ECLI:NL:OGEAM:2020:90

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
Lar 20/2020, SXM 202000362
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing restitutie van medische kosten na ongeval en beoordeling van dienstverband

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. C.H.J. Merx, beroep ingesteld tegen de beschikking van het Uitvoeringsorgaan Sociale Ziektekostenverzekering, waarin zijn verzoek om restitutie van medische kosten tot een bedrag van USD 126,00 werd afgewezen. De beschikking werd op 20 februari 2020 gegeven, waarbij het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond werd verklaard. Eiser stelde dat hij recht had op restitutie van medische kosten die verband hielden met een ongeval dat hij op 7 september 2018 had gehad. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft op 2 november 2020 uitspraak gedaan.

De procedure begon met de indiening van een beroepschrift op 26 maart 2020, gevolgd door een verweerschrift van verweerder op 28 mei 2020. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 oktober 2020 zijn beide partijen verschenen en hebben zij hun standpunten toegelicht. Eiser betoogde dat de beschikking van 29 augustus 2019 onbevoegd was genomen, omdat deze was ondertekend door een manager in plaats van de directeur van verweerder. Verweerder erkende dat de termijn voor het indienen van het restitutieverzoek verschoonbaar was, maar stelde dat eiser na 7 september 2018 geen dienstverband meer had en daarom geen recht had op vergoeding van de kosten.

Het Gerecht oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd van een dienstverband na het ongeval en dat hij ook geen verblijfsstatus had op Sint Maarten, wat hem uitsloot van rechten onder de Landsverordening ziekteverzekering. Het Gerecht verklaarde het beroep voor wat betreft de restitutie van USD 29,83 gegrond, maar het beroep tegen de overige medische kosten ongegrond. Eiser werd ook in de proceskosten vergoed, vastgesteld op NAf 1.400,-, en een bedrag van NAf 150,- voor het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 2 november 2020
Zaaknummer: SXM202000362-LAR00020/2020
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. C.H.J. MERX,
tegen
HET UITVOERINGSORGAAN SOCIALE ZIEKTEKOSTEN VERZEKERING,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. D.C. DAAL,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van 20 februari 2020 waarbij verweerder het bezwaarschrift van eiser tegen het besluit van 29 augustus 2019 tot afwijzing van restitutie van medische kosten, kennelijk ongegrond heeft verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 26 maart 2020 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Op 28 mei 2020 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 6 oktober 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Partijen hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Eiser heeft op 28 augustus 2019 een verzoek bij verweerder ingediend tot restitutie van medische kosten tot een bedrag van USD 126.00. Verweerder heeft bij beschikking van 29 augustus 2019 dit verzoek afgewezen.
Verweerder heeft hier, kort samengevat, aan ten grondslag gelegd dat het verzoek tot restitutie later dan 6 maanden nadat de kosten zijn gemaakt is ingediend en dat de verzochte huisarts kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.2.
Eiser heef een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder heeft aangegeven dat in de heroverweging in bezwaar naar voren is gekomen dat ten tijde van het ondergaan van de medische behandelingen eiser geen werknemer meer was en aldus geen rechten meer kon ontlenen aan de Landsverordening ziekteverzekering.

