ECLI:NL:OGEAM:2021:159

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
820.00002/21
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping en steekpenningen in aanbestedingsprocedure voor vuilnisstortplaats Sint Maarten

In deze zaak is de verdachte, een ambtenaar, beschuldigd van het aannemen van steekpenningen in ruil voor het bevoordelen van een bedrijf bij de gunning van een beheerscontract voor de vuilnisstortplaats op Sint Maarten. De verdachte en haar echtgenoot, die hoofd was van de afdeling Infrastructuur bij het ministerie van VROMI, werden verdacht van het medeplegen van corruptie. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon naar aanleiding van informatie over onregelmatigheden in het aanbestedingsproces. Tijdens de rechtszaak werden verschillende getuigen gehoord, waaronder medeverdachten, die verklaarden onder druk te zijn gezet om nadelige verklaringen over de verdachte en haar echtgenoot af te leggen. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege ernstige vormverzuimen, maar het gerecht verwierp deze argumenten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden voor het aannemen van steekpenningen, terwijl enkele onderdelen van de tenlastelegging niet bewezen werden geacht. De uitspraak vond plaats op 23 december 2021.

Uitspraak

Parketnummer: 820.00002/21

Uitspraak: 23 december 2021
Tegenspraak

Vonnis van dit gerecht in de strafzaak tegen de verdachte: [naam],

geboren op [datum] 1967 in Sint Maarten,
adres: [adres] in Sint Maarten.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
9 april 2021, 18 en 20 mei 2021, 27, 28 en 29 september 2021, 15 en 16 november 2021 en 23 december 2021.
Het gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. J. Bloem naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 augustus 2018 te Sint Maarten, (telkens) tezamen en in vereniging met haar echtgenoot [naam], welke echtgenoot al dan niet handelend als ambtenaar, werkzaam als hoofd van de afdeling Infrastructuur (
Infrastructure Management), bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur (VROMI), en/of een of meer ander(en), althans alleen,
een gift en/of belofte (en/of dienst) heeft aangenomen van [medeverdachte 1] en/of L.A. [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en),
en/of (telkens) voor zich zelf en/of haar echtgenoot [naam] en/of (een) ander(en) een gift en/of belofte (en/of dienst) heeft gevraagd aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en),
zijnde die gift(en) en/of belofte(n) (en/of dienst(en)):
  • een geldbedrag van USD 5.000; en/of
  • een geldbedrag van USD 22.700; en/of
  • (het aangaan van) een (dienstverlenings-)overeenkomst met het bedrijf [naam] en/of met verdachte en/of (een) geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) ANG 233.496,91 en/of;
  • (het aangaan van) een arbeidsovereenkomst met de zoon van verdachte [naam] en/of (een) geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) ANG 128.832,09; en/of
  • (een) geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) NAF 188.800,-, althans een maandelijks geldbedrag (ongeveer) variërend van USD 6.000 tot USD 7.000,
althans, een of meer gift(en) en/of beloft(en) (en/of dienst(en)),
(telkens) wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze/die (gift(en) en/of belofte(s) (en/of dienst(en)) haar, verdachte, en/of haar mededader(s), haar echtgenoot [naam], en/of een of meer ander(en) werd(en) gedaan, verleend en/of werd(en) aangeboden,
teneinde haar mededader(s) ([naam] en/of een of meer ander(en)), te bewegen om, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen en/of na te laten en/of ten gevolge en/of naar aanleiding van hetgeen door haar medeverdachte(n) ([naam], al dan niet handelend als ambtenaar, en/of een of meer ander(en)), al dan niet in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening was gedaan en/of nagelaten,
hebbende verdachte en/of haar mededader(s) (telkens):
  • anders dan om zakelijke redenen en/of niet alleen vanwege zakelijke redenen het beheerscontract van de vuilstortplaats (
  • nog geheime en/of (nog) niet openbare en/of concurrentiegevoelige (overheids)informatie aan [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] verstrekt en/of voor hem/hen het (de) benodigde (aanbestedings)document(en) opgesteld en/of hem/hen geadviseerd en/of geassisteerd bij het opstellen van (een) (aanbestedings)document(en), benodigd voor het verkrijgen van het beheerscontract van de vuilstortplaats (
  • een relatie aangegaan en/of onderhouden tussen verdachte, en/of haar mededader(s) enerzijds en [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] anderzijds, al dan niet via een derde, ten einde (aldus) gunning van (een) toekomstig(e) (verlenging van een) beheerscontract(en) mogelijk te maken; en/of
  • ervoor gezorgd en/of zich ervoor ingespannen en/of zijn invloed ofwel zijn gezag aangewend dat genoegzame naleving van geldende (veiligheids-) procedures en verplichtingen die voor [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] voortvloeiden uit het beheerscontract van de vuilstortplaats (
subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juni 2015 tot en met 30 augustus 2018 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met haar echtgenoot [naam], een ambtenaar, werkzaam als hoofd van de afdeling Infrastructuurbeheer (
Infrastructure Management), bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur (VROMI), en/of een of meer andere(en),
opzettelijk met misbruik van de functie en/of positie van die ambtenaar ([naam]) iets heeft gedaan en/of heeft nagelaten te doen teneinde enig voordeel voor zichzelf en/of [naam] (haar medeverdachte) en/of [naam] jr. (haar/hun zoon), althans (een) ander(en) te verkrijgen,
immers heeft/hebben zij, verdachte en/of haar mededader(s):
  • anders dan om zakelijke redenen en/of niet alleen vanwege zakelijke redenen het beheerscontract van de vuilstortplaats (
  • nog geheime en/of (nog) niet openbare en/of concurrentiegevoelige (overheids)informatie aan [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] verstrekt en/of voor hem/hen het (de) benodigde (aanbestedings)document(en) opgesteld en/of hem/hen geadviseerd en/of geassisteerd bij het opstellen van (een) (aanbestedings)document(en), benodigd voor het verkrijgen van het beheerscontract van de vuilstortplaats (
  • een relatie aangegaan en/of onderhouden tussen verdachte, en/of haar mededader(s) enerzijds en [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] anderzijds, al dan niet via een derde, ten einde (aldus) gunning van (een) toekomstig(e) (verlenging van een) beheerscontract(en) mogelijk te maken; en/of
  • ervoor gezorgd en/of zich er voor ingespannen en/of zijn invloed ofwel zijn gezag aangewend dat genoegzame naleving van geldende (veiligheids-) procedures en verplichtingen die voor [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] voortvloeiden uit het beheerscontract van de vuilstortplaats (
in elk geval (telkens) iets heeft gedaan en/of nagelaten iets te doen teneinde enig voordeel voor haarzelf en/of die ambtenaar ([naam]) en/of haar/hun zoon [naam] jr. en/of een of meer ander(en) te verkrijgen,
welk voordeel bestond uit gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en), zijnde (ondermeer) die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en):
  • een geldbedrag van USD 5.000; en/of
  • een geldbedrag van USD 22.700; en/of
  • (het aangaan van) een (dienstverlenings-)overeenkomst met het bedrijf [naam]
en/of verdachte en/of (een) geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) ANG 233.496,91; en/of
  • (het aangaan van) een arbeidsovereenkomst met [naam] jr. en/of (een) geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) ANG 128.832,09; en/of
  • (een) geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) NAF 188.800,-, althans een maandelijks geldbedrag (ongeveer) variërend van USD 6.000 tot USD 7.000.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het
gerecht deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in haar
verdediging geschaad.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens ernstige vormverzuimen/normschendingen in verschillende fasen van het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte. Subsidiair dient dit tot bewijsuitsluiting te leiden en meer subsidiair (ook vanwege de schending van de redelijke termijn) tot strafvermindering, aldus de raadsman.
Concluderend stelt de raadsman dat het onderzoek op zeer vooringenomen, roofzuchtige en in elk geval onzorgvuldige wijze is geschied door “Officers van de Court” die zich de strafrechtelijke veroordeling van [echtgenoot]en [verdachte] in het vizier stelden, koste wat het kost. De rechten en belangen van [verdachte] zijn daarbij telkenmale geschonden en met voeten getreden, zodanig dat niet meer gesproken kan worden van een eerlijke/zuivere rechtsbedeling. Daarbij zijn, volgens de raadsman, getuigen/verdachten op verkapte wijze als kroongetuige ingezet, zijn personen die, hoe vaag ook, negatief over [echtgenoot] en [verdachte] konden verklaren buiten vervolging gesteld of gehouden en zijn andere getuigen bedreigd, getreiterd en ongeoorloofd onder druk gezet om negatief over [echtgenoot] te verklaren.
Het openbaar ministerie stelt, bij tijd en wijle bijgestaan door rechters, alles in het werk om tegen [echtgenoot] en [verdachte] een succesvolle strafvervolging te realiseren, waarbij schending van procedurele waarborgen, equality of arms, niet geschuwd, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich in repliek, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een oneerlijk proces, noch van een inbreuk op enig beginsel van behoorlijke rechtspleging of andere normschending, en acht daarom geen grond aanwezig voor niet-ontvankelijk verklaring, bewijsuitsluiting of strafvermindering.
