ECLI:NL:OGEAM:2020:38

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
820.00002/18
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping van een ambtenaar door een bouwbedrijf met steekpenningen en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als directeur van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] B.V. werd beschuldigd van omkoping, witwassen en valsheid in geschrift. De verdachte werd beschuldigd van het feitelijk leidinggeven aan het betalen van steekpenningen aan een ambtenaar, [naam ambtenaar], in ruil voor het verkrijgen van overheidscontracten. De zaak kwam aan het licht na een uitgebreid onderzoek, waarbij getuigenverklaringen en financiële documenten werden verzameld. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar het gerecht oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte werd vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar werd schuldig bevonden aan het betalen van steekpenningen en het gebruik van valse facturen. Het gerecht legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de lange duur van de procedure. De uitspraak benadrukt de ernst van corruptie en de impact daarvan op de samenleving.

Uitspraak

Parketnummer: 820.00002/18
Uitspraak: 15 mei 2020
Tegenspraak
Vonnis van dit gerecht in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats]op [geboortedatum] 1964,
wonende te [adres] in [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 mei 2019, 25 oktober 2019, 14 november 2019, 9 maart, 10 maart, 11 maart, 12 maart, 13 maart 2020, 3 april en 24 april 2020.
Het gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. R. de Bree naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie aan dit vonnis gehecht. De daarin vermelde tenlastelegging geldt, met inachtneming van het hierna overwogene, als hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging overigens nog taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, leest het gerecht deze voor de leesbaarheid in de bewezenverklaring cursief verbeterd.
De verdenking komt er - kort en zakelijk weergegeven – op neer dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan:
-
ten aanzien van feit 1-
feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van omkopen van een ambtenaar [naam ambtenaar] door [bedrijfsnaam 1] B.V. (verder ook [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] te noemen) met:
a. primair: een geldbedrag van USD 1.847.685,24;
subsidiair: een contant geldbedrag van USD 850.000,- en/of
een giraal geldbedrag van USD 40.000,- en/of
een perceel grond [naam perceel] Property;
meer subsidiair: enig geldbedrag;
-
ten aanzien van feit 2 –
feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van omkopen van een ambtenaar [naam ambtenaar] door [bedrijfsnaam 1] B.V. met:
a. primair: werkzaamheden aan de woning van die [naam ambtenaar] ter waarde van ANG 135.292,88;
subsidiair: enig geldbedrag;
primair leveringen aan [naam ambtenaar] ter waarde van ANG 900.000,-;
subsidiair: enig geldbedrag;
-
ten aanzien van feit 3 –
primair: medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd;
subsidiair: medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
-
ten aanzien van feit 4 -
medeplegen van valsheid in geschrift;
-
ten aanzien van feit 5
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van valse/vervalste geschriften, meermalen gepleegd.
Verjaring ten aanzien van feit 1 en feit 2: omkoping ambtenaar
De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring in zes jaar voor misdrijven waarop een gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan drie jaar en in twaalf jaar voor misdrijven waarop een gevangenisstraf is gesteld van meer dan drie jaar en niet meer dan tien jaar. Nu op het omkopen van een ambtenaar tot 1 juni 2015 een gevangenisstraf was gesteld van twee jaar vervalt het recht tot strafvordering voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde feit door verjaring na zes jaar.
Op 1 juni 2015 trad echter het nieuwe Wetboek van Strafrecht in werking, waarbij voor het strafbare feit in kwestie op grond van artikel 1:145 Wetboek van Strafrecht (Sr) een verjaringstermijn van 12 jaar is gaan gelden. Deze verlengde verjaringstermijn is direct van toepassing, ook op feiten die voor de inwerkingtreding van dat artikel zijn gepleegd, met dien verstande dat reeds voltooide verjaring wordt geëerbiedigd.
Het gerecht constateert op grond van het voorgaande dat de feiten gepleegd in de periode vanaf 1 januari 2004 tot 1 juni 2009, zijnde zes jaren voor het moment van inwerkingtreding van het nieuwe wetsartikel op 1 juni 2015, op dat moment reeds waren verjaard, zodat in zoverre het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte.
De overige feiten, vanaf 1 juni 2009 tot en met 16 december 2011 (feit 1) respectievelijk 31 december 2014 (feit 2), zijn wel aan het oordeel van het gerecht onderworpen.
Voor die feiten geldt met ingang van 1 juni 2015 een verjaringstermijn van twaalf jaar.
Vrijspraak
Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde omkoping met werkzaamheden aan de woning van [naam ambtenaar].
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte als feitelijk leidinggevende van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] vrijgesproken dient te worden van de onder feit 2 ten laste gelegde omkoping van [naam ambtenaar] door middel van het verrichten zonder betaling van werkzaamheden aan de woning van [naam ambtenaar] op de grond dat bewijs ontbreekt om aan te nemen dat sprake is van een gift of belofte, nog los van het feit dat ook geen bewijs is voor het vereiste oogmerk/opzet voor omkoping. De raadsman heeft daartoe gesteld hetgeen is opgenomen in zijn pleitnotities onder nummer 199 tot en met 204.
Het gerecht overweegt daarover als volgt.
Het ten laste gelegde bedrag van ANG 135.292,88 betreft blijkens het daarover opgemaakte proces-verbaal van bevindingen het totaalbedrag van een zevental facturen, daterend van 7 augustus 2008 tot 19 december 2018. Aangenomen moet worden dat die facturen steeds zijn opgemaakt nadat de werkzaamheden waarop zij betrekking hebben, waren verricht.
Voor zover de tenlastelegging inhoudt dat [naam ambtenaar] door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] zou zijn omgekocht met werkzaamheden aan zijn woning, verricht voor 1 juni 2009, zijn deze feiten, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, verjaard. Dit betreft de facturen van 7 augustus 2008, 3 september 2008 en 24 februari 2009.
De twee facturen van 19 december 2018 ad in totaal ruim ANG 103.000,- zijn omzettingen van twee eerdere facturen van 29 november 2012 en 23 oktober 2013, welke facturen aanvankelijk aan [bedrijfsnaam 2] c.s. waren gericht en na omzetting aan [naam ambtenaar] zijn gericht. Op deze oorspronkelijke facturen, die ook fysiek zijn aangetroffen, zat een geel briefje met daarop de vermelding: “House TO”. Het gerecht begrijpt deze vermelding als: huis [naam ambtenaar]. Het betrof de huur van een midi loader ad ANG 1.400,- en “costst [bedrijfsnaam 2] Shipping until august 2013” ad USD 20.000,-. Volgens de verklaring van [naam hoofd financiën] zijn bij de omzetting van laatstgenoemde factuur op naam van [naam ambtenaar] ook nog andere werkorders, behorend bij die factuur, gevoegd, die eerder niet in rekening waren gebracht, zodat het totaal van deze factuur is gekomen op USD 56.534,39 ofwel ANG 101.761,90. Uit aangetroffen correspondentie blijkt dat [naam ambtenaar] destijds heeft gevraagd om deze facturen op naam te zetten van [bedrijfsnaam 2] c.s.
Anders dan de officier van justitie meent, kan uit het feit dat [naam ambtenaar] dit heeft verzocht, en [bedrijfsnaam 2] de desbetreffende facturen vervolgens jarenlang onbetaald heeft gelaten, nog niet worden afgeleid dat de gefactureerde werkzaamheden giften waren aan [naam ambtenaar] in het kader van omkoping. In het bijzonder ontbreekt bewijs van wetenschap van [naam ambtenaar] over het feit dat [bedrijfsnaam 2] c.s. deze facturen onbetaald liet.
Resteren twee facturen van 1 oktober 2009 en 25 oktober 2012 ad in totaal ANG 14.983,82, waarop [naam ambtenaar] op 23 januari 2019 ANG 35.000,- heeft betaald. Ook van de onderliggende werkzaamheden van die facturen kan naar het oordeel van het gerecht niet wettig en overtuigend worden bewezen dat dit (ook niet tot aan de betaling, die plaatsvond nadat de verdachte al was aangehouden) giften betroffen in het kader van een omkoping van [naam ambtenaar].
Het gerecht baseert zich hierbij op de verklaring van [naam hoofd financiën], boekhouder bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], die zegt dat het op Sint Maarten niet ongebruikelijk was dat facturen voor langere tijd openstonden, maar uiteindelijk toch werden betaald. Dit was volgens [naam hoofd financiën] het geval bij veel meer klanten van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1].
Ook [verdachte] heeft verklaard dat deze faciliteit ook aan andere debiteurs werd gegund, van wie verwacht werd dat ze nog zouden betalen. [verdachte] verklaart voorts dat hij [naam ambtenaar] meermalen mondeling tot betaling heeft aangemaand. [naam ambtenaar] was volgens [verdachte] weliswaar een moeilijke betaler, maar uiteindelijk kwam het altijd goed.
Congruent daarmee is dat van de werkzaamheden in kwestie in ieder geval facturen werden opgemaakt en dat deze in de administratie van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] ook niet als oninbaar werden afgeboekt, maar bleven openstaan.
Gelet op al het bovenstaande is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat het open laten staan van genoemde facturen in de boekhouding van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] kan worden aangemerkt als gift door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] aan [naam ambtenaar] in het kader van omkoping, aan welke verboden gedraging de verdachte feitelijk leiding zou hebben gegeven, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde feit verduistering
Met de officier van justitie en de verdediging acht het gerecht niet bewezen dat de ten laste gelegde geldbedragen toebehoorden aan [bedrijfsnaam 1], zodat de verdachte van het onder 3 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, voor zover nog aan de orde, onder 2, 3 subsidiair, 4 en 5 is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
-
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
[bedrijfsnaam 1] B.V. in de periode van 1 juni 2009 tot en met 16 december 2011 te Sint Maarten tezamen en in vereniging met anderen, een ambtenaar te weten [naam ambtenaar], in de functie van Minister en/of Gedeputeerde en/of Statenlid, giften heeft gedaan zijnde een geldbedrag van USD 682.430,13, met het oogmerk om deze ambtenaar te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten en ten gevolge en naar aanleiding van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht was gedaan of nagelaten, bestaande het doen of nalaten van [naam ambtenaar] hierin dat hij niet alleen vanwege zakelijke redenen zijn invloed heeft aangewend om ervoor te zorgen dat aan [bedrijfsnaam 1] B.V. overheidscontracten ten behoeve van bouwwerkzaamheden werden gegund en een relatie is aangegaan en heeft onderhouden met [bedrijfsnaam 1] B.V., teneinde gunning van toekomstige overheidscontracten mogelijk te maken, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan voren omschreven verboden gedragingen;
-
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
[bedrijfsnaam 1] B.V. in de periode van 1 juni 2009 tot en met 31 december 2014 te Sint Maarten tezamen en in vereniging met anderen, een ambtenaar te weten [naam ambtenaar] in de functie van Minister en/of Gedeputeerde en/of Statenlid, giften heeft gedaan zijnde geldbedragen, met het oogmerk om genoemde ambtenaar te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht iets te doen of na te laten en ten gevolge en naar aanleiding van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht was gedaan of nagelaten, bestaande het doen of nalaten van [naam ambtenaar] hierin dat hij niet alleen vanwege zakelijke redenen zijn invloed heeft aangewend om ervoor te zorgen dat aan [bedrijfsnaam 1] B.V. overheidscontracten ten behoeve van bouwwerkzaamheden werden gegund en een relatie is aangegaan en heeft onderhouden met [bedrijfsnaam 1] B.V., teneinde gunning van toekomstige overheidscontracten mogelijk te maken, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan voren omschreven verboden gedragingen;
-
ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde
hij in de periode van 7 juni 2007 tot en met 18 april 2019 te Sint Maarten een geldbedrag te weten EUR 8.000,- en USD 347.059,95 heeft verworven, terwijl hij wist dat voormelde geldbedragen onmiddellijk afkomstig waren uit enig misdrijf;
-
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
hij op 18 februari 2015 te Sint Maarten tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een factuur met nummer AIR 2014-001, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, bestaande die valsheid hierin dat in die factuur met nummer AIR 2014-001 was opgenomen de bedrijfsnaam van [off shore bedrijf 1] S.A., terwijl de factuur
werdopgemaakt door een medewerker van [bedrijfsnaam 1] B.V. en de datum 15 maart 2014, terwijl de datum van opmaken op een later moment
wasen de werkzaamheden en het daaraan gekoppelde bedrag, terwijl de werkzaamheden niet
warenverricht, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken, terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan voor [bedrijfsnaam 1] B.V.;
-
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit
[bedrijfsnaam 1] B.V. in de periode van 17 juni 2013 tot en met 31 december 2015 te Sint Maarten, meermalen opzettelijk gebruik heeft gemaakt van valse facturen te weten facturen van:
- [ bedrijfsnaam 3] d.d. 10 februari 2014 voor USD 25.000,- en
- [ bedrijfsnaam 4] NV d.d. 20 maart 2014 voor USD 35.212,50 en
- [ bedrijfsnaam 5] Services d.d. 30 mei 2014 voor USD 25.002,- en
- [ bedrijfsnaam 5] Services d.d. 30 juni 2014 voor USD 25.000,- en
- [ bedrijfsnaam 6] Company d.d. 25 augustus 2014 voor
USD 25.000,- en
- [ bedrijfsnaam 7] & Services NV d.d. 3 oktober 2014 voor USD 51.412,- en
- [ bedrijfsnaam 7] & Services NV d.d. 11 december 2014 voor USD 42.000,- en
- [bedrijfsnaam 7] & Services NV d.d. 28 januari 2015 voor USD 15.000,- en
- [ off shore bedrijf 1] S.A. d.d. 15 maart 2014 voor USD 310.000,-
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als waren die geschriften telkens echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, de facturen heeft betaald en de facturen heeft opgenomen in de administratie en bestaande die valsheid hierin dat in die facturen telkens was opgenomen dat er werkzaamheden waren verricht voor [bedrijfsnaam 1] B.V. terwijl in werkelijkheid (deels) geen werkzaamheden zijn verricht
voor [bedrijfsnaam 1] B.V., terwijl uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan voor [bedrijfsnaam 1] B.V., terwijl de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan voren omschreven verboden gedraging
en;
Het gerecht acht niet bewezen hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Het gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De hierna vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Met betrekking tot de hieronder genoemde processen-verbaal, die zijn opgemaakt door verbalisanten met vermelding van alleen hun codenummer, overweegt het gerecht dat het deze processen-verbaal voor het bewijs gebruikt nu de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in belangrijke mate steun vindt in de overige (zijnde andersoortige) bewijsmiddelen, door of namens de verdachte niet op enig moment in het geding de wens te kennen is gegeven om deze verbalisanten te horen en het gerecht de inhoud van deze processen-verbaal betrouwbaar oordeelt.