4.Het geschil

4.1.
Eiser heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien of verweerder op te dragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van de in deze beschikking te geven uitspraak.
4.2.
Eiser heeft in beroep het volgende, kort samengevat, naar voren gebracht.
De beschikking van 29 augustus 2019 is onbevoegd genomen omdat deze is ondertekend door een manager namens de directeur van verweerder. Nu verweerder niets heeft geregeld omtrent mandaat is deze beschikking nietig.
Eiser is sedert 2016 werkzaam en heeft op 7 september 2018 een ongeval gehad. Ten tijde van het ongeval was eiser verzekert voor ziektekosten. De ingediende restitutie ziet op ziektekosten gemaakt naar aanleiding van dit ongeval en verweerder dient tot vergoeding over te gaan.
4.3
Verweerder heeft in beroep aangegeven dat zij anders dan in de beschikking op bezwaar, gelet op het verloop van de feiten, de termijnoverschrijding bij het indienen restitutieverzoek verschoonbaar acht. Verweerder verzoekt het beroep voor wat betreft de facturen tot en met datum 7 september 2018 gegrond te verklaren. Verweerder heeft in haar verweerschrift aangegeven dat de facturen met datum 17 september, 3 en 9 oktober 2018 niet vergoed kunnen worden nu eiser op dat moment niet meer geregistreerd stond als werknemer.
4.4.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Voor zover eiser betoogt dat de beschikking van 29 augustus 2019 onbevoegd is genomen overweegt het Gerecht als volgt.
Het is vaste jurisprudentie, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2015:938, dat de bezwaarschiftenprocedure een integrale heroverweging behelst waarin zowel inhoudelijke, als ook procedurele fouten kunnen worden hersteld. Nu de beschikking op bezwaar is ondertekend door de directeur van verweerder en aldus bevoegd is genomen, zijn eventuele gebreken in het besluit in primo, zoals een bevoegdheidsgebrek, geheeld. De beroepsgrond faalt.
5.2.
Ingevolge artikel 1 van de Landsverordening ziekteverzekering is een werknemer een ieder die voor een werkgever in dienstverband of persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht.
Voorts is ingevolge dit artikel een gewezen werknemer een persoon die niet meer aangemerkt kan worden als werknemer in de zin van dit artikel, die ingezetene is, die geen aanspraak kan maken op geneeskundige behandeling en verpleging wegens ziekte dan krachtens deze landsverordening, die niet de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt en geen inkomen geniet anders dan verstrekkingen ten laste van Sint Maarten.
5.3.
Verweerder heeft gesteld dat eiser na 7 september 2018 geen dienstverband meer heeft met zijn werkgever. Eiser heeft een drietal stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat hij een dienstverband heeft met (werkgever).
Het Gerecht is van oordeel dat de door eiser overgelegde stukken onvoldoende zijn om te concluderen dat eiser ook na 7 september 2018 als werknemer in de zin van de Landsverordening ziekteverzekering kan worden aangemerkt. Hierbij acht het Gerecht van belang dat het overgelegde contract als oproepkracht is aangegaan voor een periode van twaalf maanden met als ingangsdatum 26 september 2016. Eiser heeft dit contract ondertekend. Dat dit contract op een later tijdstip aan eiser zou zijn uitgereikt maakt vorenstaande niet anders. Niet gebleken is van verlenging van dit contract. Voorts heeft eiser een “staat gewerkte uren” overgelegd. Hieruit blijkt dat eiser na zijn ongeval op 7 september 2018 geen uren meer heeft gewerkt voor de werkgever. De payslip gedateerd 7 september 2018 is onvoldoende om te onderbouwen dat eiser na 7 september 2018 nog een dienstverband had met zijn werkgever omdat de payslip ziet op uitbetaling van de uren overeenkomstig de ‘staat gewerkte uren’.
5.4.
Het Gerecht is met verweerder van oordeel dat eiser onvoldoende of geen bewijs heeft overgelegd van het bestaan van een dienstverband na 7 september 2018.
Gezien het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat eiser vanaf 7 september 2018 niet als werknemer in de zin van artikel 1 van de Landsverordening ziekteverzekering is aan te merken.
5.5.
Voorts overweegt het Gerecht dat niet in geschil is dat eiser geen verblijfsstatus heeft voor legaal verblijf op Sint Maarten. Nu het ingezetenschap één van de in de Landsverordening ziekteverzekering gestelde voorwaarden is om te worden aangemerkt als gewezen werknemer stelt het Gerecht vast dat eiser ook niet als gewezen werknemer in de zin van de Landsverordening ziekteverzekering kan worden aangemerkt.
