ECLI:NL:OGEAM:2021:115

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
18 januari 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
Lar 146/2020, SXM202101185
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.M. van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van intrekking van ontheffingen voor psychiatrische zorgverlening

In deze zaak hebben verzoekers, beiden psychiaters, een verzoek ingediend tot schorsing van de beschikkingen van de Minister van Volksgezondheid, Sociale Ontwikkeling en Arbeid, die hun verleende ontheffingen tot het zelfstandig verlenen van psychiatrische zorg hebben ingetrokken. De ontheffingen waren oorspronkelijk verleend onder de voorwaarde dat zij hun diensten uitsluitend via de Mental Health Foundation (MHF) zouden aanbieden. De verzoekers hebben op 21 september 2021 een verzoekschrift ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening, omdat zij zonder inkomen zitten en hun BIG-registratie dreigen te verliezen. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 oktober 2021, waarbij de verzoekers bijgestaan werden door hun gemachtigde, mr. C.R. Rutte. De zaak is meerdere keren aangehouden om partijen de gelegenheid te geven tot een oplossing te komen, maar uiteindelijk is de zaak op 9 november 2021 behandeld.

De rechter heeft vastgesteld dat de intrekking van de ontheffingen is gebaseerd op het niet voldoen aan de voorwaarden die aan de ontheffingen waren verbonden. De verzoekers hebben betoogd dat er een schrijnend tekort aan psychiaters in Sint Maarten is en dat zij voldoen aan de competentievereisten om zelfstandig te praktiseren. De verweerder heeft echter gesteld dat er geen behoefte is aan uitbreiding van het aantal psychiaters en dat de verzoekers niet meer voldoen aan de voorwaarden van hun ontheffingen. De rechter heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verzoekers geen recht hebben op de gevraagde schorsing van de intrekking van hun ontheffingen, omdat zij niet meer voldoen aan de voorwaarden en de argumenten van de verweerder niet voldoende zijn weerlegd. De verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het verzoek tot schorsing en het treffen van een voorlopige voorziening van:
[verzoekster],
[verzoeker],
beiden wonende te Sint Maarten,
verzoekers,
gemachtigden: mr. C.R. RUTTE en mr. C.R. MARTINUS,
tegen
DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, SOCIALE ONTWIKKELING EN ARBEID,
zetelende te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. D. KWEEKEL.

1.Aanduiding bestreden beschikkingen

De beslissingen van verweerder, beide gedateerd 29 april 2021 en aan verzoekers uitgereikt op 20 mei 2021, waarbij de aan [verzoekster] en [verzoeker] respectievelijk op 13 augustus 2019 en 16 maart 2020 verleende ontheffingen zijn ingetrokken.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Op 21 september 2021 hebben verzoekers ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift (met producties) ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 85 lid 1 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 4 oktober 2021. Verzoekers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. Rutte voornoemd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Verzoekers hebben bij aanvang van de zitting verzocht om aanhouding, omdat partijen met elkaar in overleg zijn. Verweerder heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een aanhouding en geeft aan dat partijen hopen in overleg tot een oplossing te kunnen komen. Daarop heeft het Gerecht de behandeling van de zaak aangehouden tot 26 oktober 2021. Voorafgaand aan de zitting van 26 oktober 2021 hebben partijen verzocht de behandeling nogmaals aan te houden om er toch nog onderling uit te komen, waarop de behandeling is aangehouden tot 9 november 2021.
2.3.
Op 9 november 2021 is het verzoek behandeld. Verzoekers zijn wederom in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. Rutte voornoemd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten mondeling nader toegelicht, mede aan de hand van pleitaantekeningen.
2.4.
Uitspraak is (bij vervroeging) bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Verweerder heeft bij beschikking van 19 augustus 2019 aan [verzoekster] een ontheffing verleend om zich als psychiater te vestigen onder de -thans relevante- voorwaarde dat zij uitsluitend haar diensten als psychiater aanbiedt door middel van de Mental Health Foundation (hierna: MHF). Deze ontheffing is geldig tot 30 april 2021.
3.2.
Aan [verzoeker] is bij beschikking van 16 maart 2020 door verweerder een vergelijkbare ontheffing verleend, onder dezelfde voorwaarde. Deze ontheffing is geldig tot 31 januari 2022.