De bewijsmiddelen

1.Met betrekking tot [bedrijfsnaam 1]

De consultancy overeenkomst
1.1
Een geschrift, zijnde een consultancy overeenkomst tussen [bedrijfsnaam 1] N.V. statutair gevestigd in Sint Maarten, Nederlandse Antillen en [off shore bedrijf 1] S.A. ([AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1]) statutair gevestigd in Panama, gedateerd 1 januari 2004 (ZD 6 p. 299 t/m 302 en D-008). Deze overeenkomst houdt in:
[bedrijfsnaam 1] wishes tot obtain construction contracts in the Caribbean
Region.
[off shore bedrijf 1] and its officers have extensive networking contacts with Government departments, (semi) governmental bodies and private enterprises in the Territory.
Now therefore the parties hereto agree as follows
[…]
Term
The agreement will be valid for a definite period of time, commencing on 1-1-2004 and ending on 31-12-2006.
Fees
[…]
[AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] is entitled to a commission of 3% of the contract sum, provided that [bedrijfsnaam 1] acquired the project.
[…]
Signed this day, 09-01-2004
[bedrijfsnaam 1] N.V. [naam 1]
Namens [off shore bedrijf 1] S.A.
Berta [naam 2]
De betalingen aan [getuige 1]
1.2
Twee geschriften, te weten twee overzichten van betalingen gestort door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] op de bankrekening ten name van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] bij de [naam bank 1] bank te Sint Maarten (D-645 en D-652) en een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal 254625 van 10 november 2017 in ZD6 p. 10 t/m 24). Deze betalingsoverzichten in combinatie met genoemd proces-verbaal houden in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op 6 juni 2017 vond een huiszoeking plaats in het pand waar het bedrijf [AFK. BEDRIJFSNAAM 8] is gevestigd. Er zijn diverse documenten aangetroffen gerelateerd aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], waaronder de betalingen van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] B.V. ([AFK. BEDRIJFSNAAM 1]), aan [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] op de bankrekeningen met nummers *[rek. nr. 1] en * [rek. nr. 2] van [off shore bedrijf 1].
Er zijn tevens facturen aangetroffen van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Alle facturen zijn gericht aan [verdachte], met uitzondering van de eerste twee: juni en augustus 2004 die zijn gericht aan [naam 2de directeur bedrijf 1]. [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] heeft in de periode vanaf 10 maart 2006 tot en met 16 december 2011 in totaal ongeveer 1.8 miljoen USD betaald aan [getuige 1]. In de periode van 1 juni 2009 tot en met 16 december 2011 is door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] een geldbedrag van in totaal USD 682.430,15 betaald op bankrekening *[rek. nr. 1] en *[rek. nr. 2] ten name van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1].
De verklaring van [verdachte]
1.3
De verklaring van de verdachte
[verdachte], afgelegd ter terechtzitting van 10 maart 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben sinds 2004 directeur van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], als opvolger van [naam 2de directeur bedrijf 1]. Ik wist vanaf het begin dat er een consultancy overeenkomst met [getuige 1] was van 3%.
Op een bepaald moment kwam ik erachter dat de doorbetalingen rechtstreeks naar [naam ambtenaar] gingen. De afspraak tussen [getuige 1] en [naam ambtenaar] is dat er een rechtstreekse relatie was met doorbetalingen van projecten.
In 2011 ben ik gestopt met de samenwerking met [getuige 1]. [getuige 1] wilde een verhoging van het percentage dat hij ontving van de projecten die hij aanbracht bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] van 3% naar 4% van de aanneemsom. Hij vroeg dit, zei hij, omdat hij [naam ambtenaar] ook meer moest betalen dan voorheen. Ik begreep dat het om steekpenningen ging die aan [naam ambtenaar] werden betaald.
[getuige 1] kreeg zijn consultancy fee door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] uitbetaald op een bankrekening van een van zijn bedrijven: [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1]. Ik heb meermalen gezien dat [getuige 1] aan [naam ambtenaar] kranten en tekeningen overhandigde bij mij op kantoor. Of ze spraken over tekeningen die in de auto lagen die gehaald moesten worden. Ze deden geheimzinnig. Ze kwamen vaak bij mij op kantoor. Ik denk wel iedere week.
De verklaringen van [getuige 1]
1.4.1
De verklaring van de getuige
[getuige 1]afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Vanaf eind jaren negentig ben ik in de positie gekomen dat ik overeenkomsten heb gesloten met grote bedrijven zoals [bedrijfsnaam 9], [bedrijfsnaam 1] ([AFK. BEDRIJFSNAAM 1]) en [bedrijfsnaam 10]. Op basis van deze contracten ontving ik van deze bedrijven een fee (beloning). Ik deelde deze beloning met derden.
Vanaf 2005 kwam er een verandering in het politieke klimaat op Sint Maarten. Ik ben op deze rijdende trein gesprongen. Jonge politieke leiders kwamen in posities waarbij zij beslissingen konden nemen die in het belang van het eiland waren. De beloning die ik kreeg van de grote bedrijven verdween deels in de zakken van deze bestuurders. Ik moest mijn beloning met hen delen. Dat werd de standaard hier op Sint Maarten. Ik betaalde structureel geld dat ik van de bedrijven kreeg aan de bestuurders, om projecten voor de bedrijven binnen te halen of problemen glad te strijken en te voorkomen. Twee gedeputeerden die grote invloed hadden op de besluitvorming binnen deze bedrijven waren [naam gedeputeerde] en [naam ambtenaar].
In 2004/2005 werd [verdachte] de nieuwe directeur van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Hij was de opvolger van [naam 2de directeur bedrijf 1] die niet goed zou functioneren. Onder druk van de politiek is [verdachte], die het jaar daarvoor nog door het moederbedrijf te licht werd bevonden, in die positie aangesteld. De politiek kende [verdachte] en hij was bekend met de mores van het eiland. [verdachte] is gaan meedoen met de corruptie en het betalen van steekpenningen. [verdachte] is door [naam ambtenaar] naar voren geschoven als opvolger van [naam 2de directeur bedrijf 1]. [verdachte] wist vanaf zijn benoeming dat ik mijn beloningen deelde met [naam ambtenaar]. Ik heb de financiële eisen van [naam ambtenaar] geaccepteerd omdat er maar een de baas is, en dat was ik niet. Als ik hem niet betaalde zouden [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], [bedrijfsnaam 9] en [bedrijfsnaam 10] geen nieuwe contracten meer krijgen en dus geen werk meer hebben op het eiland.
De overeenkomsten die ik op 1 januari 2004 met [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] en op 20 juli 2009 met [bedrijfsnaam 9] en op 4 november 2010 met [bedrijfsnaam 10] heb gesloten stonden op naam van mijn bedrijven: [off shore bedrijf 2] and Consultancy ([AFK.OFF SHORE BEDRIJF 2]) en [off shore bedrijf 1] ([AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1]). Deze off shore bedrijven zijn door [AFK. BEDRIJFSNAAM 8] voor mij opgericht en zijn om belastingtechnische redenen gevestigd op de Isle of Man en Panama. Ik was de enige die in deze bedrijven werkte. Er werkte daar niemand anders. Ik maakte daar de dienst uit en was de feitelijk leidinggevende van deze bedrijven.
Van de in de consultancy overeenkomsten omschreven werkzaamheden heb ik nooit schriftelijk verslag gedaan, alles werd mondeling besproken.
Ik heb met [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] een overeenkomst gesloten op 1 januari 2004, die zou lopen tot 31 december 2006. Daarna is de overeenkomst elk jaar stilzwijgend verlengd. Dit heeft geduurd tot eind 2011. Ik ontving al die tijd 3% commissie van elk project/contract dat ik bij ze aanbracht. Deze bedragen werden gestort op de bankrekeningen van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] op Sint Maarten. Ik heb in de periode tot en met december 2011 in totaal ongeveer 1.8 miljoen USD van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] ontvangen. Van dit geld heb ik tussen de 800.000 en 1 miljoen USD aan [naam ambtenaar] betaald.
De afspraak tussen ons was dat hij 50% kreeg van het bedrag dat ik van de grote bedrijven ontving. Dat is later aangepast ten gunste van hem tot 1/3 voor mij en 2/3 voor hem. [naam ambtenaar] wilde dus 2% van het totale bedrag en 1% was voor mij. Het betrof alleen de projecten/contracten van meer dan 1 miljoen USD. In de periode van 2004 tot en met 2011 heb ik heel veel verschillende projecten aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] gegeven. Dit waren allerlei verschillende dingen die zij deden voor de overheid. Ik ben bij al die projecten betrokken geweest en werd daarvoor betaald door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Door mijn samenwerking met [naam ambtenaar] die op dat moment verantwoordelijk was voor die beleidsterreinen, kon ik mijn rol als oliemannetje ook waarmaken. De bedragen moesten betaald worden om de contracten te verkrijgen.
Ik betaalde het geld altijd contant aan [naam ambtenaar]. Wij ontmoetten elkaar wekelijks. Wij zagen elkaar ook in het kantoor van [verdachte]. Ik kreeg dan de autosleutels van [naam ambtenaar] en legde in een krant met daarin een enveloppe het geld in zijn auto. Ik haalde het liefst mijn geld contant op bij [bedrifsnaam 8] ([AFK. BEDRIJFSNAAM 8]) die het geld op hun kantoor hadden liggen. Zij hadden dit geld ontvangen van hun andere klanten. Zij gaven mij dat geld contant en maakten het desbetreffende bedrag dan van mijnrekening over naar die van die klanten. [directrice bedrijf 8], de directeur van [AFK. BEDRIJFSNAAM 8] schreef ook wel cheques op naam voor mij uit.
Ik heb [naam ambtenaar] een keer giraal betaald, in verband met de aankoop van de [naam perceel] Property.
1.4.2
Een proces-verbaal van getuigenverhoor, opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken van het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 12 maart 2019. Dit proces-verbaal houdt in als verklaring van
[getuige 1], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Door de benoeming van [verdachte] ontstond het idee dat er “iets” tegenover moest staan. De politiek voelde zich gesterkt door de benoeming van [verdachte]. [verdachte] was heel loyaal naar deze bestuurders. Hij wilde hen faciliteren in de zin van helpen bij de uitvoering van projecten.
[naam ambtenaar] heeft geld ontvangen van projecten waar hij als bestuurder bij betrokken is geweest. In de politieke besluitvorming zorgde hij ervoor dat een project doorging. [naam ambtenaar] begreep zijn eigen positie en had een sterke stem in het al dan niet doorgaan van projecten. Hij kon ze ook tegenhouden. Ik zag [naam ambtenaar] 3 of 4 keer per week. [naam ambtenaar] was op het geld.
Wat wij beiden deden was niet toelaatbaar en dat wisten we ook wel. Alle betrokkenen zijn op de hoogte geweest dat wat wij deden niet binnen de wet was. [verdachte] was ervan op de hoogte dat ik mijn fee deelde met een of twee bestuurders. Ik heb dit meegedeeld aan [verdachte]. Ik was de spil tussen [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] en de politiek.
De projecten die ik nog betaald heb gekregen en heb betaald aan [naam ambtenaar] liepen tot 2010/2011. De laatste contante betaling aan [naam ambtenaar] was eind 2011. Ik had na 2012 geen bemoeienis meer met [AFK. BEDRIJFSNAAM 1].
Ik heb [naam ambtenaar] verteld dat mijn overeenkomst met [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] was beëindigd. [naam ambtenaar] was geïrriteerd. [verdachte] is daar door [naam ambtenaar] op aangesproken. Ik sprak [verdachte] iedere dag. Ik stond dicht bij hem.
1.4.3
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 18 oktober 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16060 en 17062 (PD [getuige 1] p. 186 t/m 197. Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[getuige 1], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
[verdachte] wist dat zijn benoeming vanuit de politiek kwam. Vanaf dat moment ontstaat er een andere relatie en [naam ambtenaar] was meer bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. [naam ambtenaar] vond dat hij iets moest krijgen voor het benoemen van de nieuwe directeur.
Op dat moment is er een afspraak gemaakt tussen mij en [naam ambtenaar]. [naam ambtenaar] zou een deel krijgen voor projecten gerelateerd aan zijn portefeuille. Dat waren projecten in de Haven en projecten die te maken hadden met toerisme. [naam ambtenaar] wilde 2% voor hem en 1% voor mij. Dat gebeurde vrij snel nadat [verdachte] er zat. Deze afspraak met [naam ambtenaar] heb ik besproken met [verdachte]. [verdachte] zei dat is jouw zaak. Ik heb dat [verdachte] verteld omdat ik zo kon uitleggen aan hem dat ik de politieke backing/rugdekking had. Ik vond het belangrijk dat hij dat wist.
De betalingen aan [naam ambtenaar] van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] projecten gingen op basis van facturen die aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] werden gestuurd. In 2011 is de relatie met [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] afgesloten. Vervolgens is de brug gebouwd. Tijdens de bouw was ik nog op het eiland. De brug is in 2012 opgeleverd.