Alvorens over te gaan tot de bespreking van hetgeen de raadsman ter adstructie van zijn stellingen heeft aangevoerd, merkt het gerecht het volgende op.
Van de raadsman mag in het kader van gestelde vormverzuimen en/of normschendingen worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de in artikel 413 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemde factoren wordt aangegeven tot welk in dat artikel omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Hoewel het gerecht zich heeft ingespannen om tot een juiste duiding te komen van al hetgeen door de raadsman in dit verband naar voren is gebracht, is zij daarin beperkt doordat de raadsman op veel punten heeft volstaan met een globale omschrijving van de gestelde normschending alsook een summiere motivering van het gestelde, waarbij de argumentatielijnen van de raadsman en de volgens hem aan bepaalde omstandigheden/voorvallen te verbinden conclusies niet altijd goed te volgen zijn, en ook niet steeds duidelijk is welk rechtsgevolg de raadsman nu precies aan welke normschending verbonden wenst te zien.
Met inachtneming van de hierdoor veroorzaakte beperkingen heeft het gerecht, teneinde toch zoveel mogelijk recht te doen aan hetgeen is aangevoerd, de volgende hoofdthema’s in het betoog van de raadsman weten te onderkennen:
de bevooroordeelde houding van het openbaar ministerie en de opsporingsambtenaren;
de onthouding van processtukken in de verlofprocedure;
de weigering van de rechter-commissaris om de verdachte aanwezig te laten zijn bij de getuigenverhoren;
e aanloop naar de zitting van 27 september 2021, de onjuiste weergave van verklaringen van de verdachte in het proces-verbaal van de zitting van
28 en 29 september 2021 door de zittingsrechter en de correctie van de raadsman door de zittingsrechter;
de (verkapte) inzet van kroongetuigen en het doen van toezeggingen;
het bedreigen, treiteren en ongeoorloofd onder druk zetten van getuigen.
a.
De bevooroordeelde houding van het openbaar ministerie en de opsporingsambtenaren
De raadsman heeft in dit verband in de eerste plaats aangevoerd dat het procesdossier een gekunstelde werkelijkheid weergeeft, bestaande uit roddels en stemmingmakerij, met onbegrip voor de realiteit op de werkvloer binnen overheidsdepartementen op Sint Maarten. Ook is geen onderzoek gedaan naar ontlastende scenario’s. De ondertoon van het hele onderzoek was dat men ontdaan was dat [naam bedrijf 1] (hierna: bedrijf 1) het contract voor de Dump had verloren, aldus de raadsman.
Het gerecht volgt de raadsman niet in dit betoog, reeds omdat dit verweer niet met concrete feiten en omstandigheden wordt onderbouwd.
Voor zover de raadsman doelt op – naar zijn mening – te gemakkelijk door opsporingsambtenaren en/of leden van het openbaar ministerie getrokken conclusies ten nadele van zijn cliënte, zij opgemerkt dat deze strafprocedure er juist voor is bedoeld om te bepalen of die conclusies al dan niet terecht zijn. Het enkel innemen van een – van dat van de raadsman afwijkend – standpunt door opsporingsambtenaren en/of leden van het openbaar ministerie levert niet een normschending op. Ook het – al dan niet in het kader van rechtshulpverzoeken – door opsporingsambtenaren en/of de officier van justitie verwijzen naar (de resultaten van) andere opsporingsonderzoeken levert niet een dergelijke schending op.
Het gerecht is voorts, het dossier en de loop van de strafprocedure overziend, van oordeel dat er – onder meer door het ter zitting horen van verschillende door de verdediging verzochte getuigen en het mede naar aanleiding van verzoeken van de verdediging laten opstellen van nadere processen-verbaal – voldoende oog is geweest voor niet alleen belastende, maar ook voor mogelijk ontlastende feiten en omstandigheden. De raadsman heeft ook niet gesteld welk alternatief scenario daarbij over het hoofd zou zijn gezien.
Voor zover de raadsman de gestelde bevooroordeeldheid baseert op het feit dat TCI-processen-verbaal in het dossier zijn gevoegd, faalt dat betoog eveneens. Het opnemen van dergelijke, volgens vast protocol tot stand gekomen processen-verbaal, met de daarin opgenomen kanttekening dat deze niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, levert geen schending op van enige norm.
Wat er ook zij van de stelling van de raadsman dat [echtgenoot] en [verdachte] zich tijdens hun verhoren bij de politie terecht op hun verschoningsrecht hebben beroepen, en wel degelijk bereid waren hun verhaal te doen bij de rechter-commissaris, het feit dat de officier van justitie niet bereid is gebleken daarvoor een gerechtelijk vooronderzoek te vorderen levert geen normschending op, reeds omdat de officier van justitie hiertoe niet verplicht is. Niet aannemelijk is geworden dat de officier van justitie hiermee wilde voorkomen dat ook anderen bij de rechter-commissaris gehoord zouden worden, voordat de opsporingsambtenaren met hen gesproken zouden hebben, zulks te meer nu de raadsman in het geheel geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die enig aanknopingspunt bieden voor de juistheid van het gestelde en het gerecht daarvan ook overigens niets is gebleken.
De onthouding van processtukken in de verlofprocedure
De raadsman heeft aangevoerd dat de voorzitter van de hofcombinatie (en de procureur-generaal) in de verlofprocedure tegen [echtgenoot] het recht op een eerlijk proces hebben geschonden, door hem in die procedure het grootste deel van de processtukken te (laten) onthouden, waarbij deze bij de – uiteindelijk te late – verstrekking ook nog onvolledig waren.
Voor zover niet reeds op grond van het gesloten systeem van rechtsmiddelen moet worden geoordeeld dat dit verweer niet kan slagen, oordeelt het gerecht dat niet valt in te zien welke norm in de zaak tegen de verdachte zou zijn geschonden met het door de voorzitter op grond van een in artikel 7 van de Landsverordening vervolging politieke gezagsdragers neergelegde wettelijke bevoegdheid genomen gemotiveerd besluit tot onthouding van processtukken in de zaak tegen [echtgenoot].
De weigering van de rechter-commissaris om de verdachte aanwezig te laten zijn bij de getuigenverhoren
De raadsman heeft gesteld dat de door hem uitvoerig beschreven gang van zaken met betrekking tot de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris moet worden gekwalificeerd als een stelselmatige beperking en schending van de verdedigingsrechten die vormverzuimen oplevert en ervoor heeft gezorgd dat er geen sprake was van een eerlijke procesvoering.
Het gerecht oordeelt dat, wat hier ook van zij, vast staat dat alle door het gerecht toegewezen getuigen uiteindelijk op de openbare terechtzitting door de zittingsrechter zijn gehoord. De raadsman en zijn cliënt zijn daarbij aanwezig geweest en hebben de getuigen vragen kunnen stellen en tegen hun verklaring kunnen inbrengen wat tot haar verdediging kan dienen. Bij die stand van zaken is er geen sprake van enige normschending en/of een oneerlijk proces.
De aanloop naar de zitting van 27 september 2021, de onjuiste weergave van verklaringen van verdachten in het proces-verbaal van de zitting van

28 en 29 september 2021 door de zittingsrechter, en de correctie van de raadsman door de zittingsrechter

De raadsman heeft in de eerste plaats betoogd dat zijn cliënten zich onder druk gezet hebben gevoeld in de aanloop naar de zitting van 27 september 2021. Hoe dat ook zij, feit is dat [echtgenoot] en [verdachte] op die zitting zijn verschenen, in aanwezigheid van de raadsman. Voorts is, mede op verzoek van de raadsman, het onderzoek ter zitting voor zes weken geschorst, onder meer om de raadsman de gelegenheid te geven zich voor te bereiden op het pleidooi, mede op basis van hetgeen de getuigen ter zitting op 27 en 28 september 2021 hadden verklaard. De raadsman heeft op 15 en 16 november 2021 uitgebreid het woord ter verdediging gevoerd.
Het gerecht vermag niet in te zien op welke wijze deze gang van zaken voor de cliënten van de raadsman, zoals deze stelt, een zodanige druk hebben opgeleverd, dat van een normschending kan worden gesproken.
De raadsman heeft voorts betoogd dat de verklaringen van zijn cliënten, alsook die van de andere, in hetzelfde feitencomplex gelijktijdig maar niet gevoegd terechtstaande, verdachten – ten nadele van de [verdachte]– onjuist in het proces-verbaal van de zitting van 28 en 29 september 2021 zijn opgenomen. Hierbij zouden hele delen van de politieverhoren zijn opgenomen, die niet ter zitting zijn gezegd of besproken.