5.6.
Het Gerecht is, gezien het voorstaande, van oordeel dat eiser na 7 september 2018 geen rechten (meer) kan ontlenen aan de Landsverordening ziekteverzekering. Verweerder heeft terecht de restitutie van de medische kosten gemaakt na 7 september 2018, zijnde de medische kosten gedateerd 17 september, 3 en 9 oktober 2018, afgewezen.
5.7.
De stelling van de gemachtigde dat de verzochte restitutie ziet op kosten als gevolg van ongeval van eiser op 7 september en dat aldus deze kosten wel voor vergoeding in aanmerking komen kan niet worden gevolgd. Voor deze stelling is geen wettelijke grondslag.
5.8.
Verweerder heeft voorts aangegeven dat de factuur gedateerd 7 september 2018 voor “doctors visit” kosten betreft van vergoeding voor huisarts bezoek. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat huisartsen per ingeschreven verzekerde een jaarlijks honorarium ontvangen en dat om die reden consultatie noch visite worden betaald. Eiser heeft geen nadere onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat deze kosten wel voor vergoeding in aanmerking komen. De beroepsgrond faalt.
5.9.
Voor zover eiser onder verwijzing naar het formulier “medical reimbursement request” een beroep doet op het vertrouwensbeginsel in de zin dat verweerder zou hebben toegezegd alle kosten te vergoeden, kan hij daarin niet worden gevolgd.
Het Gerecht overweegt dat, ingevolge vast jurisprudentie, voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel nodig is dat er door het bestuursorgaan toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan rechtens te honoreren verwachtingen kunnen worden ontleend. Hiervan kan ook sprake zijn indien deze toezeggingen zijn gedaan door een persoon waarvan de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat deze de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
Het Gerecht is van oordeel dat de geschreven toevoeging op het voornoemde formulier onvoldoende is voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Het Gerecht acht hierbij van belang dat niet duidelijk is wie deze opmerking op het formulier heeft geschreven en dat de inhoud van de opmerking niet kan worden aangemerkt als een toezegging tot restitutie. De beroepsgrond faalt.
5.10.
Verweerder heeft in beroep aangegeven dat zij terugkomt op haar standpunt dat de termijn voor indienen van de facturen is overschreden en dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar zou zijn. Verweerder heeft aangegeven dat zij, gelet op het verloop van de feiten, de termijnoverschrijding verschoonbaar acht en dat zij voornemens is de ingediende facturen die zien op kosten gemaakt tot en met 7 september 2018 (met uitzondering van de factuur genoemd in rechtsoverweging 5.8) zal vergoeden. Het Gerecht zal het beroep in zoverre gegrond verklaren en verweerder opdragen tot betaling van USD 29.83.
5.11.
Gezien het voorgaande wordt het beroep voor zover gericht tegen de restitutie van de medische kosten van 7 september voor een bedrag van USD 29.83, gegrond verklaard en wordt de beschikking van 20 februari 2020 gedeeltelijk vernietigd. Het Gerecht zal zelf in de zaak voorzien en verweerder opdragen om de kosten tot een bedrag van USD 29,83 aan eiser te vergoeden.
Voor zover het beroep is gericht tegen de restitutie van de overige medische kosten dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5.12.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,-, zijnde 1 punt ad NAf 700,- voor het beroepschrift en 1 punt ad NAf voor de mondelinge behandeling. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eiser NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door hem gestorte griffierecht.
6.
De beslissing
Het Gerecht in eerste aanleg:
6.1
verklaart het beroep gericht tegen de restitutie van US$ 29,83 gegrond;
6.2
bepaalt dat verweerder overgaat tot uitbetaling aan eiser van US$ 29,83;
6.3
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
6.4
bepaalt dat verweerder aan eiser zal betalen een bedrag ad NAf 1400,-- en een bedrag van NAf 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, mr. J. Sybesma en mevrouw M. Lopez-de Weever, bijzondere rechters in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 2 november 2020.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.