De verklaringen van [naam hoofd financiën] en [naam 2de directeur bedrijf 1]
1.5
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 27 januari 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren 17056 en 16080 (ZD6 p. 381 t/m 394). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam hoofd financiën], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben vanaf 2006 werkzaam bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Vanaf dat moment waren er al facturen van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] en was er een consultancy overeenkomst. Die is in 2011 beëindigd. Vanaf 2006 zijn die facturen overgemaakt. De opdrachten werden door mij en [verdachte] getekend. De facturen zijn er niet meer. Ze zaten in een aparte map met de overeenkomst. In 2013/2014 kwam [verdachte] bij mij op kantoor en zei: dat moet je weggooien. Dat is toen gebeurd. Ze zitten nog wel in onze administratie in ons boekhoudsysteem.
[getuige 1] is tot 2011 regelmatig bij ons op kantoor geweest.
Ik wist dat de facturen van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] aan [getuige 1] gerelateerd waren omdat ik facturen van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] van [verdachte] kreeg als [getuige 1] weer langs geweest was op kantoor.
1.6
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 27 juni 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16060 en 17052 (ZD6 p. 421 t/m p. 426. Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
B13(het gerecht begrijpt:
[naam 2de directeur bedrijf 1]), voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben op 1 januari 2004 als directeur begonnen bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. [naam 1ste directeur bedrijf1] was mijn voorganger. [naam 1ste directeur bedrijf1] entertainde en betaalde de politiek. De directeur van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] was de melkkoe van [naam ambtenaar]. Voor de indirecte betalingen aan de politiek noem ik de naam [getuige 1]. Door [naam 1ste directeur bedrijf1] is mij verteld dat we werkten met [getuige 1]. [getuige 1] was een consultant waar ik niet te veel vragen over moest stellen. [getuige 1] is door [naam 1ste directeur bedrijf1] aan mij overgedragen. Er is mij door [naam 1ste directeur bedrijf1] verteld dat [getuige 1] de tussenschakel was voor [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] en de politiek in Sint Maarten. [naam 1ste directeur bedrijf1] vertelde dat [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] via [getuige 1] de politiek betaalde. We betaalden hem op een rekening in Panama.
De mij getoonde consultancy overeenkomst D-008 is de overeenkomst die is gesloten om het werk dat [getuige 1] deed voor [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] door te zetten in mijn tijd. Hierin is geformaliseerd dat [getuige 1] het verlengstuk is van de politiek. Dit was de dekmantel voor [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] om de politiek te betalen.
De samenwerking met de politici was slecht. Ik gaf de politiek niet wat ze wilden. Ik ben op non-actief gesteld. [naam 1] vertelde mij dat [naam ambtenaar] boos was. [naam ambtenaar] zou hebben geëist dat ik weg moest. Dat was omdat er met mij niet te werken viel. Er werd mij duidelijk gemaakt dat ik niet werkte zoals [naam ambtenaar] wilde. Als ik zou aanblijven zou [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] geen overheidsopdrachten meer krijgen. Er is toen besloten dat ik weg moest.
De verklaring van verbalisant
1.7
Een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 8 januari 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar TBO 17056 (ZD6 p. 239 t/m 241). Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van
verbalisant voornoemd, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
In de periode 2007-2010 was [naam ambtenaar] gedeputeerde op het gebied van toerisme, infrastructuur, de haven, economische zaken of publieke werken. Van 10 oktober 2010 tot en met 21 mei 2012 was [naam ambtenaar] vice premier en minister van VROMI. Vanwege het vallen van het kabinet waar [naam ambtenaar] deel van uitmaakte vervulde hij van 21 mei 2012 tot oktober 2013 geen publieke functie. Van oktober 2013 tot en met heden vervult [naam ambtenaar] de rol van parlementariër.
1.8
Een overzichtsproces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm op 24 april 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar TBO17064 (ZD3 p. 10) Dit proces-verbaal houdt in, als verklaring van
voornoemde verbalisant, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
[naam ambtenaar] is vanaf de jaren ’90 in de politiek. Hij is in deze periode gedeputeerde geweest van verschillende departementen op het gebied van toerisme, infrastructuur, de haven, economische zaken of publieke werken. De functie van gedeputeerde is te vergelijken met de functie van een minister.
Van 10 oktober 2010 tot en met 21 mei 2012 was [naam ambtenaar] vice premier en minister van Volkshuisvesting, ruimtelijke ordening, Milieu en Infrastructuur (VROMI). Van oktober 2013 tot en met 8 maart 2019, datum schorsing van [naam ambtenaar] als parlementslid, vervulde [naam ambtenaar] de rol van parlementariër. Bij de verkiezingen van 2014 en 2016 kreeg hij de meest stemmen en was hij de meest populaire politicus
Document
1.9
Een geschrift, zijnde een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer
Van Koophandel van Sint Maarten van 23 december 2017 (ZD 6, p. 304 t/m 305,
D-225). Dit geschrift houdt in:
Trade name: [bedrijfsnaam 1] B.V.
Statutory seat Sint Maarten
Date of incorporation 9 September 1986
Description aannemingsbedrijf in de ruimste zin
Address [adres], Harbour View
Philipsburg
Function statutair directeur
Name [verdachte]

2.Met betrekking tot [bedrijfsnaam 10]

De consultancy overeenkomst
2.1
Een geschrift, zijnde een consultancy overeenkomst tussen [bedrijfsnaam 11]B.V. (verder ook [bedrijfsnaam 10] te noemen) en [off shore bedrijf 1] S.A. ([AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1]) i.v.m. de aanleg van de Causeway brug gedateerd 4 november 2010 (D-065). Deze overeenkomst houdt in:
The Simpson Bay Lagoon Authority SLAC […] is interested in construction of a bridge […] hereafter referred tot as the Project.
[…]
[AFK. BEDRIJFSNAAM 11] possesses the skill and competence to construct the Project […]
The consultant is willing to assist [AFK. BEDRIJFSNAAM 11] […]
Now therefore, it is hereby agreed by the party as follows:
[…]
[AFK. BEDRIJFSNAAM 11] hereby appoints the consultant to provide the services in connection with the above Project
[…]
2. i) In consideration for the services to be rendered by the consultant in accordance with this agreement, […] of fee equivalent to two and half percent (2,5%) of the amount received by [AFK. BEDRIJFSNAAM 11] under the contract with the Employer for the Project subject to clause 3 (ii) hereof.
[…]
(iv) a minimum of USD 600.000
Agreed for and on behalf of [AFK. BEDRIJFSNAAM 11]
Signature
Name: [naam 3]
Agreed for and on behalf of [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1]
Signature
[naam 2]
De betaling aan [getuige 1]
2.2
Een geschrift, te weten een overzicht van 23 facturen inzake de Causeway brug, gedateerd vanaf 8 mei 2012 t/m 14 februari 2014 (D-491) en de daarbij behorende bankafschriften (D-650) en een in de wettelijke vorm opgemaakt overzicht proces-verbaal van 12 juni 2018 ( ZD9 p. 38 t/m 40). Deze facturen en bankafschriften, in combinatie met genoemd proces-verbaal houden in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Op 6 juni 2017 vond een huiszoeking plaats in het pand waar het bedrijf [AFK. BEDRIJFSNAAM 8] is gevestigd. Bij deze huiszoeking zijn diverse documenten aangetroffen gerelateerd aan [bedrijfsnaam 10].
Bij de huiszoeking zijn facturen in beslaggenomen van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] aan [bedrijfsnaam 10] en zijn bankafschriften aangetroffen van de [naam bank 2] Bank op naam van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] waarop ontvangsten te zien zijn afkomstig van [bedrijfsnaam 10].
Tussen 13 juni 2012 en 11 maart 2014 is er in totaal USD 1.065.524,25 betaald op bankrekening *[rek. nr. 3] ten name van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] bij de [naam bank 2] Bank.
Daarnaast ontvangt [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] op 7 augustus 2013 een bedrag van USD 179.000,- door middel van een cheque met nummer 2209 van [bedrijfsnaam 10].
De cheque met nummer 2209 is op 2 augustus 2013 uitgeschreven. Op het betalingsbewijs staat met de hand geschreven: cheque given to [medewerker bedrijf 10]. [naam 4] to sign. Aangezien op het betalingsbewijs onder [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] staat att. [naam 5] wordt met [naam 4] vermoedelijk [naam 5] bedoeld.
Het gerecht stelt vast dat op beide betalingen bij elkaar opgeteld neerkomt dat door [bedrijfsnaam 10] in totaal bijna 1.3 miljoen USD is betaald aan [getuige 1] in verband met de bouw van de Causeway brug.
2.3
Een proces-verbaal van bevindingen bankanalyse [naam bank 2] Bank ten name van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] opgemaakt op 12 juni 2018 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar TBO 17064 (ZD4 p. 170 t/m 194). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, dat op 18 augustus 2009 en 12 augustus 2010 in totaal een bedrag van USD 32.646,99 door [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] wordt ontvangen van [bedrijfsnaam 10].
Het gerecht stelt vast dat de betaling van 7 augustus 2013 van USD 179.000,- + de betaling van USD 32.646,99 bij elkaar opgeteld een bedrag is van USD 211.646,99.
De verklaringen van [getuige 1]
2.4.1
De verklaring van de getuige
[getuige 1]afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
[naam ambtenaar] vroeg aan mij of ik nog een bedrijf kende waar wat te halen viel. Hij bedoelde waar wat te halen valt voor mij maar ook voor hem. Zijn uitdrukking was: “What’s in it for me?”. Dit is in 2005 al begonnen dus dit was in 2010 niet nieuw voor mij. We zijn naar [bedrijfsnaam 10] gegaan en waar ik bij ben zegt [naam ambtenaar] tegen de directeur dat hij het op prijs zou stellen als ze mij als consultant zouden nemen. Ze zeggen dan niet zoveel terug omdat ze weten dat ze anders het project niet krijgen. Het bedrijf snapt ook dat ik een deel aan [naam ambtenaar] betaal.
[bedrijfsnaam 10] kreeg het project, ook door de informatie die zij tijdens het proces krijgen, bijvoorbeeld hoeveel budget er beschikbaar is. Verder wordt ook informatie over hoe [naam ambtenaar] over de brug denkt doorgegeven. Dat soort informatie gaf ik door aan [bedrijfsnaam 10]. Zij zijn dus beter geïnformeerd dan hun concurrenten. Door de uiteindelijke kracht en power van [naam ambtenaar] is voor [bedrijfsnaam 10] gekozen. Ik bedoel daarmee: zijn wil is wet. Zonder hem ben je als bedrijf uitgerangeerd, je wordt geboycot of door politieke diensten geboycot. [naam ambtenaar]s positie was zo sterk dat niemand buiten hem om een beslissing zou nemen. Niemand ging om [naam ambtenaar] heen, zo werkt het niet. [naam ambtenaar] heeft veel bemoeienis met het Causeway project gehad. Over het hele proces rond de brug heb ik contact gehad met [naam ambtenaar]. [naam haven directeur], de CEO van de Haven, was niet in de positie om te zeggen dat hij het project niet wilde. [naam ambtenaar] zijn macht is ongelimiteerd. [naam haven directeur] luistert naar [naam ambtenaar] omdat hij daar neergezet is door [naam ambtenaar].
Op 4 november 2010 heb ik een overeenkomst gesloten met [bedrijfsnaam 10] op grond waarvan ik 2,5% zou krijgen van de totale aanneemsom met een minimum van 600.000 USD. Mondeling was 3% overeengekomen, maar in de onderhandeling is dat omlaag gebracht naar 2,5%. Bij [bedrijfsnaam 10] wisten ze dat ik mijn fee deelde. Ik heb hun verteld dat ik politieke dekking had.
Op 22 februari 2012 heeft [bedrijfsnaam 10] een contract gesloten met de Haven voor de bouw van de Causeway bridge. De aanneemsom bedroeg ongeveer 43 miljoen USD. Ik zou hiervoor 2,5% ontvangen hetgeen neerkomt op ongeveer 1.3 miljoen. [naam ambtenaar] bleef wel zijn 2% eisen. Ik vond een verdeling van 50/50 eerlijk. Dat leidde tot een behoorlijke verstoring tussen ons. Ik heb mij er uiteindelijk bij neergelegd. [naam ambtenaar] zou hier dus 860.000 USD aan steekpenningen voor ontvangen.
Tussen ons liep al de discussie over het percentage. Ook over dat ik dit soort grote bedragen niet meer cash kon betalen. Zeker omdat [naam ambtenaar] het binnen twee jaar wilde hebben. Ook kregen wij er meningsverschil over dat hij de bedragen giraal overgemaakt wilde krijgen. Ik wilde dat niet. Ik was bij [naam perceel] Property al de fout in gegaan en kon dit niet nogmaals doen. In dit project heb ik [naam ambtenaar] het eerste jaar cash betaald. Ik denk dat ik hem tussen de 80.000 en 100.000 USD heb betaald. U houdt mij de opstelling voor op bladzijde 38 van het Overzicht-proces-verbaal. Als ik dat zo zie heeft [naam ambtenaar] 83.000 USD cash van mij gehad. Ik heb hem de rest niet betaald. Ik wilde het niet giraal overmaken en contant kon ik het niet betalen in twee jaar. Ik wilde stoppen met grote bedragen contant op te nemen. [naam ambtenaar] is naar [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] gegaan om zijn geld te krijgen. [naam ambtenaar] zit in de positie om [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] te chanteren. Als hij geen geld krijgt, dan heeft [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] geen werk.
Ik had dus nog een paar ton staan richting [naam ambtenaar]. Hij is toen naar [verdachte] gestapt en heeft gezegd: ”Jij gaat dit oplossen.” Onder chantage van [naam ambtenaar] heeft [verdachte] iets bedacht om de goodwill van [naam ambtenaar] te behouden om toch maar projecten binnen te houden. Iets met een kredietlijn en het bedrijf van [naam 6]. [naam ambtenaar] had geen geheimen voor [verdachte] en dit was de oplossing die zij samen hadden bedacht. In 2017 vertelde [verdachte] mij dat als hij dat niet had gedaan, [naam ambtenaar] had gezegd dat [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] geen werk meer kreeg. [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] hield de huur van mijn huis dat ik aan hen verhuurde om die reden in.