Het gerecht overweegt hierover dat deze kwestie reeds is besproken op de zitting van 15 november 2021, zoals blijkt uit het van die zitting opgemaakte proces-verbaal. Het gerecht blijft bij hetgeen in dat proces-verbaal is overwogen en beslist en beschouwt die overwegingen en beslissingen als hier te zijn herhaald en ingelast.
Bij pleidooi heeft de raadsman nog gewezen op een aantal andere vermeende onjuistheden.
Voor zover dit de verklaringen van de andere verdachten betreft, geldt dat de raadsman van [verdachte] niet in de positie is om daarin wijzigingen in het proces-verbaal voor te stellen aangezien deze verklaringen niet in haar zaak zijn afgelegd noch in haar zaak zijn gevoegd. Wel heeft het gerecht de bij pleidooi hierover door de raadsman gemaakte opmerkingen ter informatie gehecht aan het proces-verbaal van de zitting van 15 en 16 november 2021.
Het gerecht stelt voorop dat de rechter samen met de griffiers de inhoud van het proces-verbaal vaststelt en ondertekent ter juistheid van hetgeen daar is vermeld. Het proces-verbaal wordt vastgesteld aan de hand van de zittingsaantekeningen van de griffiers van de in acht genomen vormen en van al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting voorvalt. Het proces-verbaal behelst daarnaast de zakelijke inhoud van de verklaringen van getuigen, deskundigen en verdachten. Een zogenoemd “verzamelproces-verbaal” waarin niet alleen wordt vermeld wat in de zaak van de verdachte is voorgevallen maar dat ook de verslaglegging bevat van de gelijktijdige, niet gevoegde, behandeling van de zaak tegen de andere verdachten, is een geaccepteerde werkwijze en brengt geen nietigheid van het onderzoek ter zitting mee. Indien de verdediging van mening is dat in dat proces-verbaal onjuistheden zijn geslopen die van belang zijn voor de verdediging dan kan zij dit ter zitting aan de orde stellen. De rechter kan, indien hij het aangevoerde juist acht en in het belang van het onderzoek, binnen redelijke grenzen, het proces-verbaal aanpassen.
Het gerecht heeft aan de hand van de aantekeningen van beide griffiers vastgesteld dat wat in het proces-verbaal is opgenomen een juiste zakelijke weergave is van hetgeen de verdachte ter zitting heeft verklaard. Maar ook indien woordelijk zou zijn gezegd wat de raadsman heeft aangevoerd, ziet het gerecht niet welk nadeel de verdachte heeft ondervonden van de zakelijke weergave daarvan. Overigens is juist dat de salarissen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onder meer in de antwoorden op vragen daarover aan de verdachte in guldens zijn genoemd en dat het proces-verbaal in zoverre verbeterd gelezen moet worden.
Nu door de raadsman op geen enkele wijze is aangevoerd welk rechtens te respecteren belang door deze fout is geschaad, wordt het verweer verworpen.
De raadsman heeft voorts gesteld dat is afgedaan aan het verdedigingsbelang van zijn cliënten en aan het recht op een eerlijke procesvoering, doordat de zittingsrechter hem heeft meegedeeld dat het storend was dat de raadsman tijdens het pleidooi van mr. Bommel bij herhaling hoorbaar sprak met zijn cliënten.
Hierover overweegt het gerecht als volgt. De rechter bepaalt de orde in de zittingszaal. Het spreekt dan ook voor zich dat de rechter, indien een van de raadslieden zich in de zittingszaal op een zodanige wijze met zijn cliënten verstaat dat het voor de rechter en de griffiers niet meer goed mogelijk is om het betoog van de raadsvrouw van een van de andere procesdeelnemers te kunnen volgen, dient in te grijpen. Dat is hier ook gebeurd. Het is te betreuren dat de raadsman kennelijk het storende van zijn gedrag voor zijn omgeving op dat moment niet heeft ingezien of dat dit hem is ontgaan. Wat daarvan ook zij, het gerecht vermag – zonder nadere motivering, die niet is gegeven – niet in te zien welke inbreuk op welk beginsel van behoorlijke procesorde of andere normschending hier aan de orde is en in het verlengde daarvan, op welke wijze dit kan bijdragen aan het door de raadsman beoogde rechtsgevolg van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
De (verkapte) inzet van kroongetuigen en het doen van toezeggingen
De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat in de onderhavige zaak geen gebruik is gemaakt van kroongetuigen en dat aan niemand enige toezegging is gedaan om hem te bewegen om een verklaring af te leggen. Het gerecht heeft, bij afwezigheid van concrete indicaties voor het tegendeel, geen reden om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen.
Het bedreigen, treiteren en ongeoorloofd onder druk zetten van getuigen
De raadsman heeft bij pleidooi gesteld dat TBO-verbalisanten tijdens verhoren getuigen op onaanvaardbare wijze onder druk hebben gezet om – naar het gerecht begrijpt: – nadelig over [echtgenoot] te verklaren. Steun voor deze stelling moet volgens de raadsman worden gevonden in door hem overgelegde schriftelijke verklaringen, waarbij de raadsman kennelijk in het bijzonder doelt op de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4].
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Vooropgesteld wordt dat het pressieverbod inhoudt dat verhorende ambtenaren geen ongeoorloofde lichamelijke of psychische druk op een gehoorde persoon mogen uitoefenen, waardoor deze een verklaring aflegt waarvan niet kan worden gezegd dat deze in vrijheid is afgelegd. De vraag wanneer van zo’n ongeoorloofde druk sprake is, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. In de jurisprudentie valt geen scherpe scheidslijn te ontwaren tussen datgene wat nog wel en datgene wat niet meer geoorloofd is. Duidelijk is wel dat een indringende ondervraging, zeker indien een verdenking bestaat van een zeer ernstig feit, op zichzelf toegestaan is.
In het naar aanleiding van vragen van de raadsman over dit onderwerp opgestelde proces-verbaal van bevindingen van 24 augustus 2021 (AMB-111) is gerelateerd dat alle tijdens de verhoren in het dossier Ruby gestelde vragen en antwoorden letterlijk zijn uitgewerkt en opgetekend in de desbetreffende processen-verbaal van verhoor. Nu het gerecht geen reden heeft om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen, zijn die processen-verbaal van verhoor zelf de belangrijkste kenbron bij de beantwoording van de vraag of al dan niet sprake is geweest van oneigenlijke druk op getuigen en/of verdachten. Het gerecht zal ter beoordeling van de door de desbetreffende getuigen afgelegde schriftelijke verklaringen hierna de processen-verbaal van hun verhoren nader beschouwen.
[naam getuige 1]
[getuige 1] heeft in zijn schriftelijke verklaring van 9 november 2020 verklaard:

On many occasions during that time Leroy told me that he was being questioned about the Sint Maarten Dump. More specifically, about the contact that was awarded to a company that he was involved with to maintain or operate the Dump. According to [naam], he was repeatedly asked if he and/or his company gave [echtgenoot] any money to be awarded a contract, or for any type of favor. [naam] was complaining about this and I always got the impression that he felt pressured by the persons who were questioning him.
(…) At a certain point in time [naam] started telling me and [naam 2] that the police officers who were questioning him were telling him that unless he stated or admitted that he or his company was/were paying money to [echtgenoot], the police would go after [naam] for tax evasion matters.”
[medeverdachte 2] heeft verklaringen afgelegd op 11 december 2018, 2 april 2019, 3 april 2019, 20 februari 2020, 21 februari 2020 en op 24 april 2020. Verbalisanten relateren in de vierde verklaring dat [medeverdachte 2] het zichtbaar moeilijk heeft en dat hij aangeeft dat hij worstelt wat hij moet vertellen. Hij zegt dat de druk groot is en dat verbalisanten ’s avonds naar huis gaan maar dat hij nog verder moet op het eiland. In zijn vijfde verklaring geeft [medeverdachte 2] aan dat zijn angst hem erin zit wat er hierna gaat gebeuren. Straks staat het op papier en zit het in het dossier. Hij zit dan thuis en moet hierdoor continu oppassen. [medeverdachte 2] sluit af met de woorden dat hij denkt dat hij nu alles wel heeft verteld.
Op 24 april 2020 is [medeverdachte 2] telefonisch gehoord. Tijdens het verhoor wordt hij boos en vraagt verbalisanten wat de bedoeling is. Hij verklaart dat hij weet dat hij fouten heeft gemaakt en dat hij heeft geprobeerd openheid van zaken hierover te geven. Hij vraagt zich af of hij nu vervolgd gaat worden voor belastingfeiten. Verbalisanten hebben hierop gezegd dat zij de afgelegde verklaringen toetsen op basis van feiten, zodat zij de verklaringen kunnen verifiëren. Als op enig moment aan [medeverdachte 2] wordt gevraagd waarom hij niet direct openheid van zaken heeft gegeven toen verbalisanten hem confronteerden met de factuur, antwoordt hij dat hij die afweging heeft gemaakt omdat hij eerder met die factuur is geconfronteerd en hij bij hetzelfde verhaal wilde blijven omdat het anders ongeloofwaardig zou zijn (
a lie is a long way to the truth). Op 14 mei 2020 is aan [medeverdachte 2] medegedeeld dat hij als verdachte wordt aangemerkt. Verbalisanten hebben hem gevraagd of hij achter de verklaringen blijft staan, zoals hij die eerder heeft afgelegd. [medeverdachte 2] heeft daarop aangegeven dat dit het geval is, daarmee uitdrukkelijk verwijzend naar de laatste verklaringen waarin hij heeft getracht openheid van zaken te geven.