3.3.
Bij brief van 18 november 2020 verzoekt [verzoekster] aan verweerder haar beschikking van 19 augustus 2019 te wijzigen, aldus dat de beperkende voorwaarde dat ze haar diensten uitsluitend via MHF zou mogen aanbieden, komt te vervallen.
3.4.
Bij brief van 3 december 2020 heeft MHF verweerder geïnformeerd dat [verzoekster] per 19 november 2020 geen diensten meer voor MHF verleent en MHF verzoekt om vernietiging (door verweerder begrepen als intrekking) van de eerdergenoemde beschikking van 19 augustus 2019.
3.5.
Bij brief van 10 december 2020 heeft MHF verweerder geïnformeerd dat [verzoeker] ontslag heeft genomen en dat hij per 1 januari 2021 geen diensten meer voor MHF verleent en MHF verzoekt om vernietiging (door verweerder wederom begrepen als intrekking) van de eerdergenoemde beschikking van 16 maart 2020.
3.6.
Bij bericht van 13 januari 2021 verzoekt [verzoeker] aan verweerder zijn beschikking van 16 maart 2020 te wijzigen, aldus dat hij zijn diensten voortaan via Psycare B.V. (hierna: Psycare) aanbiedt in plaats van MHF. [verzoeker] heeft met Psycare een overeenkomst van praktijkmedewerking gesloten.
3.7.
Bij uitspraak van 1 april 2021 heeft dit Gerecht de weigering van verweerder om te beschikken op het verzoek van [verzoekster] vernietigd en verweerder opgedragen binnen vier weken een beschikking te geven.
3.8.
Op 4 april 2021 heeft de Raad voor de Volksgezondheid (hierna: de Raad) naar aanleiding van een verzoek om advies d.d. 22 maart 2021 verweerder bericht geen bezwaar te hebben tegen intrekking van de ontheffingen van [verzoekster] en [verzoeker] en wel bezwaar te hebben tegen hun verzoeken tot wijziging.
3.9.
Op 10 april 2021 heeft verweerder [verzoekster] en [verzoeker] geïnformeerd over zijn voornemen tot intrekking van de ontheffingen en beiden in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
3.10.
Bij brief van 22 april 2021 heeft [verzoekster] haar zienswijze op de intrekking gegeven. [verzoeker] heeft dat gedaan bij brief van 23 april 2021. Beiden concluderen tot herziening van het voornemen tot intrekking en tot toewijzing van hun verzoeken tot het verlenen van de (gewijzigde) ontheffing.
3.11.
Op 29 april 2021 heeft verweerder de ontheffing van zowel [verzoekster] als [verzoeker] ingetrokken met ingang van 29 april 2021.
3.12.
Daartegen zijn verzoekers op 30 juni 2021 in beroep gekomen. Diezelfde dag hebben verzoekers het Gerecht verzocht een voorlopige voorziening te treffen totdat in de bodemzaak is beslist. Dit verzoek is bij uitspraak van 24 augustus 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Daarop hebben verzoekers de bodemrechter gevraagd om een wijziging van het petitum in de bodemzaak, welke wijziging is toegestaan. In beroep vragen verzoekers (I) het beroep gegrond te verklaren, (II) de beschikkingen te vernietigen, (III) zelf in de zaak te voorzien en aan verzoekers de verlangde wijziging van de ontheffingen te verlenen en (IV) veroordeling van verweerder in de proceskosten. Daarop is het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening en schorsing ingediend.

4.Het geschil

4.1.
Verzoekers hebben het Gerecht verzocht:
(i) de beschikkingen te schorsen, althans om te bepalen dat geen uitvoering wordt gegeven aan de beschikkingen, totdat onherroepelijk in de bodemzaak is beslist; en
(ii) verzoekers toestemming te verlenen om als psychiater zelfstandig psychiatrische zorg in Sint Maarten te verlenen, totdat onherroepelijk in de bodemzaak is beslist;
(iii) althans die voorlopige voorziening te treffen die dit gerecht het meest gerade voorkomt;
(iv) kosten rechtens.
4.2.