[naam 5] was een kleine lokale baggeraar die was ingeschakeld voor een aanneemsom van 2 tot 3 miljoen USD. [naam ambtenaar] vroeg weer: “What’s in it for me?” Ik zei tegen [naam ambtenaar] zullen we 10% vragen. [naam ambtenaar] zei waarom geen 20%? Ik ben naar [naam 5] toegegaan. Hij wilde het project graag hebben. Hij kreeg het zo in zijn schoot geworpen. Maar [naam 5] wilde uiteindelijk toch niet. Hij is met zijn bezwaren naar [medewerker bedrijf 10] gegaan van [bedrijfsnaam 10]. Die heeft ervoor gezorgd dat [naam 5] ermee instemde dat er een cheque van 179.000 USD voor mij is uitgeschreven. Dit bedrag heeft [bedrijfsnaam 10] ingehouden op de betaling aan [naam 5]. [naam 5] zei dat hij het zelf met [naam ambtenaar] wilde regelen. Ik heb dit aan [naam ambtenaar] doorgegeven. [naam ambtenaar] zei: I’ll fix it myself.
2.4.2
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 16 oktober 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16060 en 17062 (PD [getuige 1] p. 170 t/m 180.) Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
R. [getuige 1]:
In de overeenkomst met [bedrijfsnaam 10] staat dat het totale bedrag aan mij wordt betaald in 12 fases. Dat is de basis voor de facturen van [naam directrice bedrojf 8]. Deze bedragen kreeg ik binnen op de bankrekening van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1]. Dit geld gaat naar de derdenrekening van de Stichting [naam stichting] van [AFK. BEDRIJFSNAAM 8]. Als ik geld nodig had kreeg ik dit op de privé rekening.
Ik heb [naam ambtenaar] het eerste jaar contant betaald. Hij kreeg elke maand 5000 a 10.000 USD contant. Ik deed jarenlang een envelop met geld in een krant. Het kwam voor dat ik bij [verdachte] op kantoor zat. De autosleutels van [naam ambtenaar] lagen op het bureau. Ik pakte de sleutels en legde de envelop die in de opgevouwen krant zat dan in zijn dashboardkastje. [verdachte] wist van de betalingsafspraak. [verdachte] wist ook dat ik contant betaalde. Hij moet waargenomen hebben dat ik de sleutels pakte van [naam ambtenaar]. [verdachte] zat erbij op zijn kamer dat [naam ambtenaar] vroeg naar de betalingen die uitbleven. Daarnaast waren er de projecten van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] waaruit [naam ambtenaar] betaald kreeg. Ook [naam 1] was op de hoogte van de doorbetalingen aan [naam ambtenaar]. Hij is hier jarenlang van op de hoogte geweest en heeft ook een contract ondertekend met mijn bedrijf.
De verklaringen van [verdachte]
2.5.1
De verklaring van de verdachte
[verdachte], afgelegd ter terechtzitting op 10 maart 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
[getuige 1] vertelde mij dat hij een deal had met [bedrijfsnaam 10]. Een percentage met een deal voor [naam ambtenaar]. Volgens mij had [getuige 1] [bedrijfsnaam 10] dit ook verteld. Het klopt dat [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] via het opzetten van een kredietlijn van 9 ton aan [bedrijfsnaam 2], in feite het geld dat [getuige 1] nog schuldig was aan steekpenningen aan [naam ambtenaar] heeft betaald. Het ging om geld dat [getuige 1] van [bedrijfsnaam 10] had ontvangen in verband met de bouw van de Causeway brug. Deze “schuld” van [getuige 1] aan [naam ambtenaar] heeft hij niet betaald omdat ze onenigheid kregen over de wijze van betaling.
[naam ambtenaar] kwam bij mij op kantoor en vertelde mij dat [getuige 1] hem nog geld schuldig was in verband met de Causeway. Dat was een afspraak die er nog tussen hen beiden lag. Ik werd onder druk gezet door [naam ambtenaar] om hem te betalen. Ik heb aan mijn meerdere in het bedrijf gevraagd dit op te lossen. [naam ambtenaar] bleef maar geld eisen voor een schuld waar ik niets mee te maken had. Ik wist dat er gedoe was tussen [naam ambtenaar] en [getuige 1]. Ik wist ook dat [getuige 1] hals over kop van het eiland was vertrokken. Hij had tegen mij gezegd dat hij bang was. Ik wist inderdaad dat het om steekpenningen ging.
[AFK. BEDRIJFSNAAM 1] heeft als het ware de verplichting om deze steekpenningen te betalen van [getuige 1] overgenomen. Ik had er geen goed gevoel bij. Ik ben gechanteerd door [naam ambtenaar] om de schuld over te nemen.
Om te voorkomen dat het bedrijf failliet zou gaan namen we twee voorzieningen en is het geld dat geclaimd werd door [naam ambtenaar] in onze boeken gereserveerd, zogenaamd voor meerwerk door ons in het project Causeway. Als de voorziening niet wordt betaald, gaat dit dus van je netto resultaat af.
[naam ambtenaar] is naar mij toe gekomen en heeft gezegd dat ik “de schuld” verder moest regelen met [naam 6]. Er is een kredietlijn/voorschot geopend voor [bedrijfsnaam 2]. Het kan dat er boekhoudkundig 450.000 gulden is afgeboekt van rekeningen die [bedrijfsnaam 2] nog moest betalen aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. De andere helft van de kredietlijn, ook 450.000 gulden (of 200.000 USD) is op verzoek van [naam ambtenaar] overgedragen aan de bedrijven van de gebroeders [achternaam gebroeders]. Zij hadden ook rekeningen bij ons openstaan. [naam ambtenaar] zei tegen mij dat hij de [achternaam gebroeders]’s nog moest betalen. We zijn naar [naam 6] gegaan en toen is het probleem met [naam ambtenaar] uiteindelijk snel opgelost. Ik was bereid om te betalen. Ik wilde ervan af.
[getuige 1] heeft dit geld nooit aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] terugbetaald. [naam hoofd financiën] moest van mij in de administratie een kredietlijn boeken. [getuige 1] is daarbij betrokken en [naam 1] ook. Ik heb [naam hoofd financiën] hiertoe in maart 2014 opdracht gegeven.
[getuige 1] kwam in 2011 bij mij en wilde een verhoging van zijn percentage van 3% naar 4%. Hij vertelde mij dat hij dit vroeg omdat hij [naam ambtenaar] ook meer moest betalen om projecten te verkrijgen. Ik heb dat toen geweigerd en gezegd dat hij gek was. Het contact tussen [getuige 1] en mij en [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] is toen ook vrij kort na dit gesprek verbroken.
2.5.2
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 10 september 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16080 en 17056 (PD [verdachte] p. 65 t/m 81.) Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[verdachte], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Wij tonen u factuur D-311.Dat is de factuur die door [naam hoofd financiën] is opgemaakt naar aanleiding van de vraag van de accountants. Ik heb er te snel ja op gezegd.
2.5.3
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 3 oktober 2019 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 17062 en 16128 (PD [verdachte] p. 154 t/m 165.) Dit proces-verbaal houdt in, als de op 17 juli 2019 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[verdachte], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben dusdanig geschrokken van wat [naam ambtenaar] mij zelf heeft verteld dat ik meteen [naam 1] heb ingeschakeld omdat ik het zelf niet opgelost kreeg. Het heeft me zo aan het schrikken gemaakt dat ik denk dit krijg ik niet opgelost. Ik denk niet dat [naam ambtenaar] letterlijk heeft gezegd: ik zorg dat je nergens meer werk krijgt. Hij is niet achterlijk. Maar wel op een slinkse manier, dat als je daar rustig over na gaat denken, weet dat het grote gevolgen kan hebben.
Uiteindelijk is besloten dat dit financiële probleem een issue ging worden. Door een voorziening te treffen gaat het direct van je winst af. Ik heb toen bedacht op welke posten ik dat kon zetten. Ik heb dat in overleg met [naam 1] gedaan. Ook is nog wat verrekend met de huur. Uiteindelijk was de deal dat wij het hele probleem zouden oplossen. Ik heb het met [getuige 1] besproken. [naam ambtenaar] zei tegen mij: “ los het maar op”.
[naam ambtenaar] heeft het bedrag genoemd dat hij zou krijgen van [getuige 1]. Dat bedrag moest corresponderen met het bedrag dat voor de voorziening is opgenomen. Ik heb heel lang geprobeerd dit op te lossen en het met [naam ambtenaar] besproken maar die was onvermurwbaar. Ook heb ik het heel vaak teruggekoppeld aan [getuige 1].
[naam ambtenaar] kwam naar me toe en zei “I have a deal with [getuige 1] and he is not living up with it”. Het bedrag dat ik van [naam ambtenaar] hoorde heb ik geconfirmeerd bij [getuige 1]. We hebben dit toen intern als een voorziening genomen maar nog niet betaald. Daar zit volgens mij ook een stukje opsparen van de huur in.
Toen we bij [bedrijfsnaam 2] bezig waren, in 2014, dat was het moment dat de voorziening verrekend ging worden. Ik liep met [naam ambtenaar] bij [bedrijfsnaam 2]. Toen zei [naam ambtenaar] ik krijg nog geld van jullie van [getuige 1]. Dat moeten we nog oplossen. Toen zei hij, neem contact op met [naam 6]. Ik ben naar [naam 6] gegaan en toen hebben we besproken hoe ik dat moest betalen.
[naam 6] zei: ik ben ervan op de hoogte.
Het zou verrekend worden met leveranties van beton. En [naam ambtenaar] had gezegd met de [achternaam gebroeders]’s. Met hen heb ik een deal. [naam ambtenaar] heeft gezegd, de [achternaam gebroeders]’s zijn ook aan het werk. Hun moet je zoveel krediet geven, want ik moet hun zoveel betalen. Toen ben ik naar de [achternaam gebroeders]’s gegaan en heb gevraagd of dat klopte. Dus toen is aan hen een krediet gegeven voor de leveranties van beton en ook bij [naam 6] is een verrekening gegeven voor de leveranties van beton. Het heeft een tijdje geduurd. [naam hoofd financiën] boekte iedere keer af en op een gegeven moment kwamen we op nul. Toen hebben we ook de voorziening laten vallen.
[naam hoofd financiën] zei: “met die voorziening moet ik wel rekeningen hebben”. Dat is voordat de accountants kwamen. Volgens mij heeft [naam hoofd financiën] 1 factuur gevonden van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1]. [naam hoofd financiën] zei tegen me: we moeten een rekening (factuur) hebben. Toen zei ik ja doe maar.
De verklaring van [naam 5]
2.6
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 21 juni 2017 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren 16080 en 16052 (ZD9 p. 267 t/m 275). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam 5], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
[medewerker bedrijf 10] nam contact met me op en vroeg of ik baggerwerkzaamheden zou kunnen uitvoeren voor de bouw van de Causeway. Een paar maanden voordat ik het contract tekende op 26 april 2012 kwam [getuige 1] naar mijn kantoor. Hij vroeg, indien hij in staat was om mij de werkzaamheden voor de Causeway te garanderen, ik hem dan commissie zou willen betalen. Een paar maanden na dit contract kwam [getuige 1] voor een tweede keer naar mijn kantoor. Ditmaal met een contract bij zich waarvan hij wilde dat ik dat zou tekenen. Ik heb toen gezegd dat ik geen zaken met hem wilde doen.
Binnen een paar dagen riep [medewerker bedrijf 10] me bij zich op het kantoor. Op zijn kantoor was ook [getuige 1] aanwezig. Zij overtuigden mij dat ik de deal moest accepteren. [getuige 1] vroeg mij daar in het kantoor om twintig procent commissie te betalen. [medewerker bedrijf 10] backed him up. Ik heb ermee ingestemd. Ik was pissig en heb tegen [medewerker bedrijf 10] gezegd dat ik niks met [getuige 1] te maken wilde hebben. Ik heb gezegd dat [bedrijfsnaam 10] [getuige 1] maar moest betalen. Het bedrag van USD 179.000,- is naar [getuige 1] gegaan. Dat betrof de 20% commissie die wij overeen zijn gekomen.
De verklaring van [naam hoofd financiën]
2.7
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 27 februari 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren 17056 en 16080 (ZD6 p. 395 t/m 409). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam hoofd financiën], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
U laat ons een aantal boekingen in het boekhoudsysteem zien (D-380 en D-395).Het betreft een boeking van ANG 900.000. Hierop is te zien dat de rekening van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] voor ANG 900.000,- wordt gedebiteerd en [bedrijfsnaam 2] voor hetzelfde bedrag wordt gecrediteerd. Hiermee vervalt de crediteur [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] en komt [bedrijfsnaam 2] er als crediteur voor in de plaats. Dit is een boeking die door mij op 19 maart 2014 is gemaakt. Door deze boeking in de administratie te verwerken wordt het bedrag dat [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] aan [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] moest betalen afgeboekt. Tegelijkertijd wordt [bedrijfsnaam 2] gecrediteerd waardoor [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] een schuld krijgt aan [bedrijfsnaam 2]. Ik heb deze boeking op aangeven van [verdachte] geboekt in de administratie. Voor zover ik weet lag hier niets aan ten grondslag.
Van deze ANG 900.000 zijn er facturen die [bedrijfsnaam 2] schuldig was aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] voor een bedrag van ANG 209.331,25 in mindering gebracht (D-328). Verder is ANG 23.220,- ten laste gekomen van de winst- en verliesrekening. Het resterende bedrag betreft betonleveringen van [AFK. BEDRIJFSNAAM 12] aan [bedrijfsnaam 2] of aan [bedrijfsnaam 2] gelieerde bedrijven.