Op 24 februari 2021 (AMB-105) hebben verbalisanten de verklaring van [getuige 1] aan [medeverdachte 2] getoond. [medeverdachte 2] heeft verklaard, voor zover hier relevant, dat hij het uiteraard niet prettig vond om door de politie gehoord te worden en dat hij dus in die zin wel druk voelde. Dit betrof volgens [medeverdachte 2] geen ongeoorloofde druk. [medeverdachte 2] verklaarde dat hij vooral druk voelde toen hij tijdens de politieverhoren werd geconfronteerd met onderliggende stukken. Op dat moment realiseerde hij zich dat hij er niet meer om heen kon en dat het geen zin meer had om te ontkennen.
Uit het bovenstaande volgt dat [medeverdachte 2] het door [getuige 1] gestelde in het geheel niet onderschrijft. Voor zover [medeverdachte 2] druk heeft ervaren kwam deze voort uit de mogelijke gevolgen die zijn verklaringen voor hem zelf zouden kunnen hebben. Niet aannemelijk is geworden dat, zoals door de raadsman gesteld, oneigenlijke druk op [medeverdachte 2] is uitgeoefend om hem te bewegen nadelig over [echtgenoot] te verklaren.
[naam getuige 2]
[getuige 2] heeft in een schriftelijke verklaring van 13 juli 2020 verklaard: “
I was literally harassed by TBO officers and threatened with criminal procedural measures if I did not cooperate.
[getuige 2] is op 23 oktober 2019 en op 11 december 2019 als getuige gehoord. In zijn eerste verklaring heeft de politie [getuige 2] vragen gesteld over diverse facturen uit zijn administratie. De politie heeft hem voorgehouden dat het lastig is om onderzoek te doen naar zijn administratie als hij zelf onjuistheden op de facturen vermeldt, waarop de getuige heeft geantwoord dat hij dit begrijpt. De vraag of hij nog vragen heeft of ergens op terug wil komen, beantwoordde [getuige 2] ontkennend. [getuige 2] heeft het proces-verbaal vervolgens getekend. Bij aanvang van het tweede verhoor is [getuige 2] gevraagd of hij nog iets wil toevoegen aan zijn eerdere verklaring. [getuige 2] zegt vervolgens niets over door hem bij het eerste verhoor ervaren druk.
Zoals de raadsman heeft aangevoerd is [getuige 2] gedurende het tweede verhoor voorgehouden: “Wij wijzen u erop dat als u bewust informatie achterhoudt de mogelijke consequenties voor uw rekening zijn. U heeft nu meerdere malen de kans gekregen om de waarheid te vertellen. U bent hier het slachtoffer van. U bent niet de enige. De keuze is aan u om de waarheid te spreken. U bent een hardwerkend persoon en heeft een goedlopend bedrijf.” Aan het einde van het verhoor is [getuige 2] opnieuw de vraag gesteld of hij nog vragen of opmerkingen heeft of ergens op terug wil komen. Hij heeft die vraag ontkennend beantwoord.
Het gerecht leest in de aan [getuige 2] gestelde vragen niet dat op enigerlei wijze oneigenlijke druk is uitgeoefend om nadelig over [echtgenoot] te verklaren. Ook moet worden vastgesteld dat [getuige 2] geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om naar aanleiding van de verhoren nog iets op te merken.
[naam getuige 3]
[getuige 3] is op 21 januari 2020 als getuige gehoord. Hij is toen uitgebreid ingegaan op zijn rol als waarnemend hoofd Domeinbeheer en zijn relatie met [echtgenoot]. Aan het einde van het verhoor is hem de vraag gesteld of hij nog iets aan zijn verklaring wil toevoegen. Hij heeft die vraag ontkennend beantwoord. De getuige heeft zijn verklaring doorgelezen, verklaarde daarin te volharden en heeft deze ondertekend.
[getuige 3] heeft in zijn schriftelijke verklaring van 9 januari 2021 herhaald wat hij eerder heeft verklaard. Hij heeft daaraan toegevoegd dat hem voortdurend de vraag werd gesteld, kort gezegd, of [echtgenoot] druk op hem heeft uitgeoefend, welke vraag hij steeds met ‘nee’ heeft beantwoord. [getuige 3] had het gevoel dat dit niet het antwoord was dat de verbalisanten wilden horen. Volgens hem hebben de verbalisanten daarna de bandopname gestopt en de getuige voorgehouden dat zij begrijpen dat het moeilijk is om naar waarheid te verklaren en dat hij zich comfortabel moet voelen. In reactie daarop heeft [getuige 3] verklaard dat hij volstrekt comfortabel was en naar eer en geweten de waarheid heeft verklaard.
In een proces-verbaal van bevindingen van 11 juni 2021 (AMB-108) relateren de bij voormeld verhoor betrokken opsporingsambtenaren dat het verhoor in het geheel niet is opgenomen.
Het gerecht acht op grond van hetgeen in het proces-verbaal van verhoor van deze getuige is gerelateerd, in samenhang met het feit dat het door [getuige 3] gestelde incident met de bandopname blijkens het daarover opgemaakte ambtsedige proces-verbaal niet heeft plaatsgevonden, niet aannemelijk geworden dat op hem oneigenlijke druk is uitgeoefend om ten nadele van [echtgenoot] te verklaren. Daarbij komt dat deze getuige zelf heeft verklaard volstrekt comfortabel te zijn geweest in het verhoor en naar waarheid te hebben verklaard.
[naam getuige 4]
[getuige 4] is op 8 juli 2019 en 25 oktober 2019 als getuige gehoord. Daarnaast zijn er twee processen-verbaal opgemaakt naar aanleiding van met hem gevoerde gesprekken (AMB-049 en AMB-051). Hij is op 24 augustus 2021 als getuige door de rechter-commissaris gehoord en hij is op 27 september 2021 ter terechtzitting van het gerecht als getuige gehoord.
De schriftelijke verklaring van [getuige 4] van 15 januari 2021 behelst, voor zover hier relevant, niet meer dan dat hem is gevraagd te speculeren naar wat er wel of niet aan de hand was met de stelpost, hetgeen hij niet heeft gedaan.
[getuige 4] heeft ter terechtzitting op 27 september 2021 verklaard dat hij tijdens zijn tweede politieverhoor druk heeft ervaren, die hieruit bestond dat ze zijn belastingen onder de loep zouden nemen en hem zouden opsluiten en dat ze anders wel iets anders zouden bedenken. Dit deden ze volgens [getuige 4] om te bewerkstelligen dat hij zou gaan praten. Ook tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris op 24 augustus 2021 heeft hij druk ervaren. Hij kan niet meer uitleggen waaruit die druk heeft bestaan.
Voor zover [getuige 4] door de opsporingsambtenaren gevraagd zou zijn om te speculeren, valt dit naar het oordeel van het gerecht niet te kwalificeren als het uitoefenen van oneigenlijke druk. Daarbij komt dat [getuige 4] volgens eigen zeggen niet op dat verzoek is ingegaan. Voorts leest het gerecht in de processen-verbaal van verhoor van deze getuige in het geheel niet dat sprake is geweest van oneigenlijke druk. Integendeel, de getuige antwoordt zonder veel aandringen op alle aan hem gestelde vragen en neemt – zij het schoorvoetend – verantwoordelijkheid voor zijn eigen rol. In zijn verhoor bij de rechter-commissaris bevestigt [getuige 4] ook dat hij bij de politie de waarheid heeft verteld. Voorts valt op dat de getuige noch in zijn schriftelijke verklaring, noch bij de rechter-commissaris, melding maakt van tijdens de politieverhoren op hem uitgeoefende druk en hij ook overigens niet kan toelichten waaruit de door de rechter-commissaris op hem uitgeoefende druk zou hebben bestaan. Dit leidt het gerecht tot de conclusie dat ook ten aanzien van deze getuige niet aannemelijk is geworden dat tijdens de politieverhoren sprake is geweest van oneigenlijke druk.
De slotsom is dat ten aanzien van geen van deze getuigen noch van [medeverdachte 2] aannemelijk is geworden dat zij tijdens hun verhoren zijn blootgesteld aan oneigenlijke druk, en dat er geen aanwijzingen zijn dat zij niet in vrijheid hebben verklaard. Het gerecht wil zonder meer aannemen dat getuigen op indringende wijze zijn verhoord. Echter, die omstandigheid brengt niet mee dat op grond daarvan gezegd moet worden dat de verklaringen in strijd met het pressieverbod zijn verkregen. Ook dit onderdeel van het verweer kan daarom niet slagen.