Verzoekers leggen daaraan het volgende ten grondslag. Er is een schrijnend tekort aan psychiaters in Sint Maarten en behoefte aan psychiatrische zorg. Verzoekers kunnen die zorg bieden; zij voldoen aan de competentievereisten. De stelling van verweerder dat het niet zou zijn toegestaan voor psychiaters om vrijgevestigde zorg te verlenen en/of klinieken in Sint Maarten op te zetten, is onjuist. Dat blijkt nergens uit. Daar komt bij dat het moratorium ten aanzien van zorginstellingen per 23 oktober 2020 juist is opgeheven met het oog op de gevolgen van de COVID-19 pandemie. Verzoekers stellen voorts dat de bestreden beschikkingen in strijd zijn met wet en beleid. Ook zijn de bestreden beschikkingen in strijd met de algemene rechtsbeginselen. Verzoekers hebben er een spoedeisend belang bij dat hangende de beroepsprocedure een ordemaatregel wordt genomen, opdat zij als psychiater werkzaam kunnen blijven. Zij zitten thans immers zonder inkomen en bovendien dienen zij een bepaald aantal uren te werken om hun BIG-registratie te behouden.
4.3.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van verzoekers dan wel afwijzing althans beperking van het verzochte.
4.4.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroep- of bezwaarschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang.
5.2.
Ingevolge artikel 2 en 3 van de Tijdelijke Landsverordening beperking medische beroepsbeoefenaren (hierna: TLv) is het verboden zich als medisch beroepsbeoefenaar hier te lande te vestigen en het medisch beroep uit te oefenen zonder een door verweerder verleende ontheffing. Aan die ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden. Artikel 6 TLv bepaalt dat bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, richtlijnen worden vastgesteld ten aanzien van de behoefte aan medisch beroepsbeoefenaren en de wijze waarop in die behoefte kan worden voorzien. Een dergelijk lansbesluit is er niet. Wel is er de Beleidsnota Zorgvoorzieningen Sint Maarten 2005 (hierna: Beleidsnota), die is vastgesteld op grond van de Landsverordening Zorginstellingen (hierna: LvZI), waarvan deel uitmaakt een zogenaamde “Manpower planning”. Die planning is de afgelopen jaren meerdere malen geactualiseerd.
5.3.
Verweerder stelt allereerst dat [verzoekster] niet-ontvankelijk is in haar verzoek, omdat zij geen reëel belang heeft bij haar verzoek. De verleende ontheffing was immers slechts geldig tot 30 april 2021. Zou de beschikking tot intrekking van die ontheffing geschorst worden, dan zou de ontheffing inmiddels op 30 april 2021 van rechtswege zijn vervallen. [verzoekster] heeft namelijk geen verzoek tot verlenging ingediend. [verzoekster] voert daartegen aan dat het geen zin had om een verlenging van de ontheffing te vragen, omdat deze toch zou zijn afgewezen. Daar komt bij, zo stelt [verzoekster], dat het verzoek om wijziging van de ontheffing dient te worden gezien als een nieuwe aanvraag, waarbij een nieuwe geldigheidsduur zou zijn gaan lopen.
5.3.1.
Aan verweerder kan worden toegegeven dat uit het verzoek van 18 november 2020 van [verzoekster] om haar beschikking van 19 augustus 2019 te wijzigen, niet blijkt dat zij daarmee een nieuwe ontheffing vraagt met een nieuwe termijn. Wel concludeert [verzoekster] in haar brief van 22 april 2021 in dat kader “
tot toewijzing van haar verzoek tot het verlenen van de (gewijzigde) ontheffing ingevolge de Tlv”,waarbij ze tevens aangeeft dat zij onder meer vanwege de geldigheidsduur tot en met 30 april 2021 van de dan geldende ontheffing erop vertrouwt vóór 30 april 2021 een beslissing tegemoet te zien. Vervolgens trekt verweerder per 29 april 2021 de ontheffing in. Dat is dus daags voordat de ontheffing reeds van rechtswege zou zijn verlopen. Uit het feit dat verweerder op dat moment niet het standpunt inneemt dat [verzoekster] geen belang meer heeft bij haar verzoek, omdat de ontheffing - al dan niet gewijzigd - daags daarop sowieso van rechtswege zou vervallen, en verweerder [verzoekster] dus in haar verzoek ontvangt, leidt het Gerecht dan ook af dat ook verweerder inmiddels meende dat het verzoek van [verzoekster] zich over een langere periode dan slechts tot 30 april 2021 zou uitstrekken. [verzoekster] heeft daarmee wel een reëel belang bij haar verzoek en zal daarin worden ontvangen.