[verdachte] heeft mij verzocht een voorschot, een kredietlijn, van ANG 900.000 aan [bedrijfsnaam 2] te geven. Dit zou door [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] (terug)betaald worden. Ik heb erbij gezet “to be paid by [off shore bedrijf 1]”. De ANG 900.000 is nooit betaald door [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1]. In plaats daarvan zijn er twee facturen van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] gekomen, om dat te kunnen verantwoorden. Er liggen geen documenten of e-mails ten grondslag aan deze facturen. Een factuur was van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] van 15 maart 2014 voor advies project Airport a USD 310.000,-. Het project van de airport heeft in 2012 gelopen. Per 2011 is de samenwerking met [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] ontbonden. Ik weet niet waar deze werkzaamheden over gingen.
Op enig moment kwam [verdachte] naar mij en zei dat van die 9 ton 250.000 USD overgedragen werd aan bedrijven gelieerd aan [naam broer 1] en [naam broer 2]. In deze kredietlijn (voorschot) zijn facturen opgenomen van hun bedrijf [naam hotel] N.V. Verder is er beton aan hen geleverd door [bedrijfsnaam 12]. Dat is gebeurd omstreeks 31 augustus 2014 want er staat dat op die datum betaald is op de specificaties van deze werkzaamheden en betonleveringen. Er zijn twee bedrijven die hier een voordeel van hebben gehad. Dat is [bedrijfsnaam 2] en de aan [bedrijfsnaam 2] gelieerde bedrijven en de aan de [achternaam gebroeders] broers gelieerde bedrijven. [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] heeft de bedragen aan [bedrijfsnaam 12] betaald.
Verder liggen aan deze verrekening de openstaande huurbetalingen ten grondslag. U toont mij een boeking op 19 mei 2014. (D-381). De te betalen huur aan [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] wordt afgeboekt.
De verklaring van [broer 2]
2.8
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 11 september 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 16118 en 17064 (ZD6 p. 427 t/m 433). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam broer 2], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Het enige constructiewerk dat bij ons heeft plaatsgevonden was bij een project van [naam hotel] ([AFK. NAAM HOTEL]). U vraagt of dit in 2014 was. Dat klopt. [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] en [AFK. BEDRIJFSNAAM 12] leverden beton. Er was een krediet.
[naam 7] had (bij ons) een schuld openstaan van ongeveer 200.000 USD. Deze schuld is verrekend met materiaal leveringen door [AFK. BEDRIJFSNAAM 12]. [naam hoofd financiën] van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] heeft contact met mij opgenomen. Dat zal in 2014 zijn geweest. Er stond nog iets open dat wij aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] waren verschuldigd en dat werd op deze manier verrekend. U toont mij D-396 (ZD6, p. 349: openstaande rekeningen van de [achternaam gebroeders]’s bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] ter waarde van 7.234,22). Dit heeft betrekking op machines die wij hebben gehuurd van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] in 2014. Deze rekening is verrekend met de schuld van [naam 7].
Wij tonen u D-397 (ZD6, p. 350). Hierop staat dat voor USD 242.765,79 beton is geleverd (door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] aan de [achternaam gebroeders]’s).Dat is ook verrekend. Het (totale) bedrag van USD 250.000,- is verrekend met de kredietlijn die er was met [AFK. BEDRIJFSNAAM 12] en [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Ik heb gehoord dat [naam 7] een klassieke auto heeft geleverd ter waarde van ongeveer USD 250.000,-. Volgens mij heeft [naam 6] de auto laten brengen naar Florida.
De verklaring van [naam 7]
2.9
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 22 september 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren TBO 18040 en 17064 (ZD6 p. 434/m 442). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam 7]:
In 2012 vroeg [naam broer 1] mij hem te helpen een rekening te betalen. U noemt [AFK. BEDRIJFSNAAM 12]. Ja dat was degene aan wie zij geld verschuldigd waren. [naam broer 1] vroeg of ik hun rekening kon betalen door een auto te leveren. Ik stuurde hun een foto van een Dodge Charger uit 1970. De [achternaam gebroeders]’s vroegen mij die auto naar Florida te sturen. Ik heb de auto toen gezonden naar [naam ambtenaar]. Dat was op 14 april 2012. Ik was de [achternaam gebroeders]’s USD 200.000,- verschuldigd. Met het verzenden van de auto was ik van deze schuld af.
Documenten
2.10.1
Een e-mailbericht van [naam 7] aan [naam ambtenaar] van 8 april 2012 (D-845). Dit bericht houdt in:
Hi minister. I have someone who can bring that car to Florida tomorrow if you like.
2.10.2
Een e-mailbericht tussen [naam ambtenaar] en [verdachte] met CC [naam 6]/[naam hoofd financiën] van 4 september 2013 (D-500). Deze berichten houden in:
[verdachte] stuurt bericht naar [naam ambtenaar]
4 september 2013 te 12.02 uur
[naam ambtenaar],
[…]
What are we going to do with the old outstanding to [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], you want this to be part of it of you have an other idea?
[naam ambtenaar] stuurt bericht naar [verdachte]
4 september 2013 te 03.27 uur
[verdachte]
Can you please let me know what the old outstanding is and I will discuss internally how we can resolve the outstanding.
2.10.3
Als bijlage bij voorgaande e-mailberichten is een bericht van [naam hoofd financiën] aan [verdachte] op 6 september 2013 zijnde het op dat moment meest recente overzicht van openstaande facturen die [bedrijfsnaam 2] bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] heeft.
Het gerecht stelt vast dat deze lijst overeenkomt met het hieronder weergegeven overzicht van openstaande facturen van [bedrijfsnaam 2] bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] waar de verrekening van ANG 900.000 (de kredietlijn) aan [bedrijfsnaam 2] in is verwerkt.
2.10.4
Een geschrift te weten een overzicht gemaakt door [naam hoofd financiën] omtrent verrekening van ANG 900.000 aan [bedrijfsnaam 2] (ZD6, p. 348 T/M 349, D-395). Dit overzicht houdt in:
Openstaand [bedrijfsnaam 2]/[bedrijfsnaam 13] for [bedrijfsnaam 1] BV
Invoice date NAF USD
[…] 21-8-2008
31-10-2013
Total 943.553,05 524.196,14
Outstanding invoices received:
[bedrijfsnaam 2] 2.781,00
South Atlantic Stevedoring 120.717,00
-------------
Remaining balance 820.055,05
Deduction - 587.50380
Remaining balance 232.551,25
Payment by [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] -900.000
Balance [bedrijfsnaam 12] ([AFK. BEDRIJFSNAAM 12]) 28 February 2014
Facturen [AFK. BEDRIJFSNAAM 12] maart
Facturen [AFK. BEDRIJFSNAAM 12] april
Facturen [AFK. BEDRIJFSNAAM 12] mei
Facturen [AFK. BEDRIJFSNAAM 12] juni
Facturen [AFK. BEDRIJFSNAAM 12] juli
Credit line 450.000 250.000
Facturen [AFK. BEDRIJFSNAAM 12] august
[…]
Facturen [AFK. BEDRIJFSNAAM 12] januari/[bedrijfsnaam 13] december
Remaining balance to pay to [bedrijfsnaam 2] 0,00 0,00
2.10.5
Twee geschriften betreffende de bedrijven gelieerd aan [naam broer 1]en [naam broer 2] (D-396 en D-397). Deze geschriften houden in:
Document omschrijving saldo factuurdatum usd/eur
D140168 [naam broer 2] 6-2-2014 16.789,08
[…]
D141247 [naam broer 2] 2-9-2014 8.789,77
242.765,79
Paid on 31st of august 2014
Document omschrijving saldo factuurdatum usd/eur
2140035 [naam hotel hotel 31-1-2014 5.117,55
[…] 28-2-2014
2140292 rental&sales 25-6-2014 1.000,00
7.234,22
Paid on 31st of august 2014

3.Met betrekking tot het witwassen

De verklaringen van [verdachte]
3.1
De verklaring van de verdachte
[verdachte]afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg op 10 maart 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik in de periode van 7 juni 2007 tot en met 20 oktober 2010 in totaal EUR 8.000,- en USD 347.059,95 heb ontvangen van [getuige 1]. Ik heb het tot op heden nog niet terugbetaald. Die EUR 8.000,- heb ik in Italië en op Schiphol opgenomen en uitgegeven. Het andere deel van het geld heb ik gestoken in de verbouwing van een huis dat ik samen met mijn schoonouders heb gekocht in Amerika.
Daarnaast heb ik ongeveer 250.000 USD gestoken in de aankoop van een stuk grond waarop een huis moest worden gebouwd. Het was de bedoeling om dit huis te gaan verhuren. Dit tweede huis, dat op mijn naam stond, is verkocht. Met de opbrengst heb ik een appartement gekocht in Nederland voor mijn gezin dat daarin nu woont. [naam aannemer] was de aannemer in Amerika die de verbouwing van het huis deed.
Ook heb ik 25.000 USD gebruikt als aflossing van een schuld die ik bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] had. 18.500 USD heb ik gebruikt voor de aankoop van een auto voor mijn vrouw.
De verklaring van [getuige 1]
3.2
De verklaring van de getuige
[getuige 1]afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb [verdachte] geld geleend. Ik dacht ongeveer 500.000 USD. Hij was een vriend en had problemen.

4.Met betrekking tot de valsheid in geschrift.

De verklaring van [verdachte]
4.1
De verklaring van de verdachte
[verdachte]afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg op 10 maart 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb aan [naam hoofd financiën] de opdracht gegeven om een factuur valselijk op te maken door net te doen alsof deze factuur afkomstig was van het bedrijf van [getuige 1] [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] voor verrichte werkzaamheden, terwijl dit niet het geval was. De factuur is ook geantedateerd. In mijn opdracht is deze factuur ook opgenomen in de administratie van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Het ging om een factuur van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] van 15 maart 2014 voor advies project Airport van USD 310.000,-.
U vraagt mij naar de overige facturen die onder feit 5 in de tenlastelegging staan genoemd. Het klopt dat ik wist dat in de boekhouding van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] een groot aantal facturen werden opgenomen afkomstig van lokale bedrijfjes, waarvan ik wist dat de werkzaamheden die daarin staan vermeld mogelijk wel (deels) zijn gedaan voor de Haven, maar niet ten behoeve van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] of onder verantwoordelijkheid van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] heeft deze facturen wel betaald. Ik accordeerde deze facturen. Dit bedrag werd in de aanneemsom met de Haven dan weer verwerkt, zodat het uiteindelijk de Haven was die de rekening betaalde.
Een grote zwarte meneer genaamd [naam meneer] heeft deze “afspraak” namens de Haven met mij gemaakt. Dit betreft met name drie projecten te weten Walter Plantz, Sea Palace en Pier 1. In opdracht van [naam haven directeur] hebben we dit toen gedaan. Ik vond het vreselijk. [naam projectleider] was projectleider van deze projecten. Hij weet precies welke werkzaamheden door welke bedrijven zijn uitgevoerd. Normaliter wordt in dit soort gevallen een purchase order voorafgaand aan de factuur opgemaakt. In deze gevallen kwam eerst de factuur binnen bij mij, waarna ik [naam projectleider] de opdracht gaf om een purchase order op te maken, zodat deze administratief verwerkt kon worden en dus betaald.
De verklaring van [getuige 1]
4.2
De verklaring van de getuige
[getuige 1]afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2020. Deze verklaring houdt in, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
De factuur van 15 maart 2014 van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] met nummer AIR 2014-001, die in de administratie van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] is opgenomen is niet afkomstig van mij of van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1]. Ik heb die factuur niet opgemaakt. Hij is ook niet namens mij opgesteld.
De verklaringen van de getuigen
4.3.1
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 24 februari 2017 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren 16010 en 16048 (ZD8 p. 144 t/m 161). Dit proces-verbaal houdt in, als de op 5 april 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam hoofd financiën], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Mijn functie bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] is hoofd financiën en administratie. Ik ben verantwoordelijk voor het hele financiële apparaat. Dit betreft niet alleen [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] maar ook de administratie van de dochterondernemingen [bedrijfsnaam 12] ([AFK. BEDRIJFSNAAM 12]). De gang van zaken rond facturatie en betaling van onderaannemers is als volgt. Aan alle facturen in een project ligt een Purchase Order (PO) ten grondslag. De PO kan door de projectleider worden gemaakt en getekend. Daarbij kijkt hij of de PO binnen het vooraf vastgestelde budget past. Als de factuur binnenkomt wordt gekeken of de PO er bij is. Vervolgens ontvang ik de factuur en de PO en controleer deze waarna ik het doorboek. Vervolgens wordt de betaalopdracht gemaakt die dan door mij en [verdachte] wordt goedgekeurd waarna betaling plaatsvindt.
Op 10 januari 2017 hebben jullie een bezoek gebracht aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Ik kreeg destijds twee verzoeken 1) de administratie van alle projecten voor de Haven en 2) alle facturen van genoemde bedrijven (onderaannemers). Toen jullie weg waren heeft [verdachte] tegen mij gezegd dat er geen activiteiten voor ons door deze onderaannemers waren uitgevoerd. Het kwam er op neer dat hoewel de facturen gericht zijn aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], de vermelde werkzaamheden op de facturen niet zijn uitgevoerd ten behoeve van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1].
4.3.2
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 27 februari 2018 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren 17056 en 16080 (ZD6 p. 395 t/m 409). Dit proces-verbaal houdt in, als de op genoemde datum tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam hoofd financiën], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Een factuur was van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] van 15 maart 2014 voor advies project Airport van USD 310.000,-. Het project van de airport heeft in 2012 gelopen. Per 2011 is de samenwerking met [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] ontbonden. Ik weet niet waar deze werkzaamheden over gingen.