Conclusie
Op grond van al het voorgaande concludeert het gerecht dat geen sprake is geweest van inbreuken op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekort gedaan, of van enige ander normschending. Voor het door de raadsman beoogde rechtsgevolg van niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie is dan ook geen plaats. Nu naar het oordeel van het gerecht geen sprake is van inbreuk op enig beginsel van behoorlijke procesorde/normschending, wordt ook het niet gemotiveerde verzoek tot bewijsuitsluiting of dientengevolge strafvermindering afgewezen. Het verweer van de raadsman wordt dus in alle onderdelen verworpen.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het gerecht kan niet worden vastgesteld dat de verdachte bekend was met de betaling van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen van USD 5.000,-, USD 22.700,- en NAf 188.800,-, zodat het gerecht deze onderdelen van de tenlastelegging voor [verdachte]niet bewezen acht en haar daarvoor partieel zal vrijspreken.
Bewezenverklaring
Het gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair, voor zover nog aan de orde, is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
zij in de periode van 2 juni 2015 tot en met 30 augustus 2018 te Sint Maarten, telkens tezamen en in vereniging telkens met haar echtgenoot [naam], welke echtgenoot handelend als ambtenaar, werkzaam als hoofd van de afdeling Infrastructuur (
Infrastructure Management), bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur (VROMI),
een gift en
eendienst heeft aangenomen van [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3],
en telkens voor zichzelf en/of haar echtgenoot en/of een ander een gift en
eendienst heeft gevraagd aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3],
zijnde die giften en diensten:
  • het aangaan van een dienstverleningsovereenkomst met het bedrijf van [naam] en een geldbedrag van in totaal ANG 233.496,91 en
  • het aangaan van een arbeidsovereenkomst met de zoon van verdachte [naam] jr. en een geldbedrag van in totaal ANG 128.832,09;
telkens wetende dat die giften en diensten haar, de verdachte en haar echtgenoot [naam] en een ander werden gedaan
enverleend,
teneinde haar mededader [naam] te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten en ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door haar medeverdachte [naam], handelend als ambtenaar in strijd met zijn plicht, in zijn bediening was gedaan of nagelaten,
hebbende verdachte en/of haar mededaders:
  • niet alleen vanwege zakelijke redenen positief geadviseerd middels een intern toewijzingsadvies (
  • informatie aan [medeverdachte 3] verstrekt en de benodigde aanbestedingsdocumenten opgesteld en geadviseerd en geassisteerd bij het opstellen van aanbestedingsdocumenten, benodigd voor het verkrijgen van het beheerscontract van de vuilstortplaats (
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Met betrekking tot de hieronder genoemde processen-verbaal, die zijn opgemaakt door verbalisanten met vermelding van alleen hun codenummer, overweegt het gerecht dat het deze processen-verbaal voor het bewijs gebruikt nu de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten in belangrijke mate steun vindt in de overige (zijnde andersoortige) bewijsmiddelen, door of namens de verdachte niet op enig moment in het geding de wens te kennen is gegeven om deze verbalisanten te horen in verband met het onder nummer verbaliseren en het gerecht de inhoud van deze processen-verbaal betrouwbaar oordeelt.
De bewijsmiddelen [1]
Inleiding
Het onderzoek in deze zaak is gestart naar aanleiding van zogenaamde TCI- informatie inhoudend dat het aanbestedingsproces rondom de vuilnisstortplaats op Sint Maarten (hierna ook: de Dump) niet integer zou zijn verlopen. In deze informatie werd onder meer de naam van [echtgenoot] genoemd als degene die steekpenningen zou hebben ontvangen. Op 7 juli 2018 is het opsporingsonderzoek Ruby gestart. Dit onderzoek richtte zich in eerste instantie op [echtgenoot] en zijn echtgenote [verdachte]. Zij werden verdacht van het medeplegen van het aannemen van steekpenningen in dienstbetrekking van [medeverdachte 1] en zijn bedrijf [medeverdachte 3] (hierna ook: [naam bedrijf]) in ruil voor het winnen van de aanbesteding van de vuilnisstortplaats. Het onderzoek naar dit strafbare feit is beschreven in het zaaksdossier Aanbesteding Dump.
In het Ruby-onderzoek spelen onder meer de volgende personen een rol, te weten [naam], [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Voor de leesbaarheid zal het gerecht deze personen zoveel mogelijk aanduiden met alleen hun achternaam.
Geschriften, van belang voor deze zaak
Op 24 november 2015 verschijnt in The Daily Herald een advertentie onder de kop: Public Tender Management Sanitary Landfill Pond Island 2016-2017. Als ‘principal’ wordt genoemd het Ministerie van VROMI, vertegenwoordigd door het Department of Infrastructure Management. Als uiterste inlevermoment voor biedingen wordt 30 november 2015 om 10.00 uur genoemd. Ook wordt melding gemaakt van een informatiebijeenkomst. Verdere informatie kan volgens deze advertentie verkregen worden bij het Ministerie van VROMI, Department of Infrastructure Management, ter attentie van [naam]. [2]
Op 1 december 2015 stelt het Department of Infrastructure Management van VROMI een Internal Awarding Advice op, waarbij de twee binnengekomen biedingen, waarvan een van [naam bedrijf ]ad NAf 4.662.920,- en een van [naam bedrijf 2] ad NAf 7.187.672,-, worden geëvalueerd. De conclusie van het departement luidt dat op basis van het puntensysteem, zoals omschreven in de Terms of Reference [3] , het beheerscontract voor de Sanitary Landfill Pond Island 2016-2017 zou moeten worden gegund aan [naam bedrijf]. Dit advies is ondertekend door de contract manager [naam] en het hoofd van het departement [naam]. [4]
Na goedkeuring door de Raad van Ministers op 8 en 27 januari 2016, en ondertekening van het Landsbesluit door de Gouverneur op 10 maart 2016 [5] , wordt op 16 maart 2016 tussen het Land Sint Maarten, vertegenwoordigd door de Minister van VROMI A.C. Meyers, en [naam bedrijf], vertegenwoordigd door [medeverdachte 1], overeengekomen dat [medeverdachte 3] van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017 de Sanitary Landfill zal beheren, met de mogelijkheid van verlenging met een jaar. Hiervoor wordt een vergoeding overeengekomen van NAf 4.462.920,-. Dit contract draagt de naam: Agreement Management Sanitary Landfill Pond Island 2016-2017. [6]
[naam bedrijf ] is opgericht op 2 juni 2015, met als statutair directeur [medeverdachte 1] . [7]
In de periode van 29 juli 2015 tot en met 30 november 2015, de dag waarop de biedingen binnen moeten zijn, vindt de navolgende communicatie plaats.
- Op 29 juli 2015 mailt [naam], voormalig bedrijfsleider bij [naam bedrijf 2], het bid-document van [naam bedrijf 2] uit 2011 naar [echtgenoot], die de ontvangst bevestigt. [8] Dit betreft de biedingsdocumenten die [naam bedrijf 2] in 2011 heeft ingediend voor de aanbesteding van het beheerscontract van de Landfill met daarin de specificaties. [9]
- Op 14 augustus 2015 wordt van de printer bij VROMI het Kamer van Koophandel uittreksel van [naam bedrijf ] ingescand en gestuurd naar het e-mailadres van [echtgenoot]. [echtgenoot] mailt dit, zonder toelichting, naar het e-mailadres van zijn dochter. [10]
- Op 18 augustus 2015 wordt op de tijdens de huiszoeking bij [naam accountantskantoor] inbeslaggenomen computer de bestandsmap [naam map] geopend. [11]
- Op 18 augustus 2015 wordt op de bij [naam accountantskantoor] aangetroffen computer een bestand aangemaakt, genaamd
[naam bestand]van [naam bedrijf]. Uit de documenteigenschappen blijkt dat dit bestand is aangemaakt door [naam]. Als contributor staat vermeld: [naam]. [12] In het Plan of Action van [naam bedrijf ] van 10 september 2015 wordt onder punt 6.1 onder ‘involved parties’ als ‘Employer/Principal’ genoemd: Ministry of VROMI, met als contactpersoon: [naam]. [13]
Het gerecht constateert dat het Plan of Action zoals aangetroffen in de computer van [naam accountantskantoor] inhoudelijk overeenkomt met teksten vermeld in het door Rijkers aan [echtgenoot] toegestuurde bid 2011 van [naam bedrijf 2].
- Op 28 augustus 2015 wordt op de bij [naam accountantskantoor] aangetroffen computer een bestand aangemaakt, genaamd
[naam bestand]van [naam bedrijf]. Uit de documenteigenschappen blijkt dat dit bestand is aangemaakt door [verdachte]. Als contributor staat vermeld: [naam]. [14]
Het gerecht constateert dat bij dit document dezelfde foto’s zijn gevoegd als in het bid van [naam bedrijf 2] uit 2011. [15]
- Op 28 augustus 2015 stuurt [echtgenoot] van zijn zakelijke e-mailadres een e-mail naar zijn privé e-mailadres met als tekst:
“Hi [naam],
Please fill out accordingly and return to me.”