5.3.2.
Ook ten aanzien van [verzoeker] concludeert verweerder tot niet-ontvankelijkheid in zijn verzoek om zijn diensten aan Psycare aan te bieden. Volgens verweerder ontbeert hij een reëel procesbelang, omdat Psycare niet over een zorginstellingsvergunning beschikt. [verzoeker] voert daartegen aan dat hij daarbij wel degelijk een procesbelang heeft, nu tegelijk met deze procedure ook de afwijzende beslissing op het verzoek om een vergunning inzake Psycare aan de orde is en waarin Psycare zich op het standpunt stelt dat aan haar een vergunning verleend dient te worden. Dit laatste acht het Gerecht voldoende om [verzoeker] in zijn verzoek te ontvangen.
5.4.
Verweerder betwist dat verzoekers een zodanig spoedeisend belang hebben dat het onevenredig bezwaarlijk zou zijn om de beslissing in de bodemprocedure af te wachten. Volgens verweerder had [verzoekster], ook bij een positieve beschikking, na 30 april 2021 geen psychiatrische praktijk meer mogen voeren, terwijl [verzoeker] zelf ontslag heeft genomen bij MHF, zodat het ontberen van inkomen geen gevolg is van de door verweerder genomen beschikkingen. Overigens betwist verweerder bij gebrek aan wetenschap dat verzoekers zonder inkomen zitten.
5.4.1.
Tot het treffen van een voorlopige voorziening zal in het algemeen slechts aanleiding bestaan indien op grond van de beschikbare gegevens moet worden geoordeeld dat zonder die voorziening het voor verzoekers uit het bestreden besluit voortkomend nadeel onevenredig is in verhouding tot het met dat besluit te dienen belang. Het Gerecht acht aan de zijde van verzoekers een spoedeisend belang aanwezig. Gegeven de omstandigheden staat op dit moment genoegzaam vast dat verzoekers zonder eigen inkomen zitten en hun BIG-registratie dreigen te verliezen. Dat brengt mee, dat niet reeds op voorhand kan worden geconcludeerd dat zij zonder enig nadeel een beslissing op beroep kunnen afwachten. Ook dit is dus geen reden verzoekers niet te ontvangen in hun verzoek.
5.5.
Het verwijt van verzoekers dat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld op hun verzoek om wijziging te worden gehoord, kan niet slagen. Weliswaar blijkt dat zij daartoe inderdaad niet in de gelegenheid zijn gesteld – in het voornemen worden verzoekers immers uitsluitend uitgenodigd hun zienswijze te geven op de voorgenomen intrekking van de verleende ontheffingen – doch verzoekers hebben in hun zienswijze vervolgens wel de gelegenheid benut ook hun standpunt ten aanzien van hun verzoek tot het verlenen van de (gewijzigde) ontheffing nader toe te lichten.
5.6.
De in de bestreden beschikkingen opgenomen intrekkingen zijn gebaseerd op het niet langer voldoen aan de aan de ontheffing verbonden voorwaarde dat verzoekers hun diensten als psychiater via MHF moeten aanbieden. In de bestreden beschikking staat verder dat het op basis van de Beleidsnota niet is toegestaan dat psychiaters zelfstandig praktiseren dan wel een kliniek opzetten en voorts dat het niet in lijn is met dit beleid om de voorwaarde om via MHF te werken, te schrappen. Voorts vermelden de beschikkingen dat er geen behoefte bestaat aan uitbreiding van het aantal gevestigde psychiaters, zeker nu MHF na het vertrek van verzoekers inmiddels weer voldoende psychiaters in dienst heeft. De bestreden beschikkingen eindigen met de opmerking dat de kwaliteiten van verzoekers als psychiater niet ter discussie staan en moedigen verzoekers aan hun diensten als psychiater aan te bieden via een gevestigde zorginstelling.