4.3.3
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 5 april 2017 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar B. van den Berg (ZD8 p. 176 t/m 190). Dit proces-verbaal houdt in, als de op 4 april 2017 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[naam projectleider], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
In 2008 werd ik hoofd van het bedrijfsbureau van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. In 2011 werd ik bedrijfsleider. Dit hield in dat ik verantwoordelijk was voor de uitvoering van de projecten. Ik legde verantwoording af aan [verdachte] (het gerecht begrijpt: [verdachte]). Ik was betrokken bij de projecten van Walter Plantz en Pier 1. De purchase order wordt opgemaakt door de projectleider. Zonder PO wordt de factuur niet verwerkt in de administratie.
4.3.4
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 6 april 2017 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (ZD8 p. 191 t/m 207). Dit proces-verbaal houdt in, als de op 5 april 2017 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[naam projectleider], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Getoond zijn:
Factuur d.d. 10 februari 2014 van [bedrijfsnaam 3] aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] voor een bedrag van USD 25.000,- en PO 0997 van 11 februari 2014 behorend bij deze factuur, ondertekend door [naam projectleider];
Factuur d.d. 30 mei 2014 van [bedrijfsnaam 5] Services aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] voor een bedrag van USD 25.002,- en PO 140918 van 30 mei 2014 behorend bij deze factuur, ondertekend door [naam projectleider];
Factuur d.d. 30 juni 2014 van [bedrijfsnaam 5] Services aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] voor een bedrag van USD 25.000,- en PO 1401077 van 9 juli 2014 behorend bij deze factuur, ondertekend door [naam projectleider];
Factuur d.d. 25 augustus 2014 van [bedrijfsnaam 6] Company aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] voor een bedrag van USD 25.000,- en PO 141372 van 17 september 2014 behorend bij deze factuur, ondertekend door [naam projectleider];
Ik heb deze PO’s (purchase orders) ingevuld en op de facturen het bijbehorende PO nummer vermeld. [verdachte] heeft mij deze facturen gegeven en mij gevraagd om deze te voorzien van een PO en administratief af te handelen. Er moet een PO bij anders vindt er geen uitbetaling plaats. Als ik de facturen van [verdachte] ontvang dan stel ik geen vragen meer. Ik maak de PO gelijk op en geef de PO en de factuur door aan de administratie. [verdachte] heeft gezegd dat het werkzaamheden betroffen die voor of ten behoeve van de Haven waren verricht. [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] heeft het verlies genomen.
Getoond zijn:
Factuur d.d. 3 oktober 2014 van [bedrijfsnaam 7] & Services aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] voor een bedrag van USD 51.412,- en PO 141495 van 10 oktober 2014 behorend bij deze factuur, ondertekend door [naam projectleider];
Factuur d.d. 11 december 2014 van [bedrijfsnaam 7] & Services aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] voor een bedrag van USD 42.000,- en PO 141932 van 11 december 2014 behorend bij deze factuur, ondertekend door [naam projectleider];
Factuur d.d. 28 januari 2015 van [bedrijfsnaam 7] & Services aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] voor een bedrag van USD 15.000,- en PO 150160 van 31 januari 2015 behorend bij deze factuur, ondertekend door [naam projectleider];
Deze facturen zijn door [verdachte] aan mij gegeven met het verzoek een PO op te maken. Deze PO’s zijn door mij opgemaakt en ondertekend. Dit is hetzelfde verhaal als ik eerder heb verteld. De factuur van [bedrijfsnaam 7] van 3 oktober 2014 heb ik op verzoek van [verdachte] geboekt. Ik heb gezien dat de factuur betrekking had op tegels. Ik zag aan de blik van [verdachte] dat hij er ook niet blij mee was. Het tegelwerk was in eigen beheer gedaan.
Getoond wordt factuur van 20 maart 2014 van [bedrijfsnaam 4] aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] voor een bedrag van USD 35.212,50 en PO 140684 van 11 april 2014 behorend bij deze factuur, ondertekend door [naam projectleider]. Er zijn wel forms en bekisting gebruikt maar dat is door [bedrijfsnaam 14] gedaan. Zijn werkzaamheden waren inclusief materiaal. De factuur is weggeboekt zoals alle andere facturen waar u het over heeft.
4.3.5
Een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt in de wettelijke vorm op 13 februari 2017 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M.M.G.E. Steffens (ZD8 p. 136 t/m 143). Dit proces-verbaal houdt in, als de op 5 april 2017 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[naam 8], voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben op 13 januari 2017 gebeld door [verdachte]. Hij vertelde een warrig verhaal over facturen waar geen diensten tegenover stonden en vroeg of ik die kant wilde opkomen. Ik heb gezegd dat ik 15 januari naar Sint Maarten zou komen. [verdachte] heeft mij opgehaald. Hij vertelde mij dat het facturen betrof waar wel diensten voor verricht waren in de Haven maar niet ten behoeve van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. [verdachte] heeft mij een aantal facturen laten zien. D-362, D-364, D-366 en D-368. Ik heb met [naam hoofd financiën] gesproken. Ik heb gevraagd hoe deze facturen in de administratie terecht zijn gekomen. Hij heeft hier op geantwoord dat dit was gebeurd op instructie van [verdachte].
Documenten
4.4.1
Een geschrift, te weten een factuur gedateerd 15 maart 2014 van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] gericht aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] (ZD6 p. 321, factuur D-311). Deze factuur houdt in:
Qty description total price
1 advies project airport 310.000
Total USD 310.000
4.4.2
Een e-mailbericht tussen [verdachte] en [naam hoofd financiën] van 18 februari 2015 (Zd6 p. 354, D-468). Dit bericht houdt in:
[naam hoofd financiën] aan [verdachte]
16 februari 2015 te 11.58 uur
Heb jij die factuur van [getuige 1] gehad inzake advies voor airport? USD 310.000,-?
[naam hoofd financiën] aan [verdachte]
16 februari 2015 te 13.06 uur
Krijg een vraag van BDO… ze willen graag een kopie zien… iets maken?
[verdachte] aan [naam hoofd financiën]
16 februari 2015 te 14.08 uur
Ja, doe maar aub
[naam hoofd financiën] aan [verdachte]
18 februari 2015 te 04.05 uur
Lijkt dit wat?
4.4.3
De geschriften, te weten alle facturen zoals bewezenverklaard onder feit 5, welke zijn opgenomen in het dossier met als vindplaats: D-939, D-944 D-362, D-941, D-364, D-366, D-368, D-933, D-935 en D-937.
Nadere (bewijs)overwegingen
Rechtmatigheid van de afspraken met de kroongetuige
Blijkens een verslag van een gesprek op 19 september 2018 tussen [getuige 1], de officier van justitie en een rechercheur van het Team Bestrijding Ondermijning heeft [getuige 1] verklaard bereid te zijn om als getuige zogeheten kluisverklaringen af te leggen. Deze verklaringen zijn in oktober 2018 afgelegd. Op basis daarvan is een voorgenomen overeenkomst tussen het openbaar ministerie en [getuige 1] tot stand gekomen die, op vordering van de officier van justitie, bij beschikking van 4 maart 2019 door de rechter-commissaris rechtmatig is geoordeeld.
De overeenkomst houdt als belangrijk onderdeel in dat het openbaar ministerie, in ruil voor [getuige 1]s medewerking aan het afleggen van verklaringen in de onderzoeken Larimar en Frozen, toezegt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar te zullen eisen, in plaats van de passend geachte 6 jaar.
De rechter-commissaris heeft daarbij tevens kennisgenomen van de voorgenomen schikking ontneming en van een proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie d.d. 12 februari 2019 betreffende de gemaakte afspraken over de beveiliging van [getuige 1], alsmede van een zestal kluisverklaringen. Dat proces-verbaal van bevindingen en de kluisverklaringen bevinden zich in het dossier, alsook de op 8 maart 2019 gedateerde schikking ontneming. De rechter-commissaris heeft de met de getuige gesloten overeenkomst - met toepassing van het concordantiebeginsel - getoetst aan de in Nederland geldende wettelijke bepalingen omtrent de kroongetuige en heeft deze rechtmatig geoordeeld. Voorts heeft hij de getuige [getuige 1] en diens verklaringen betrouwbaar geoordeeld. De rechter-commissaris heeft de getuige op 12 maart 2019 gehoord, van welk verhoor proces-verbaal is opgemaakt, dat zich ook in het dossier bevindt.
Het gerecht stelt voorop dat het ontbreken van een wettelijke regeling omtrent de kroongetuige op Sint Maarten op zichzelf niet betekent dat een dergelijke afspraak onrechtmatig zou zijn. Wel moet worden voldaan aan de eisen die ter zake - in de (ook hier te lande geldende) jurisprudentie van de Hoge Raad (in het kader van de in Nederland geldende wettelijke regeling) - zijn geformuleerd, waaronder in het bijzonder het vereiste van proportionaliteit en subsidiariteit, alsmede aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM. Voorts moet de afspraak betrekking hebben op een opsporingsonderzoek naar misdrijven van voldoende gewicht. De toegezegde strafvermindering van een onvoorwaardelijke tijdelijke gevangenisstraf mag maximaal de helft bedragen.
Tenslotte dient het openbaar ministerie openheid te verschaffen over de met de getuige gemaakte afspraken en mag er geen sprake zijn van een verkapte financiële beloning voor het afleggen van een verklaring.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Het gaat in deze zaak om een verdenking van grootschalige omkoping door internationale bedrijven van een van de meest prominente en bekende politieke figuren in Sint Maarten met een groot netwerk, aan wie door veel Sint Maartenaren reeds vele jaren, zowel voor als achter de schermen een vrijwel ongelimiteerde macht en invloed wordt toegedicht bij alle belangrijke (infrastructurele) projecten op het eiland. In een kleine samenleving als die van Sint Maarten moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat er weinig bereidheid zal zijn bij betrokkenen om over vermeende corruptie door een dergelijke persoon te verklaren, in verband met de vrees voor repercussies daarvan op zowel het persoonlijke als het zakelijke leven van degene die die verklaring aflegt.
Door de rol die [getuige 1] speelde bij de aanbesteding van overheidsopdrachten aan de bedrijven en door zijn contacten met [naam ambtenaar] beschikte hij als een van de weinigen bij uitstek over die informatie. Verder brengt de aard van de verdenking (omkoping/witwassen) en het intellectuele niveau van de betrokkenen mee dat verwacht moet worden dat ander bewijsmateriaal in de vorm van een paper trail lastig te vinden zou zijn, terwijl ook niet goed denkbaar is welke andere opsporingsmethoden met succes binnen een redelijke termijn hadden kunnen worden ingezet. Het is dan ook alleszins te rechtvaardigen, zo is het gerecht met de rechter-commissaris van oordeel, dat het openbaar ministerie is overgegaan tot het sluiten van de kroongetuige overeenkomst met [getuige 1].
De afspraak met de getuige [getuige 1] betreft misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is, die in georganiseerd verband zijn gepleegd en die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, zodat ook is voldaan aan het vereiste van voldoende gewicht van de zaken waarover de afspraak zich uitstrekt.
Ten aanzien van de schikking ontneming overweegt het gerecht als volgt.
Zoals door de Hoge Raad (binnen het kader van de Nederlandse wetgeving) is geoordeeld maakt een schikking over de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel geen deel uit van de aan het oordeel van de rechter-commissaris onderworpen overeenkomst terzake de toezegging van strafvermindering. De officier van justitie behoudt, los van een dergelijke overeenkomst, de algemene bevoegdheid om een dergelijke schikking aan te gaan, zij het dat hij de rechter-commissaris over de totstandkoming en de inhoud van de schikking moet informeren, hetgeen in dit geval is gebeurd. Daarnaast mag een dergelijke schikking geen verkapte financiële beloning zijn voor het afleggen van een verklaring.
Blijkens de met [getuige 1] gesloten schikkingsovereenkomst is diens wederrechtelijk verkregen voordeel uit de onderhavige zaak begroot op ruim 2.2 miljoen euro, waarbij is overeengekomen dat [getuige 1] daarvan de helft moet betalen. De schikking vermeldt dat deze betaling zal worden verrekend met (de opbrengsten van) hetgeen onder [getuige 1] in conservatoir beslag is genomen. Zoals de officier van justitie ter terechtzitting van 27 mei 2019 heeft toegelicht, moet [getuige 1] van het geld dat hij na betaling van de 1,1 miljoen euro overhoudt, plus een deel van het conservatoir beslag van 1,8 miljoen euro, zijn eigen beveiliging verzorgen en in zijn levensonderhoud voorzien.
In het proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie van 12 februari 2019 is op overtuigende wijze uiteengezet dat het afleggen van verklaringen door [getuige 1] inderdaad gevaar met zich brengt voor zijn fysieke veiligheid. Voorts is beredeneerd waarom, bij gebrek aan financiële middelen, capaciteit en expertise op Sint Maarten om de (gehele) zorg voor [getuige 1]s veiligheid te kunnen waarborgen, is gekozen voor een model waarbij, anders dan gebruikelijk, de beveiligingsmaatregelen voor een groot deel bij de getuige zelf zijn belegd, reden waarom is afgesproken dat daartoe een deel van hetgeen onder hem in conservatoir beslag is genomen in jaarlijkse of halfjaarlijkse termijnen aan hem ter beschikking zal worden gesteld.
Daarnaast wordt melding gemaakt van het feit dat [getuige 1] bijna de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, niet beschikt over een pensioenvoorziening en minder makkelijk dan anderen uit reguliere inkomsten zijn beveiligingskosten kan betalen, kosten die, bij volledige ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, ten laste waren gekomen van het openbaar ministerie.
Het gerecht acht de door het openbaar ministerie op dit punt gemaakte afspraken begrijpelijk en te billijken, en is, anders dan de raadsman, mede gezien de hiervoor weergegeven uitleg van de officier van justitie, van oordeel dat de schikking terzake de ontneming niet kan worden beschouwd als een verkapte financiële beloning voor het afleggen van verklaringen.