Als attachment is gevoegd een document genaamd:
[naam bestand]van [naam bedrijf]. In de documenteigenschappen van dit bestand staat als creator [verdachte] vermeld en als contributor [echtgenoot]. [16]
Het gerecht constateert dat dit bestand vrijwel identiek is aan het hiervoor genoemde document
[naam bestand]van [naam bedrijf].
- Op 29 augustus 2015 stuurt [echtgenoot] van zijn privé e-mailadres naar zijn zakelijke e-mailadres en zijn privé e-mailadres een e-mail met de tekst: Prepare for a formal letter to purchase these items from [naam] B.V. Als attachment is gevoegd een document genaamd [naam bestand].Dit betreft een Word bestand met daarin opgenomen de ‘investments’ met daarbij de vermelding “included” of “purchase”. In de documenteigenschappen staat [verdachte] als creator en als contributor vermeld. [17]
- Op 29 augustus 2015 wordt een Word document opgemaakt waarin de vragen van [naam bedrijf] inzake de aanbesteding zijn opgenomen. In de documenteigenschappen is [verdachte] als creator en contributor opgenomen. [18]
- Op 30 augustus 2015 stuurt [echtgenoot] van zijn privé e-mailadres naar zijn zakelijke e-mailadres en privé e-mailadres een e-mail met als onderwerp: brief [naam bedrijf 2] ending contract and purchase goods met als tekst: Place a letter head and send out. Bij deze e-mail zijn twee attachments gevoegd: a. het eerder genoemde document van 29 augustus 2015: [naam bestand] en b. een document:[naam document]. Dit laatste document betreft een conceptbrief van secretaris-generaal Brown van VROMI aan [naam bedrijf 2], cc aan [echtgenoot], inhoudende dat het beheer van de Landfill stopt per 31 december 2015. Tevens wordt gevraagd om medewerking van [naam bedrijf 2] bij de verkoop van materieel aan de overheid omdat dit de overgang voor de nieuwe contractant soepeler zal maken en de tender prijs laag kan houden. Verder wordt [naam bedrijf 2] bedankt voor haar positieve inzet in de afgelopen 15 jaar. In de kenmerken van dit bestand staat [verdachte] als creator en contributor vermeld. [19]
- Op 30 augustus 2015 stuurt [echtgenoot] een e-mail naar zijn dochter [naam] met de tekst:
Hi [naam],
did you make the following docs:
*organizational chart
*Staffing use for the works based on the organizational chart.
It’s going good but still need to put in some serious extra time to fine tune it. Spent about 12 hours nearly non stop on it but we nearly there. Just need to get lots of info from the boys yet.
Love daddy. [20]
- Op 30 augustus 2015 antwoordt [naam]:
Hi daddy,
I do have the organization chart. I’ll send it to you just in case though. Also when you get a chance could you send me the tender document? [21]
- [ [echtgenoot] antwoordt hierop op diezelfde dag:
Hi [naam],
I’ll send you the tender docs just now. [22]
- Op 31 augustus 2015 stuurt [medeverdachte 2] een e-mail naar [echtgenoot] met als onderwerp: Equipment list en als tekst: Please see Attachments. Als bijlage wordt een equipment list for works 2015 bijgevoegd. [23]
- Op 16 september 2015 stuurt [echtgenoot] een e-mail naar [medeverdachte 2] met als onderwerp: please have these filled out en met de tekst: handle as fast as possible. Als bijlage is gevoegd: Curriculum vitae of key personnel.docx. [24]
- Op 29 oktober 2015 stuurt [echtgenoot] een e-mail naar [medeverdachte 2] met het onderwerp questions en met de tekst:
Questions:
1. If government tenders the security separately who is responsible for our equipment if something happens and who covers our lost wages?
2. Are the equipments being used on landfill presently by [bedrijf 2] for sale if we would win the tender?
If you had other questions please add and send back now for me on a letterhead. [25]
Het gerecht constateert dat de vragen gelijkluidend zijn aan de vragen die staan vermeld in het hierboven genoemde Word document dat op 29 augustus 2015 is opgemaakt en waarin de vragen van [naam bedrijf] inzake de aanbesteding zijn opgenomen. [26]
- Op 29 oktober 2015stuurt [medeverdachte 2] de vragen die [echtgenoot] hem heeft gestuurd naar het zakelijke e-mailadres van [echtgenoot]. [27]
Het gerecht leidt uit de inhoud van deze correspondentie en stukken af dat [echtgenoot] in samenwerking met [verdachte] in de aanloop naar de aanbesteding van het beheerscontract voor de landfill niet alleen informatie heeft verstrekt aan een van de latere bieders, te weten [naam bedrijf], maar ook dat zij – samen met hun dochter – daadwerkelijk hebben geholpen bij het opstellen van aanbestedingsdocumenten, die nodig waren voor het verkrijgen van het beheerscontract, en dat zij deze documenten ook hebben opgemaakt.
[verdachte] heeft gesteld dat niet zij, maar haar dochter aan deze documenten heeft gewerkt. Zij zou dat hebben gedaan op de computer van [verdachte] waardoor abusievelijk de naam van [verdachte] als creator van bepaalde documenten is verschenen. Dit verweer wordt verworpen, reeds omdat de door [verdachte] gegeven uitleg niet verklaart hoe het kan dat bij verschillende documenten [verdachte] als creator, en haar dochter als contributor staat vermeld, hetgeen er naar het oordeel van het gerecht op duidt dat het in voorkomende gevallen [verdachte] is geweest die de desbetreffende bestanden heeft aangemaakt, en dat haar dochter aan die bestanden heeft bijgedragen.
Het moet – blijkens de inhoud van de door [verdachte] aangemaakte documenten – voor haar ook duidelijk zijn geweest dat dit documenten waren voor een aanbesteding waarin haar echtgenoot [echtgenoot] ambtshalve een belangrijke rol vervulde. Niet alleen stond [echtgenoot] in de advertentie voor de aanbesteding als aanspreekpunt vermeld, ook in het door [verdachte] aangemaakte Plan of Action wordt als Employer/Principal genoemd: Ministry of VROMI met als contactpersoon: [naam]. Opvallend is dat in dat Plan of Action gebruik wordt gemaakt van dezelfde teksten als in het bid van [naam bedrijf 2] uit 2011, dat door [echtgenoot] van [naam] was verkregen. In het door [verdachte] aangemaakte en in de computer van [naam accountantskantoor] aangetroffen document [naam document] wordt gebruik gemaakt van foto’s uit datzelfde bid van [naam bedrijf 2] uit 2011. Aan het als bijlage bij de e-mail van 28 augustus 2015 gevoegde document [naam document], dat nagenoeg gelijkluidend is aan het in de computer van [naam accountantskantoor] aangetroffen document, hebben [verdachte] en [echtgenoot] beiden gewerkt, [verdachte ] als creator en [echtgenoot] als contributor. Uit het als bijlage bij de e-mail van 30 augustus 2015 gevoegde, door [verdachte] aangemaakte document [naam document] blijkt ook van de betrokkenheid van [echtgenoot] bij het aanbestedingsproces, net als bij de door [verdachte] aangemaakte vragen van [naam bedrijf], die immers worden gericht aan het Ministerie van VROMI ter attentie van [echtgenoot].
Over het verdere verloop van, en het vervolg op de aanbestedingsprocedure en de betalingen die in het kader daarvan door [naam bedrijf ] zijn gedaan bevat het dossier voorts de volgende informatie.
Diverse personen hebben zich uitgelaten over de overgang van het beheerscontract van [naam bedrijf 2] naar [naam bedrijf ]en de rol van [echtgenoot] in dat verband. Het gerecht geeft hun verklaringen hierna weer.
[naam]heeft onder meer het volgende verklaard.
“Ik was directeur bij [naam bedrijf 2]. [echtgenoot] kan nogal dwingend zijn. Het moet gaan zoals hij wil en hij geeft weinig ruimte. Als het niet gaat hoe hij het wil dan kom je weer in de donkere wereld van Sint Maarten terecht. Dan gaan de dingen zoals ik liever niet wil dat ze zouden gaan. Ik had moeite met de laatste aanbesteding van de Dump. Het was een bestek met zoveel eisen waarbij je, wilde je alles opvolgen, een hoop moest investeren. Ik denk dat wij een nette prijs hadden neergelegd na zoveel jaar ervaring. Dan komt er een ander en die schrijft voor een veel lager bedrag in, daar was ik wel ziek van. Ik had het gevoel dat de inschrijving van [medeverdachte 2] niet klopte. Als je al bepaalde vaste kosten optelt die in het bestek zijn genoemd dan zat je al boven het bedrag waar [naam bedrijf] op had ingeschreven. Na het verliezen van de aanbesteding voelde ik me genaaid. We stonden onder tijdsdruk, het was een hele korte periode dat je de bieding moest inleveren. Die trucjes ken ik ook. Ik bedoel dat de periode van aanbesteding heel kort is en dat het kan zijn dat iemand anders de informatie al heeft. Voor een degelijk belangrijk, groot project is dat raar. Je voelt al in het hele proces dat het niet klopte, alles zat te dicht op elkaar.
