4.1.Wettelijk kader.
Ingevolge artikel 1 van de Bouw- en woningverordening wordt verstaan onder gebouw:
elk alleenstaand vertrek of lokaal;
elk een geheel uitmakend aantal vertrekken of lokalen;
elk geheel of gedeeltelijk gesloten, voor woning bestemd getimmerte;
elk niet voor woning bestemd getimmerte met een inhoud van meer dan 20 m³;
elke bewaar- of opslagplaats van vloeistoffen met meer dan 2 m³ inhoud;
elke inrichting tot opneming en afvoer van vloei- en drekstoffen, voor zover een en ander met de grond verbonden is, aan de grond bevestigd is of op de grond rust;
voorts worden onder gebouwen verstaan: tribunes, uitzichttorens, lifttorens, geconstrueerde masten, windmolens, schoorstenen, hoge schuttingen en muren en dergelijke bouwwerken, die bij onoordeelkundige samenstelling een gevaar voor de gebruikers of voor de omgeving kunnen opleveren; tenten worden niet als gebouwen beschouwd;
Artikel 7 van de Bouw- en woningverordening luidt:
Het is verboden een gebouw op te richten, voor een gedeelte te vernieuwen of als eigenaar te laten oprichten of voor een gedeelte te laten vernieuwen:
a. zonder inachtneming van de voorschriften, gesteld bij of krachtens deze verordening;
b. zonder bouwvergunning, tenzij artikel 10 of §5 van deze verordening van toepassing is;
c. in afwijking van het bepaalde in de bouwvergunning, behoudens nadere goedkeuring.
Artikel 10 van de Bouw- en woningverordening luidt:
1.Ten aanzien van gebouwen van eenvoudige aard en in bijzondere gevallen kan de minister gehele, gedeeltelijke of voorwaardelijke vrijstelling van de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening verlenen.
2.Een overeenkomstige vrijstelling ten aanzien van bepaaldelijk aan te wijzen terreinen geschiedt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
Artikel 64 van de Bouw- en woningverordening luidt:
1. De minister is bevoegd op kosten van de overtreders te doen wegnemen of te beletten hetgeen in strijd met deze verordening of de vergunning wordt aangebracht of ondernomen en te doen verrichten, hetgeen in strijd daarmee wordt nagelaten.
2.Spoedeisende gevallen uitgezonderd, geschiedt het in het eerste lid bepaalde niet voordat de belanghebbende schriftelijk gewaarschuwd en in de gelegenheid gesteld is zelf een en ander te verwijderen of te verrichten.