Nu het openbaar ministerie voorts over alle onderdelen van de overeenkomst met [getuige 1], alsmede over de schikking en – voor zover mogelijk – ook over de afspraken rond zijn beveiliging, openheid heeft betracht, acht het gerecht de met deze getuige gesloten overeenkomst rechtmatig. Zij voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en komt niet in strijd met het in art. 6 EVRM neergelegde recht op een eerlijk proces, noch wordt daardoor inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke rechtspleging of op enige andere rechtsnorm.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van [getuige 1]
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van [getuige 1] onbetrouwbaar zijn en daarom niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De raadsman heeft daarbij gewezen op een aantal vermeende tegenstrijdigheden, ongerijmdheden, onjuistheden, onwaarheden en onvolkomenheden. Met name waar het betreft de hoogte van de tweederde contante doorbetalingen aan [naam ambtenaar] van de ontvangsten van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. De raadsman heeft in dat verband gewezen op de daarvoor relevante bankrekeningen van [getuige 1]/[AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] bij de [naam bank 2] Bank te Sint Maarten (*[rek. nr. 1] en *[rek. nr. 2]), op welke bankrekeningen [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] de betalingen aan [getuige 1] stortte. Nu van deze rekeningen niet zoveel contant is opgenomen dat daarvan tweederde van de door [getuige 1] ontvangen gelden aan [naam ambtenaar] kon worden doorbetaald, maar veel minder, kan de verklaring van [getuige 1] dat hij in 2005 aan [verdachte] heeft verteld dat hij tweederde van zijn fee moest doorbetalen aan [naam ambtenaar], niet juist zijn. De verklaring van [verdachte] dat hij pas vanaf eind 2011 wist dat [getuige 1] een deel van zijn fee doorbetaalde aan [naam ambtenaar] is daarom veel aannemelijker, aldus de raadsman.
Het gerecht overweegt als volgt.
Indien het bewijs mede wordt aangenomen op de verklaring van een kroongetuige met wie door de officier van justitie een afspraak is gemaakt over strafvermindering (de kroongetuige), dient het vonnis dit in het bijzonder te motiveren. Indien een getuigenverklaring als onbetrouwbaar wordt bestempeld staat dit het gebruik van die verklaring voor het bewijs in de weg. Normaliter mag de rechter, zonder nadere motivering, datgene tot bewijs bezigen wat hem uit oogpunt van de betrouwbaarheid dienstig voorkomt. Dit geldt niet voor het gebruik van de verklaring van de kroongetuige. Nu de tegenprestatie die aan de kroongetuige wordt geboden ertoe kan leiden dat deze getuige een belang krijgt bij het afleggen van een verklaring, moet de rechter deze verklaring ambtshalve toetsen. Ook mag het bewijs niet uitsluitend berusten op verklaringen van getuigen met wie een afspraak is gemaakt over strafvermindering.
De verklaringen van de kroongetuige [getuige 1] houden in de kern in dat [naam ambtenaar] via hem steekpenningen heeft aangenomen van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], [bedrijfsnaam 9] en [bedrijfsnaam 10], in ruil voor het gunnen van overheidsprojecten aan die bedrijven. [naam ambtenaar] zelf heeft dit pertinent ontkend. [verdachte] heeft verklaard dat hij pas in 2011 van [getuige 1] heeft gehoord dat hij [naam ambtenaar] betaalde met het geld dat hij van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] ontving. Volgens [getuige 1] was [verdachte] daarvan al sinds zijn aantreden als directeur van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] op de hoogte.
Het gerecht constateert in de eerste plaats dat [getuige 1] op de hoofdlijn, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris en uiteindelijk ook – onder ede – ter zitting, waar hij tevens gehouden was onder de door hem met het openbaar ministerie gemaakte afspraak naar waarheid te verklaren, consistente verklaringen heeft afgelegd. Die hoofdlijn bestond erin dat [getuige 1] door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], [bedrijfsnaam 9] en [bedrijfsnaam 10] werd betaald om ervoor te zorgen dat zij bouw/baggeropdrachten toegewezen kregen en om de relatie met de politiek goed te houden, welke betalingen [getuige 1] deelde met [naam ambtenaar], die in ruil daarvoor zijn invloed aanwendde om ervoor te zorgen dat die opdrachten ook daadwerkelijk werden gegund en dat die relatie goed bleef. Dat [getuige 1] er belang bij zou hebben om niet naar waarheid te verklaren is niet aannemelijk geworden. Het gerecht overweegt hierbij voorts dat [getuige 1] met zijn verklaringen zichzelf in hoge mate belast en – ook bij de met het openbaar ministerie afgesproken verminderde strafeis – een aanzienlijke gevangenisstraf riskeert.
Voorts vinden [getuige 1]s verklaringen, niet alleen in de zaak betreffende [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], maar ook in die betreffende [bedrijfsnaam 10], overtuigende bevestiging in verschillende bij de doorzoekingen aangetroffen documenten zoals de consultancy overeenkomsten en bewijzen van bankbetalingen aan [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] , alsook in de overige onderzoeksbevindingen, zoals de getuigenverklaringen van [naam 2de directeur bedrijf 1] met betrekking tot [AFK. BEDRIJFSNAAM 1],de verklaring van [naam 5] met betrekking tot Causeway, en de verklaringen van [naam hoofd financiën], [achternaam gebroeders], [naam 7] en die van [verdachte] zelf met betrekking tot de kredietlijn.
[getuige 1]s verklaringen met betrekking tot [verdachte] en [naam ambtenaar] berusten op zijn eigen waarnemingen. Het feit dat [getuige 1] bij het afleggen van zijn verklaringen op onderdelen gebruik heeft gemaakt van de kennis die hij inmiddels had opgedaan uit het politiedossier, om daarmee zijn verklaringen nader te onderbouwen of soms op ondergeschikte punten aan te passen, maakt die verklaring niet onbetrouwbaar.
Ook de door de raadsman in zijn pleitnotities aangehaalde vermeende tegenstrijdigheden of onjuistheden maken de verklaringen van [getuige 1] niet per se onbetrouwbaar. Tijdsverloop en de vele gedetailleerde ondervragingen over een enorme hoeveelheid aan financiële transacties, afspraken, constructies en (door)betalingen, terwijl niet alles keurig schriftelijk is vastgelegd, hebben onvermijdelijk hun weerslag op die verklaringen in de zin dat daarin – niet onbegrijpelijk – verschillen kunnen sluipen. Het feit dat [getuige 1] in 2018 niet meer precies op detailniveau weet welk project en welke betalingen hij heeft gedaan of ontvangen omdat zijn herinnering door het verstrijken van de tijd is vervaagd, maken zijn verklaringen op de hoofdlijnen niet onbetrouwbaar.
Het gerecht deelt niet de opvatting van de raadsman dat de verklaringen van [getuige 1] tegenstrijdig zijn, omdat [getuige 1] enerzijds verklaart dat [verdachte] al in 2005-2006 wist van de doorbetalingen aan [naam ambtenaar] en van de percentages, maar anderzijds dat [verdachte] niet wist wat de bedragen waren die daarmee waren gemoeid.
Immers, het feit dat [verdachte] wel het percentage weet betekent niet dat hij ook weet welk bedrag hiermee gemoeid is, aangezien hij, zoals [getuige 1] ook heeft verklaard, niet op de hoogte is van de aanneemsom.
Het gerecht volgt de raadsman niet in zijn redenering dat, omdat achteraf moet worden vastgesteld dat door de jaren heen van de bankrekeningen van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1] minder contant geld is opgenomen dan zou overeenkomen met tweederde deel van de door [getuige 1] van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] ontvangen fees, de verklaringen van [getuige 1] dat hij in een vroeg stadium aan [verdachte] heeft verteld dat hij met [naam ambtenaar] was overeengekomen dat hij tweederde van zijn fee moest doorbetalen aan hem, niet juist kunnen zijn. Het een sluit het ander immers niet uit.
Daarbij komt dat de verklaring van [getuige 1] dat hij van het door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] in de periode vanaf maart 2006 tot en met 16 december 2011 gestorte geldbedrag van ongeveer 1.8 miljoen USD een aanzienlijk deel (al dan niet per cheque) contant heeft opgenomen, wordt bevestigd door de opnames van de bankrekeningen van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1]. Daarnaast is het de vraag in hoeverre deze opnames een volledig beeld geven van alle contante geldstromen.
Op grond van al het voorgaande acht het gerecht de verklaringen van [getuige 1], zoals die voor het bewijs zijn gebruikt, betrouwbaar. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde omkoping
De raadsman verzoekt de verdachte vrij te spreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde omkoping. De raadsman stelt daartoe dat de verdachte pas eind 2011 op de hoogte kwam van de doorbetalingen door [getuige 1] aan [naam ambtenaar].
Voorts stelt de raadsman dat de crediteringen door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] op grond van de zogeheten kredietlijn niet plaatsvonden met het oogmerk om overheidscontracten vergund te blijven krijgen, maar om te voorkomen dat [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] in de private sector werk zou verliezen, zodat van omkoping zoals ten laste gelegd geen sprake is.
Het gerecht overweegt als volgt.
Wetenschap van doorbetaling
Vooropgesteld wordt dat [getuige 1], wiens verklaringen het gerecht betrouwbaar acht, expliciet heeft verklaard dat hij [verdachte] kort na diens aantreden als directeur bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] op de hoogte heeft gesteld van het feit dat hij zijn fees uit de consultancy overeenkomst deelde met [naam ambtenaar]. [getuige 1] vond het belangrijk dat [verdachte] wist dat [getuige 1] politieke rugdekking had. [getuige 1] verklaart tevens dat [naam 2de directeur bedrijf 1] in opdracht van [naam ambtenaar] moest wijken voor [verdachte], omdat [naam 2de directeur bedrijf 1] niet aan de leiband wilde lopen van de politiek.
De verklaringen van [getuige 1] worden in zoverre ondersteund door de verklaring van [naam 2de directeur bedrijf 1], dat ook hij verklaart dat hij in opdracht van [naam ambtenaar] het veld moest ruimen voor [verdachte], omdat hij de politiek niet gaf wat ze wilde. Kennelijk verwachtte [naam ambtenaar] van [verdachte] meer souplesse. Tevens maakt [naam 2de directeur bedrijf 1] er melding van dat [getuige 1] al in de tijd van [naam 1ste directeur bedrijf1] door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] werd gebruikt voor de betalingen aan de politiek. Niet gebleken is dat [verdachte] daaraan een einde heeft gemaakt. Integendeel, [verdachte] was vanaf zijn aantreden op de hoogte van de consultancy overeenkomst en van de betalingen van grote geldbedragen door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] aan [getuige 1] en zette de samenwerking met [getuige 1] voort. [verdachte] heeft geen plausibele verklaring kunnen geven waarom zulke grote bedragen aan [getuige 1] moesten worden betaald. Tenslotte leidt het gerecht ook uit het feit dat [getuige 1] en [naam ambtenaar] zich in aanwezigheid van [verdachte] kennelijk veilig voelden om keer op keer de contante doorbetalingen van de steekpenningen uit te voeren, af dat [verdachte] vanaf het moment van zijn aantreden wist dat [getuige 1] zijn van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] ontvangen fees deels doorbetaalde aan [naam ambtenaar].
Het handelen en de wetenschap van [verdachte] kunnen worden toegerekend aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], nu dit plaatsvond binnen de sfeer van de rechtspersoon, in die zin dat deze paste in de bedrijfsvoering van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] en ook dienstig was aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] kon over die gedragingen invloed uitoefenen en zij heeft die gedragingen steeds aanvaard. [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] heeft zich dus schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde omkoping en [verdachte] heeft daaraan feitelijk leiding gegeven.
Private sector
Het gerecht acht bewezen dat [verdachte] in de periode vanaf zijn aantreden als directeur bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] tot en met 16 december 2011 via [getuige 1] grote bedragen aan steekpenningen aan [naam ambtenaar] heeft betaald, teneinde overheidsopdrachten te krijgen en/of de relatie met de politiek goed te houden. Bij die stand van zaken acht het gerecht de stelling van [verdachte] dat hij bij de overname van [getuige 1]s schuld aan [naam ambtenaar], welke schuld nota bene zelf betrekking had op steekpenningen, betaald voor het krijgen van een opdracht van de overheid (Causeway brug), slechts het mogelijk mislopen van private opdrachten en niet overheidsopdrachten voor ogen had, zeer ongeloofwaardig. Nu deze stelling van [verdachte] voorts op geen enkele manier wordt ondersteund, faalt het daarop gebaseerde verweer.
Ten tijde van het verlenen van de kredietlijn en het daarop in mindering brengen van facturen van [bedrijfsnaam 2] c.s. en de [achternaam gebroeders]’s was [naam ambtenaar], anders dan de verdediging stelt, Statenlid.
Ten aanzien van de omvang van het onder feit 1 bewezen verklaarde omkopingsbedrag.
Het gerecht heeft bewezen geacht dat de verdachte, als feitelijk leidinggever van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], aan [getuige 1] (en diens offshore) en [naam ambtenaar] giften heeft gedaan. Bewezen verklaard is het volledige geldbedrag dat door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] aan (de offshore van) [getuige 1] is betaald.
Als toelichting hierop wordt overwogen dat [getuige 1] en [naam ambtenaar] zich naar het oordeel van het gerecht in nauwe en bewuste samenwerking hebben schuldig gemaakt aan het aannemen van dat volledige bedrag aan steekpenningen. Hun hele samenwerking, zoals die uit de bewijsmiddelen blijkt, was er immers op gericht om die steekpenningen betaald te krijgen door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], met als oogmerk het verkrijgen van opdrachten, c.q. om de relatie met [naam ambtenaar] goed te houden. Dat na ontvangst van die steekpenningen vervolgens nog een verdeling tussen [getuige 1] en [naam ambtenaar] heeft plaatsgevonden is voor deze kwestie niet relevant.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde witwassen
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken nu er geen sprake is van witwassen, omdat er een reguliere consultancy overeenkomst ten grondslag lagen aan de door [getuige 1] verkregen gelden.