Ik ken [verdachte] als de vrouw van [echtgenoot]. Ik heb een keer een overeenkomst met haar gesloten. [echtgenoot] vroeg of we werk hadden, want ze had geen werk. Ze kon helpen met werkvergunningen. [echtgenoot] is nogal persistent. Het enige wat ik doe is dingen afwegen. Je bent het zat om telkens te horen dat je niemand wil helpen en dan weeg je dat af, wat kost het. Er ging wel door mijn hoofd dat als ik [verdachte] niet aan werk hielp, [naam bedrijf 2] last van kreeg. Dit is niet uit liefde gegaan.” [28]
[naam] heeft verder verklaard dat de betalingen aan [verdachte] voor het helpen in de werkvergunningssfeer onzin-betalingen waren. “We hadden dit als [naam bedrijf 2] niet nodig. Ik heb dit in 2015 stop gezet omdat er niks gebeurde”, aldus[naam] . [29]
[naam] heeft, gehoord als getuige ter terechtzitting van 28 september 2021 het volgende verklaard:
“[echtgenoot] was iets dwingender dan de gemiddelde zakenrelatie. Het was beter maar om te doen wat hij wilde. In die zin voelde ik mij onder druk gezet door hem Ik noemde al als voorbeeld de overeenkomst met [naam accountantskantoor], maar hetzelfde geldt voor de overeenkomst met [naam]. [naam bedrijf 2] heeft die overeenkomsten met [verdachte] getekend onder druk van [echtgenoot]. Hij bleef er maar op terugkomen. De druk die ik voelde was reëel. Als iemand steeds weer terugkomt met het verzoek een overeenkomst te tekenen dan ervaart ieder normaal mens dat als druk. Uiteindelijk heb ik ook getekend. [naam accountantskantoor] ontving maandelijks een bedrag van [naam bedrijf 2]. In de overeenkomst staat welke werkzaamheden zij hiervoor moesten doen. Dat deden ze niet.” [30]
[naam]heeft onder meer het volgende verklaard.
“Ik was van november 2015 tot december 2016 minister van VROMI. Ik kreeg direct na mijn aanstelling het verzoek om snel een advies te tekenen met betrekking tot de aanbesteding van de Dump. Wij hebben de vragen met betrekking tot [naam bedrijf] voorgelegd aan [echtgenoot]. Een van de vragen waar ik moeite mee had was de ervaring die [naam bedrijf ] zou hebben. Ik wist dat [naam bedrijf 2] al jaren de Dump beheerde en van [naam bedrijf ] had ik nog nooit gehoord. [echtgenoot] zou in mijn beleving de belangen van de overheid moeten waarborgen. Maar zijn argumenten lagen meer in de lijn van [naam bedrijf]. Dat vond ik raar. [echtgenoot] deelde de zorg die wij hadden niet. [echtgenoot] was aan het sturen en had mooie praatjes waarom vooral [naam bedrijf ] de aanbesteding moest krijgen.” [31]
[naam] heeft verder verklaard 100% zeker te weten dat [echtgenoot] geld kreeg van [naam bedrijf]. [naam bedrijf ] kreeg ineens overal opdrachten voor: het ophalen van vuilnis, het schoonmaken van stranden en het beheer van de Dump. [32]
[naam], secretaris-generaal van het Ministerie van VROMI, heeft verklaard dat zijn ministerie vijf diensten kent. De verantwoordelijke voor de beheersdienst is [echtgenoot]. Hij heeft verklaard dat de Terms of Reference voor de aanbesteding van het beheerscontract van de Sanitary Landfill zijn opgesteld door de Beheersdienst en dat het proces van aanbesteding en toewijzing werd getrokken vanuit de Beheersdienst. Vanuit die dienst was [echtgenoot] daar als hoofd bij betrokken. [33]
Ter zitting als getuige gehoord, heeft [naam] verklaard dat hij het opmerkelijk vond dat de prijs van [naam bedrijf ] zo dicht lag bij het voor het beheer van de Dump in de begroting gereserveerde bedrag, omdat die begroting weliswaar geen geheim was, maar het werk in redelijkheid niet voor die prijs kon worden uitgevoerd. Het gereserveerde bedrag was veel te krap voor een gedegen beheer van de Dump. Hij vond het dan ook opmerkelijk dat [naam bedrijf] dacht dat ze het voor dat bedrag konden doen en merkt op dat de berekeningen van [naam bedrijf] achteraf ook niet bleken te kloppen. [34]
[medeverdachte 1]heeft onder meer het volgende verklaard.
“Ik weet dat er iets gaande was tussen [echtgenoot] en [naam bedrijf 2]. [naam bedrijf 2] was het bedrijf dat voordat wij de aanbesteding wonnen het beheer van de Dump deed. Ik voelde dat [echtgenoot] en [naam bedrijf 2] geen vrienden meer waren zoals dat daarvoor wel het geval was. Ik denk dat [naam bedrijf ] geen betrokkenheid zou hebben gehad bij de Dump wanneer de relatie tussen [echtgenoot] en [naam bedrijf 2] goed was gebleven. Dan was [naam bedrijf 2] gewoon de Dump blijven doen.” [35]
[medeverdachte 1]heeft verklaard dat [medeverdachte 2] weleens heeft gezegd dat de dochter van [echtgenoot] hielp met de aanbestedingsstukken. [36]
[medeverdachte 2]heeft het volgende verklaard.
“Toen de tender uitkwam kon je de documentatie/de Terms of Reference ophalen bij de overheid. Om alles goed op papier te zetten heb ik de hulp ingeschakeld van[naam]. Ook heb ik de hulp ingeschakeld van [echtgenoot] wanneer ik iets niet begreep in de Terms of Reference. Een voorbeeld is dat er gevraagd werd om een CV. [echtgenoot] heeft toen aangegeven dat ik al mijn ervaring op papier moest zetten omdat ervaring heel belangrijk was om de tender te verkrijgen. [echtgenoot] adviseerde mij hoe ik de organisatiestructuur op moest bouwen.” [37]
[medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat het opstellen van de tenderdocumenten is geregeld door [echtgenoot], zijn vrouw en [naam]. “Tijdens de informatiebijeenkomst op 29 oktober 2015 heb ik vragen gesteld. Ik had niet echt ervaringen met aanbestedingen dus ik heb vooraf aan [echtgenoot] gevraagd wat voor soort vragen ik zou kunnen stellen. Hij heeft me vervolgens per e-mail de vragen gestuurd die ik tijdens de informatiemeeting heb gesteld. Op de vraag van verbalisanten waarom [echtgenoot] zich zo nadrukkelijk bemoeide met de aanbesteding van [naam bedrijf ]antwoordde [medeverdachte 2]: “It’s all about the kick backs”. [38]
In het begin lijkt het alsof ze je helpen. [verdachte] kon helpen met de aanbestedingsstukken. Dit was op aanraden van [echtgenoot]. Zoals gezegd: Alles was [echtgenoot], [echtgenoot], [echtgenoot].” [39]
Rapport SOAB d.d. 17 februari 2017
Uit het rapport van 17 februari 2017 van het SOAB, gericht aan de minister van VROMI, blijkt dat er na de overname van het beheerscontract van de Landfill op 1 januari 2016 naast een gebrek aan expertise sprake was van een algeheel gebrek aan “compliance management”:
“Assessment Sanitary Landfill Management Agreement.
Though some transition issues were expected there have been numerous fires and incidents at the Landfill which initiated a request (…) to assess the situation.
(…)
two weaknesses were identified.
(…)
we noted the absence of the requirement of expertise in the field of sanitary landfilling.
(…)
The assessment of compliance with the TOR by the Contractor and Principal revealed that both have not been sufficiently compliant.
(…)
The key responsibilities of the Principal are to ensure compliance with the contract and related TOR by the Contractor, to monitor their operations, to rectify the situation as appropriate and to provide the policy and guidelines for waste management on St Maarten to guide the activities at the sanitary landfill. The TOR and contract contain sufficient enforcement measures and sanctions to deal with cases of non-compliance, however these were insufficiently enacted by the Principal.
(…)
There is a general lack of contract compliance management.” [40]
Ten aanzien van de ten laste gelegde geldbedragen
a.
