ECLI:NL:OGEAM:2020:13

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
SXM202000193- KG 2020/25 (aanvullend vonnis)
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot staking en schorsing van openbare veiling en opheffen van executoriale beslagen op onroerende zaken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser verzocht om de staking en schorsing van een openbare veiling, alsook de opheffing van executoriale beslagen op onroerende zaken. De eiser vorderde dat de veiling, die op 19 februari 2020 om 10:00 uur zou aanvangen, werd verboden. Het Gerecht oordeelde dat de vordering tot staking van de veiling geen doel kon treffen, aangezien de veiling al gepland was en de eiser in verzuim was met de terugbetaling van een lening aan gedaagde sub 1. Gedaagde sub 1 had de eiser meerdere keren de kans gegeven om de executie te voorkomen door zijn betalingen te hervatten of herfinanciering te zoeken, maar de eiser was hier niet in geslaagd.

Het Gerecht concludeerde dat gedaagde sub 2, die de onroerende goederen niet zou veilen, niet verantwoordelijk was voor de situatie van de eiser. De onderhandelingen tussen de eiser en gedaagde sub 2 waren gestaakt, en de eiser had geen aanvaardbaar voorstel gedaan. Het Gerecht oordeelde dat gedaagde sub 1 niet misbruik maakte van zijn bevoegdheid en dat er geen reden was om de beslagen op te heffen. De vordering van de eiser werd in zijn geheel afgewezen, en de eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 konden worden begroot op NAf 1.500,00 per partij. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, conform artikel 509 Rv.

Uitspraak

4. De beoordeling
4.1. Het Gerecht stelt voorop dat de kort geding rechter op grond van artikel 438 Rv bevoegd is om van het executiegeschil kennis te nemen.

onderdeel sub b (ii) van de vordering

4.2. (
eiser) vordert de staking en schorsing van de Veiling.
4.3.
De Veiling vangt eerst aan op 19 februari 2020 om 10:00 uur zodat dit onderdeel van de vordering geen doel kan treffen.

onderdeel sub a (i) van de vordering

4.4.
Met dit onderdeel vordert (eiser) een verbod van de Veiling.
4.5.
Voor zover dit onderdeel zich richt tegen (gedaagde sub 2) kan dit onderdeel geen doel treffen omdat (gedaagde sub 2) de onroerende goederen niet zal veilen. Bij exploiten van 5 december 2019 heeft (gedaagde sub 1) namelijk de executie van de onroerende goederen van (gedaagde sub 2) overgenomen. [1]
4.6.
Blijft over de beoordeling van het tegen (gedaagde sub 1) gevorderde verbod. Vaststaat dat (eiser) vanaf 2015 jegens (gedaagde sub 1) in verzuim is met de terugbetaling van de lening. (gedaagde sub 1) heeft (eiser) verscheidene malen in de gelegenheid gesteld om executie van de onroerende zaken te voorkomen niet alleen door zijn betalingen aan (gedaagde sub 1) te hervatten maar ook om herfinanciering te vinden. Door buiten (gedaagde sub 1) om liggende omstandigheden lukt het (eiser) niet om de betalingen aan (gedaagde sub 1) te hervatten dan wel de lening te herfinancieren. Ook aan het executoriale beslag op de onroerende goederen in opdracht van (gedaagde sub 2) -waardoor de herfinanciering van US $ 590.000,00 door (naam bank) is mislukt – heeft (gedaagde sub 1) part noch deel.
4.7. (
eiser) stelt nog dat de Veiling de onderhandelingen met (gedaagde sub 2) frustreert. Uit de brief van 22 januari 2020 van (gedaagde sub 2) en uit hetgeen ter zitting namens (gedaagde sub 2) is aangevoerd, zijn de onderhandelingen met (eiser) inmiddels gestaakt. (eiser) heeft geen voorstel geformuleerd dat voor (gedaagde sub 2) aanvaardbaar is: te vaag en geen zekerheden aangeboden voor de nakoming van de voorstellen van (eiser), hoewel deze wel aangeboden hadden kunnen worden in verband met diverse huurinkomsten van (eiser). Voorshands is het Gerecht van oordeel dat (gedaagde sub 2) op deze gronden de onderhandelingen mocht staken.
4.8.
Onderhandelingen met (gedaagde sub 2) kunnen dan ook niet meebrengen dat de Veiling dient te worden verboden. Uit de zorgplicht van (gedaagde sub 1), jegens (eiser) in acht te nemen, kan deze verplichting evenmin worden afgeleid. Alleen wanneer (gedaagde sub 1) jegens (eiser) misbruik van haar bevoegdheid zou maken, kan het Gerecht (gedaagde sub) het bevel geven. Hiervan is het Gerecht evenwel niets gebleken.
4.9.
Ook dit onderdeel van de vordering zal het Gerecht afwijzen.

onderdeel sub c (iii) van de vordering

4.10.
Met dit onderdeel beoogt (eiser) de opheffing van de beslagen op de onroerende goederen.
4.11.
Zou het Gerecht voorshands oordelen dat (gedaagde sub 2) misbruik van bevoegdheid maakt, kan het Gerecht de beslagen opheffen.
4.12.
De stelling dat (gedaagde sub 2) geen belang heeft bij handhaving van de beslagen, passeert het Gerecht. (eiser) stelt namelijk dat uit de Veiling geen opbrengst aan (gedaagde sub 2) zal toekomen en dat (gedaagde sub 2) door de beslagen te handhaven alleen ‘pressie’ op (eiser) uitoefent.
4.13. (
gedaagde sub 2) bestrijdt deze stelling en voert aan dat reeds via de notaris biedingen van gegadigden zijn binnengekomen die de zogenoemde ‘reserved prices’ overtreffen. Daar komt nog bij dat de kosten bij de kopers in rekening zullen worden gebracht. De verwachting bestaat dan ook dat wel degelijk uit de Veiling een surplus aan (gedaagde sub 2) zal kunnen worden uitgekeerd.
4.14.
Het Gerecht is van oordeel dat een beslaglegger pressie mag uitoefenen om zijn vordering te kunnen innen. Van onrechtmatige pressie is het Gerecht niet gebleken. Verder heeft (eiser) niet aannemelijk kunnen maken dat thans vaststaat dat (gedaagde sub 2) geen enkele uitkering zal ontvangen. Naar het oordeel van het Gerecht is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat (gedaagde sub 2) geen enkel belang heeft bij handhaving van zijn beslag. Dat heeft (gedaagde sub 2) -gelet op het voorgaande- namelijk wel. Zou het beslag worden opgeheven, verliest (gedaagde sub 2) immers al zijn aanspraken uit hoofde van de Veiling en dus ook zijn aanspraak op het eventuele surplus.
4.15.
Hieraan voegt het Gerecht nog toe dat (gedaagde sub 2) de onderhandelingen met (eiser) reeds heeft gestaakt en dat (gedaagde sub 2) hiertoe mocht overgaan.
4.16.
Ook dit onderdeel van de vordering zal het Gerecht dan ook afwijzen.
4.17.
De vordering zal in zijn geheel worden afgewezen.
4.18.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal (eiser) in de proceskosten worden veroordeeld die aan de zijde van (gedaagde sub 1) en (gedaagde sub 2) kunnen worden begroot op:
salaris van de gemachtigde NAf 1.500,00 (elk)
4.19.
Het vonnis zal voor zover het betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

Voetnoten

1.Vergelijk artikel 509 Rv.