Het gerecht overweegt hieromtrent als volgt
Zoals hiervoor is overwogen en uit de bewijsmiddelen blijkt is er geen sprake van een reguliere consultancy overeenkomst tussen [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] en [getuige 1]. [getuige 1] verdiende via deze overeenkomst zijn geld met het aannemen en deels doorbetalen van steekpenningen van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. [verdachte] was hiervan op de hoogte en wist dus dat het geld dat hij van [getuige 1] aannam en vervolgens gebruikte, afkomstig was van misdrijf. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van het onder feit 5 ten laste gelegde gebruikmaken van valse facturen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit op de grond dat niet bewezen kan worden dat de verdachte wist dat de betreffende facturen (met uitzondering van die van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1]) vals waren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat die facturen niet vermelden dat het gaat om werkzaamheden die daadwerkelijk voor [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] zouden zijn verricht. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat het opzet van de verdachte op het gebruiken van valse facturen ontbrak, omdat hij er gelet op de mededelingen van [naam haven directeur] en [naam meneer] vanuit ging dat het algemeen beleid was op het eiland om bij grotere projecten ook zoveel mogelijk kleinere lokale aannemers te betrekken.
Het gerecht overweegt als volgt.
Een redelijke uitleg van de tenlastelegging brengt mee dat de valsheid van de bewezenverklaarde facturen, met uitzondering van de laatste factuur van [AFK.OFF SHORE BEDRIJF 1], waarvan verdachte de valsheid heeft bekend, hierin bestond dat de in deze facturen vermelde werkzaamheden of leveringen, ongeacht of zij daadwerkelijk zijn verricht, zijn gefactureerd aan [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] (en betaald door [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]),
alsofdeze werkzaamheden zijn verricht/geleverd
ten behoeve van[AFK. BEDRIJFSNAAM 1] of vallend onder de verantwoordelijkheid van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1], zodat [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] deze bedragen verschuldigd was, terwijl dit in werkelijkheid niet het geval was, zodat [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] onverplicht heeft betaald. Uit de bewijsmiddelen – waaronder de verklaringen van [naam 8], [naam projectleider] en [naam hoofd financiën] - blijkt immers, dat voor zover de in de facturen genoemde werkzaamheden/leveringen wel hebben plaatsgevonden, dit niet gebeurde ten behoeve van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1]. Dit kan slechts ten aanzien van de eerste twee in de tenlastelegging opgenomen facturen niet bewezen worden.
Door deze facturen op te nemen in de administratie van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] heeft [verdachte] zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk gebruiken van valse geschriften.
Dit wordt niet anders indien [verdachte] meende dat een en ander plaatsvond in het kader van een beleid om kleine lokale aannemers bij grote projecten te betrekken. Het verweer wordt verworpen.
Het gerecht maakt voor de bewezenverklaring van dit feit geen gebruik van de door [verdachte] op 10 januari 2017 tegenover de politie afgelegde verklaring. Het verweer van de raadsman dat dit proces-verbaal van verhoor niet mag worden gebruikt voor bewijs, nu [verdachte] als getuige niet op zijn verschoningsrecht is gewezen, wordt reeds om die reden bij gebrek aan belang, gepasseerd.
De slotsom is dat de verweren van de raadsman worden verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten.
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
-
ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde-
feitelijk leiding geven aan:
medeplegen van: een ambtenaar een gift doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten en ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in zijn bediening, in strijd met zijn plicht is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd
;
-
ten aanzien van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde-
witwassen, meermalen gepleegd;
-
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde-
medeplegen van valsheid in geschrift;
-
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde-
medeplegen van opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, meermalen gepleegd.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd is er geen sprake van (eendaadse) samenloop tussen de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten reeds omdat er geen eenheid is van tijd en plaats van de tenlastegelegde feiten en het bovendien gaat om verschillende wilsbesluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van de tijd door de verdachte in voorarrest doorgebracht.
De raadsman heeft verzocht, indien het gerecht tot een bewezenverklaring komt, bij de strafoplegging rekening te houden met de schending van de redelijke termijn, de deels door het openbaar ministerie gestuurde en gevoede media-aandacht, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals het feit dat hij een loyale werknemer was in moeilijke tijden in een moeilijk land die niet uit eigen gewin handelde, en de omstandigheid dat zijn leven mede door deze zaak na 2012 dramatisch is veranderd. Hij is alles kwijt. Dit resulteert erin dat de raadsman verzoekt geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf of een maximale taakstraf van 240 uur.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het gerecht gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich als directeur van een groot bouwbedrijf gedurende lange tijd schuldig gemaakt aan het betalen van steekpenningen voor het verkrijgen van overheidsopdrachten en voor het onderhouden van goede relaties met een politicus. Deze betalingen werden als consultancy kosten verantwoord in de administratie van het bedrijf. In die administratie werden ook facturen opgenomen voor werkzaamheden die niet door het bedrijf waren verricht. Daarnaast heeft de verdachte samen met een ander een valse factuur opgemaakt op naam van een ander bedrijf. Tenslotte heeft hij gelden aangenomen van degene aan wie de steekpenningen werden betaald en heeft hij deze gelden gebruikt voor allerlei privé-doeleinden.
Door zo te handelen heeft de verdachte op grove wijze en op grote schaal de integriteit van het financiële en economische verkeer, alsmede het aanzien van de politiek en het zakenleven op Sint Maarten aangetast. Hij heeft met zijn handelen andere bouwbedrijven op oneerlijke wijze beconcurreerd en de kosten onnodig opgedreven.
Het betalen van steekpenningen aan deze politieke gezagsdrager heeft een corrumperende invloed op het land. Mede door toedoen van de verdachte heeft deze gezagsdrager, en in zijn kielzog anderen die hun kans schoon zagen, zich op grove wijze verrijkt ten koste van de inwoners van Sint Maarten. Mede vanwege de enorme schaal waarop het gebeurde en de grote geldbedragen die daarmee gemoeid waren, de lange duur, alsmede de onmisbare rol die de verdachte vanwege zijn positie als directeur van [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] hierin vervulde, is in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur geboden.
De raadsman heeft aangevoerd dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte een geheel voorwaardelijke straf of taakstraf van maximale duur rechtvaardigen.
De raadsman heeft in dat kader aangevoerd dat de verdachte zowel intellectueel als karakterologisch niet was opgewassen tegen de andere spelers in het veld, en dat hij zich zonder enige bescherming van het bestuur van het moederbedrijf heeft moeten redden in een moeilijke situatie, waarbij hij zich sterk verantwoordelijk voelde voor de werknemers en hun families die afhankelijk waren van het bedrijf en loyaal wilde blijven aan zijn werkgever. Hierdoor was ontslag nemen geen optie voor hem. Uiteindelijk heeft deze verkeerde keuze de verdachte zijn baan gekost en is zijn gezinsleven uit elkaar gevallen. De verdachte heeft voorts tegenover justitie openheid van zaken gegeven over zijn eigen rol en die van anderen, zo stelt de raadsman.
Het gerecht overweegt hierover het volgende.
De verdachte heeft, toen hij uiteindelijk ter verantwoording werd geroepen, in een vrij laat stadium van het onderzoek, onder begeleiding van zijn raadsman, een schriftelijke verklaring opgesteld en verklaringen bij de politie afgelegd over zijn eigen rol en die van anderen, onder wie de politicus in kwestie. De erkenning van de omvang van zijn eigen rol is daarin – anders dan het gerecht bewezen acht - in tijdsduur echter zeer beperkt, namelijk tot enkele maanden. Van een volmondige bekentenis is geen sprake.
De officier van justitie heeft naar het oordeel van het gerecht de privé omstandigheden van de verdachte voldoende meegenomen in zijn – relatief milde - strafeis. Het gerecht ziet in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding om tot verdere strafvermindering te komen.
Veeleer heeft het gerecht zich afgevraagd of niet een hogere straf dan door de officier geëist, passend en geboden is. Dit mede gelet op de gevangenisstraffen die door het gerecht in vergelijkbare zaken aan andere verdachten zijn opgelegd. Uiteindelijk beantwoordt het gerecht die vraag ontkennend. Dit in het bijzonder vanwege het feit dat de verdachte bij zijn aantreden bij [AFK. BEDRIJFSNAAM 1] een bestaande situatie van omkoping aantrof, waarbij het min of meer gewoon was – en dus ook verwacht werd - dat politici werden betaald en gefêteerd in ruil voor gunsten. In die situatie werd door de leiding van het moederbedrijf in Nederland niet ingegrepen en zou ook in de jaren die volgden niet ingegrepen worden. Integendeel, zij benoemde juist de verdachte op die post om tegemoet te komen aan de verlangens van de politiek. Hoewel het verdachte zeker verweten moet worden dat hij hierin is meegegaan, maken deze omstandigheden wel, samen met het feit dat de verdachte hierbij niet zijn eigen gewin, maar het belang van het door hem geleide bedrijf voor ogen had, alsmede het feit dat deze zaak in het persoonlijk leven van de verdachte duidelijk een zware tol heeft geëist, dat in dit geval kan worden volstaan met de door de officier van justitie gevorderde straf.
De raadsman heeft nog om strafvermindering verzocht op de grond dat de onschuldpresumptie is geschonden doordat het openbaar ministerie in de week dat de Larimar zaak werd behandeld een filmpje op YouTube heeft gezet waarin de verdachte duidelijk herkenbaar wordt neergezet als iemand die mensen heeft omgekocht. Het openbaar ministerie heeft de media aandacht gestuurd en – naar het gerecht begrijpt - negatief gevoed, aldus de raadsman.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Op het openbaar ministerie rust de verplichting om ervoor te zorgen dat in haar publieke uitlatingen, buiten die in het kader van de procedure zelf, de verdachte niet als schuldig wordt aangeduid, zolang zijn schuld niet in rechte is komen vast te staan. Bij de beoordeling van de stelling van de verdediging dat de onschuldpresumptie is geschonden, is het criterium waaraan getoetst moet worden, dat mededelingen van het openbaar ministerie wat betreft de inhoud van die informatie en hun toonzetting moeten voldoen aan de terughoudendheid en zakelijkheid die in het licht van artikel 6 lid 2 EVRM onder de gegeven omstandigheden van het openbaar ministerie gevergd mogen worden.
In het - gedurende de inhoudelijke behandeling online gekomen – animatiefilmpje wordt door middel van tekeningen en gesproken tekst uitleg gegeven over het Larimar onderzoek en de verschillende spelers daarin. De strekking lijkt te zijn aan het publiek uit te leggen hoe corruptie in zijn werk gaat en wat de nadelen daarvan zijn voor de samenleving. Weliswaar wordt daarin melding gemaakt van een lokale bouwonderneming, maar de naam van die onderneming wordt niet genoemd, evenmin als verdachtes naam. Zelfs de functie van de verdachte wordt niet genoemd. Bij die stand van zaken kan in de zaak tegen de verdachte niet worden gezegd dat het animatiefilmpje niet voldoet aan de terughoudendheid en de zakelijkheid die het openbaar ministerie in acht moet nemen. Het gerecht ziet geen aanleiding om in het voordeel van de verdachte rekening te houden met de algemene media aandacht die de zaak heeft gekregen, nu deze inherent is aan de aard van de zaak en de verdachte deze door zijn handelen over zichzelf heeft afgeroepen.
Van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is evenmin sprake. De verdachte is op 19 juli 2017 niet als verdachte aangemerkt in de zaak Larimar. Hij is pas op 14 februari 2018 aangehouden en in verzekering gesteld, zijnde dit het eerste moment dat vanwege het Land jegens hem een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van strafbare feiten door het openbaar ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Op 21 februari 2018 is hij weer op vrije voeten gesteld door de officier van justitie.
De uitspraak in deze zaak vindt plaats op 15 mei 2020. Dit is weliswaar iets meer dan twee jaar na 14 februari 2018, maar de periode die gemoeid is geweest met het zeer uitgebreide en ingewikkelde opsporingsonderzoek in Larimar dat deels in het buitenland moest plaatsvinden, de onderzoekwensen van de zijde van de verdediging en die van de andere gelijktijdig terechtstaande verdachten in dezelfde strafzaak, brengen het gerecht tot het oordeel dat die termijn niet onredelijke lang is geweest. Voor strafvermindering op dit punt ziet het gerecht dan ook geen aanleiding.
Bij de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf houdt het gerecht tot slot nog rekening met het volgende. Bewezenverklaard is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Dit is een misdrijf waarop onder het oude recht (art. 435a Sr) een gevangenisstraf was gesteld van maximaal twaalf jaar. Dit artikel is op 1 juni 2015 vervallen en in plaats daarvan is artikel 2:404 Sr in werking getreden. Sindsdien is op witwassen een aanzienlijk lagere straf gesteld dan voorheen, te weten zes jaar. Nu deze strafbepaling gunstiger is voor de verdachte, zal het gerecht, rekening houdend met het gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van witwassen, de nieuwe strafbepaling toepassen, onder aanhaling van artikel 1:1 lid 2 Sr.
Het gerecht is gelet op al het voorgaande van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een straf die vrijheidsbeneming meebrengt.
Gelet op al het voorgaande acht het gerecht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:1 lid 2, 1:123, 1:136, 183 (oud) en 2:404, 230 (oud) en 2:184 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Het gerecht:
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van de verdachte voor zover dit betreft het onder 1 en 2 ten laste gelegde, begaan in de periode tot 1 juni 2009;
spreekt de verdachte vrij van het onder 3 primair ten laste gelegde feit;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 voor zover nog aan de orde, 3 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven is overwogen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2, voor zover nog aan de orde, 3 subsidiair en 4 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor omschreven en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, bijgestaan door mr. F. Kruiswijk, zittingsgriffier, en op 15 mei 2020 in tegenwoordigheid van voornoemde griffier uitgesproken via videoverbinding vanuit Curaçao ter openbare terechtzitting van het gerecht in Sint Maarten.