5.7.
Niet in geschil is dat verzoekers niet meer voldoen aan de in de ontheffing opgenomen voorwaarde dat ze werkzaam moeten zijn voor MHF. Dat was ook de reden voor verzoekers om te vragen om een wijziging van de gegeven ontheffing. [verzoekster] wil de genoemde voorwaarde geschrapt zien, terwijl [verzoeker] die voorwaarde gewijzigd wil zien van MHF naar Psycare. Beide wijzigingen zijn niet gehonoreerd.
5.7.1.
Doorslaggevend argument voor verweerder om de gevraagde wijzigingen niet te honoreren is dat er geen behoefte zou bestaan aan uitbreiding van het aantal gevestigde psychiaters, zeker nu MHF na het vertrek van verzoekers inmiddels weer voldoende psychiaters in dienst zou hebben. Volgens verzoekers schiet de motivering van verweerder tekort door deze blote stelling niet nader te onderbouwen. Volgens verzoekers is er duidelijk wel behoefte aan meer psychiaters en verwijzen daartoe naar de Manpowerplanning van 2018-2020, waarin de behoefte is vastgesteld op meer dan 4 FTE en die van 2021-2023, waarbij de behoefte is vastgesteld op 8 FTE. Dit zijn volgens verzoekers weliswaar nog conceptstukken, maar uit de zeer uitgebreid gedocumenteerde stukken blijkt dat de cijfers zijn gebaseerd op o.a. geraadpleegde psychiaters en MHF. De behoefte blijkt volgens verzoekers voorts uit een recente vacature van MHF voor een psychiater, uitlatingen van medewerkers van MHF, brieven van stakeholders (o.a. Turning Point, WIMA, White and Yellow Cross, Safe Haven, AUC, Swanston Medical Practice en APAP), e-mails van patiënten en nieuwsartikelen.
5.7.2.
Ter zitting geeft verweerder aan dat de behoefte aan psychiaters op dit moment is vastgesteld op 3.12 FTE, gebaseerd op de Manpowerplanning van 2013. De door verzoekers genoemde recentere Manpowerplanningen met een hogere behoefte zijn nog niet formeel vastgesteld. Volgens verweerder is de geldende behoefte van 3.12 FTE reeds ingevuld. Bij het verweerschrift heeft verweerder daartoe een overzicht, gedateerd 21 juli 2021, met vier namen van psychiaters overgelegd (prod. 38).
5.7.3.
Voor wat betreft dat overzicht is voldoende komen vast te staan, want door verzoekers gesteld en door verweerder onvoldoende gemotiveerd weersproken, dat van die psychiaters er een al sinds 2019 van het eiland is vertrokken, een ander niet fulltime werkt, een derde op dat moment niet beschikte over een geldige ontheffing en een vierde inmiddels 78 jaar oud is en nog nauwelijks werkt. Daar komt bij dat ten tijde van het verzoek tot wijziging door verzoekers geen uitbreiding van het aantal psychiaters werd beoogd. Verzoekers waren al werkzaam als psychiater, maar wilden niet meer bij MHF werkzaam zijn. Dat er ten tijde van het slaan van de bestreden beschikkingen geen behoefte zou bestaan aan verzoekers als psychiater valt dan ook zonder meer niet te begrijpen. Een en ander is des te meer onbegrijpelijk, nu verzoekers in de bestreden beschikkingen door verweerder uitdrukkelijk worden aangemoedigd hun psychiatrische diensten aan te bieden. Weliswaar door middel van een gevestigde psychiatrische zorginstelling, maar dan nog valt deze aanmoediging niet te rijmen met het argument van verweerder dat het aanbod inmiddels al voldoet aan de behoefte. Daarmee is de motivering niet deugdelijk. Zeker nu dit argument inzake de behoefte van doorslaggevende betekenis is voor het niet honoreren van de gevraagde wijzigingen is de kans aanzienlijk dat het beroep gegrond wordt verklaard en de bestreden beschikkingen worden vernietigd. De stelling van verweerder ter zitting van 9 november 2021 dat MHF per 1 september 2021 over drie fulltime psychiaters beschikt en daarnaast twee in het buitenland gevestigde psychiaters zo nodig om ondersteuning kan vragen, kan aan het voorgaande niet afdoen.
5.7.4.
Overigens is ook het andere argument van verweerder in de bestreden beschikkingen dat het op basis van de Beleidsnota niet zou zijn toegestaan dat psychiaters zelfstandig praktiseren en/of klinieken in Sint Maarten op zetten, zonder meer niet deugdelijk gemotiveerd. Zonder nadere uitleg, enige precisering of onderbouwing toegespitst op de situatie van verzoekers is het argument niet begrijpelijk en geeft het ook geen afdoende verklaring. Datzelfde geldt voor de blote stelling in de bestreden beschikkingen, dat het niet in lijn is met het beleid om de voorwaarde, om via MHF te werken, te schrappen.
5.8.
In beroep vragen verzoekers zelf in de zaak te voorzien en aan verzoekers de verlangde wijziging van de ontheffingen te verlenen. In de onderhavige procedure vragen verzoekers (naast schorsing) hen toestemming te verlenen als psychiater zelfstandig psychiatrische zorg te verlenen totdat onherroepelijk in de bodemzaak is beslist.
5.8.1.
Hierbij is van belang op te merken dat, ondanks het onderscheid tussen de door [verzoekster] verlangde wijziging van de ontheffing en die van [verzoeker] –[verzoekster] wil de voorwaarde om bij MHF te werken schrappen, terwijl [verzoeker] de voorwaarde wil wijzigen van MHF naar Psycare- van belang is dat beide verzoekers via Psycare willen gaan werken.
5.8.2.
Of de door verzoekers verlangde wijziging kans van slagen heeft hangt daarom ook af van de kans van slagen dat Psycare de verlangde vergunning krijgt.
Bij gelijktijdig gewezen uitspraak van Psycare tegen verweerder is heden het verzoek om Psycare toestemming te verlenen als psychiatrische zorginstelling te functioneren afgewezen. Reden is dat Psycare niet voldoet aan de eis van het hebben van een samenwerkingsovereenkomst met een psychiatrisch ziekenhuis. Psycare zal dus niet worden behandeld als had zij een vergunning verleend gekregen. Dat betekent dat [verzoeker] op dit moment ook niet met succes van verweerder kan verlangen dat deze instemt met de verlangde wijziging van MHF naar Psycare. Dat brengt weer mee dat het op dit moment te ver zou voeren om [verzoeker] bij wijze van voorlopige voorziening tot aan de beslissing in de bodemprocedure te behandelen als had hij wel de verzochte gewijzigde ontheffing verkregen, namelijk op de voorwaarde dat hij bij Psycare werkzaam is. De door [verzoeker] gevraagde voorziening zal dan ook worden afgewezen. Dat geldt ook voor [verzoekster]. Weliswaar heeft zij uitsluitend gevraagd om MHF te schrappen, maar feitelijk komt het erop neer dat zij net als [verzoeker] via Psycare haar werkzaamheden wil gaan uitoefenen.
5.8.3.
Weliswaar hebben verzoekers in dit kader nog aangegeven dat andere psychiaters, die via een vennootschap zoals Psycare werkzaam zijn of waren, daarvoor geen zorginstellingsvergunning nodig hadden, maar daarvan heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat deze niet vergunning plichtig waren, omdat het ofwel geen zorginstelling betrof dan wel omdat ze reeds voor 2007 actief waren en dus van de vergunningplicht zijn uitgezonderd.
5.8.4.
De gevraagde schorsing van de beschikkingen waarbij de ontheffing is ingetrokken, biedt aan verzoekers overigens ook geen oplossing. Zoals ook al in de uitspraak van 24 augustus 2021 is overwogen, zou dan nog steeds sprake zijn van een ontheffing op een voorwaarde waaraan verzoekers niet voldoen, aangezien zij niet meer bij MHF werkzaam zijn. De verzochte schorsing komt dus evenmin voor toewijzing in aanmerking.
5.9.
Voor een proceskostenveroordeling is geen plaats.

6.De beslissing

Het Gerecht:
Wijst de verzoeken af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van der Burgt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 18 november 2021.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.