Het bedrag van NAf 233.496,91
Op 3 december 2015, twee dagen na de totstandkoming van het eerder genoemde, mede door [echtgenoot] ondertekende, Internal Awarding Advice stuurt [verdachte] vanuit [naam] een e-mail naar [medeverdachte 2], waarin zij aangeeft wat zij hebben besproken. In deze e-mail staat onder meer welke administratieve diensten [naam] voor haar rekening neemt voor [naam bedrijf]. [41]
In de administratie van [naam] wordt een overeenkomst aangetroffen tussen [naam accountantskantoor] en [naam bedrijf], inhoudende dat [naam accountantskantoor] de administratieve werkzaamheden voor [naam bedrijf ] over 2015 zal uitvoeren. Dit document is op 4 januari 2016 door [verdachte] als directeur van [naam] en [medeverdachte 1] als directeur van [naam bedrijf ] ondertekend. [42] Op 25 januari 2016 wordt, onder verwijzing naar de overeenkomst van 4 januari 2016, hiervoor een bedrag overeengekomen van USD 2.500,- per maand. [43] Op 4 december 2017 wordt een verhoging van de maandelijkse fee overeengekomen tot
USD 4.950,-. [44]
Bij huiszoeking bij het accountantskantoor [naam], toebehorend aan [verdachte] werd administratie met betrekking tot [naam bedrijf ]aangetroffen. Uit de fysieke bankafschriften van rekeningnummer 1004671 van [naam accountantskantoor] blijkt dat [naam accountantskantoor] over de periode 29 februari 2016 tot en met 19 april 2018 in totaal een bedrag van NAf 233.496,91 betaald heeft gekregen van [naam bedrijf]. [45]
[medeverdachte 2]heeft hierover het volgende verklaard.
“[verdachte] deed de administratie voor [naam bedrijf]. Wij betaalden best veel aan haar, zij heeft haar prijs bij ons neergelegd en dat hebben wij geaccepteerd. Achteraf kwam ik erachter dat wij eigenlijk veel teveel betaalden voor het werk dat zij deed, maar ik heb helemaal geen ervaring met het aannemen van een accountant. Ze is bij ons terechtgekomen op aanraden van haar man [echtgenoot]. [echtgenoot] heeft ons gewezen om [verdachte] als accountant te nemen. Later is de prijs van [verdachte] nog omhoog gegaan. Toen [verdachte] het contract eenmaal had en ik van haar af wilde, wilde ik geen slapende honden wakker maken. Dit is vanwege de functie van [echtgenoot]. Hij is het hoofd van de onderhoudsafdeling van VROMI. Hij heeft een functie waarbij je beslissingen kunt maken, je wilt dus wel aan de goede kant van hem staan.” Op de vraag hoe het komt dat afvalverwerkingsbedrijven allemaal door het kantoor van [verdachte]worden benaderd dan wel contracten met haar afsluiten antwoordt [medeverdachte 2]: “Dat komt door de functie van [echtgenoot]. Hij kan je maken of breken. Ik weet niet wat er gebeurt als je niet voor [verdachte] kiest. Je voelt wel een bepaalde druk om voor haar te kiezen. [46]
Wij moesten op verzoek van [echtgenoot] zijn zoon een baan geven, terwijl hij er niet vaak was en wij moesten zijn vrouw als accountant inhuren. Het is [echtgenoot], [echtgenoot], [echtgenoot] die dit vraagt. En hadden we een probleem als we hen zouden ontslaan...YES! Hij kan wraakzuchtig zijn en kan ervoor zorgen dat je geen werk meer krijgt.“ [47]
[medeverdachte 1]heeft hierover als volgt verklaard.
“USD 2.500,- per maand is heel veel voor de hoeveelheid administratie. Eigenlijk is ze ons te slim af geweest. Later hoorde ik van anderen dat wij teveel betaalden, maar toen was het al te laat. [48]
Ik denk dat als wij het contract met [verdachte] zouden beëindigen, dan zou er druk op ons worden uitgeoefend en zouden wij het contract verliezen. Dat heeft te maken met de positie van haar man.” [49]
Op de vraag waarom [naam bedrijf ] specifiek [naam] en [verdachte] inhuurde antwoordde [medeverdachte 1]: “Als je daar niet in meegaat dan bestaat de mogelijkheid dat je het contract verliest.” [50]
Het bedrag van NAf 128.832,09
In het dossier bevindt zich een Waste Management Service Agreement met bijlagen, waarin [naam bedrijf] als werkgever en [echtgenoot] als werknemer overeenkomen dat laatstgenoemde voor [naam bedrijf ]werkzaamheden zal verrichten ingaande 1 januari 2016, tegen een in bijlage A genoemd salaris vanaf 1 februari 2017 van NAf 6.725,25 bruto per maand. [51]
Tijdens een huiszoeking bij [naam accountantskantoor] werd beslag gelegd of digitale en fysieke administratie van [naam accountantskantoor]. Hieruit kwam naar voren dat [naam accountantskantoor] de administratie voert voor [naam bedrijf ] en dat de administratie inzicht geeft in de salarisbetalingen van [naam bedrijf]. In de administratie zijn in de periode 29 januari 2016 tot en met 15 augustus 2018 totaal 32 betalingen per cheque verwerkt ten aanzien van de begunstigde [ zoon verdachte] tot in totaal NAf 128.832,09. [52]
[medeverdachte 1]heeft hierover als volgt verklaard.
“Ik heb weleens gevraagd waarom [zoon verdachte] zoveel verdiende en dan zei [medeverdachte 2]: because of his knowledge. Ik weet niet welke knowledge. Soms kwam [zoon verdachte] niet eens opdagen voor zijn werk. Daar werd niets aan gedaan vanwege de invloed die zijn vader had denk ik. Dat is de power die [echtgenoot] heeft, dat heeft hij ook bij [naam bedrijf 2] gedaan, maar die betaalden op een gegeven moment niet meer.” [53]
[medeverdachte 2]heeft hierover als volgt verklaard.
“[zoon verdachte] zat in de container bij de ingang van de Dump. Hij deed alleen het noteren en invoeren in de computer van de gewichten van de trucks. Zijn moeder heeft bij ons aangegeven dat [zoon verdachte] een baan nodig had. Ik had een salaris van NAf 1.800,- per maand aangeboden aan [zoon verdachte]. Zijn vader [echtgenoot] vertelde toen tegen mij dat zijn zoon meer zou moeten verdienen omdat hij ervaring had met computers. Die ervaring was handig als de computer kapot ging, hij kon dat dan maken. Het klopt dat wij maar een computer hadden staan.” Op de vraag wie bepaalde dat het salaris van [zoon verdachte] van NAf 1.800,- omhoog ging, antwoordt [medeverdachte 2]: “[zoon verdachte] vertelde dat hij meer wilde verdienen. Ik ben daarmee akkoord gegaan. Ik heb er niet moeilijk over gedaan omdat het de zoon van [echtgenoot] was en het het werk heel moeilijk zou kunnen maken in de toekomst. Het klopt dat de weegbrug al na drie maanden kapot ging. Daarna deden we schattingen van hoeveel een truck woog.
[zoon verdachte] kwam precies op het goede moment vragen voor die baan omdat ik iemand nodig had. Hij wist dat ongetwijfeld via zijn vader.” Wanneer [medeverdachte 2] een reactie wordt gevraagd op de opmerking dat hij de vrouw en zoon van [echtgenoot] inhuurt voor ongeveer USD 5.000,- per maand, antwoordt hij: “Ja ongelooflijk, en dat terwijl ze bijna niks doen.” [54]
[medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat [zoon verdachte]’s loonsverhoging absoluut ook te maken had met het feit dat hij de zoon is van [echtgenoot]. “Dat maakt uit want [echtgenoot] is het hoofd van VROMI en je wilt die relatie niet verstoren.[echtgenoot] is ook iemand die wraakzuchtig (“vindictive”) kan zijn. Dit is ook een van de redenen dat ik heb toegestemd met de vaststelling van het loon van [kind verdachte]. Ik heb geen sollicitatiegesprek met [zoon verdachte] gehad.[verdachte] vertelde dat hij werk zocht en zo is het gegaan.” Op de vraag of [zoon verdachte] goed functioneerde antwoordt [medeverdachte 2]: “Als hij er was wel.” [55]
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat [echtgenoot] en [verdachte] voor de door hen in de aanloop naar de aanbesteding in het tenderproces aan [naam bedrijf] verleende bijstand en de toekenning van het beheerscontract aan [naam bedrijf], verschillende tegenprestaties hebben verlangd, die ook daadwerkelijk aan haar en haar zoon zijn betaald.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben op overtuigende wijze verklaard dat zij niet de ruimte voelden om tegen die verlangens in te gaan. Het ging om betalingen die nodig waren om aan de goede kant van [echtgenoot] te staan, zoals [medeverdachte 2] het uitdrukt. Het was ook vanwege de functie van [echtgenoot], die ervoor kon zorgen dat [naam bedrijf ] het contract zou verliezen en/of geen werk meer zou krijgen, dat [verdachte] en de zoon van [echtgenoot] tegen relatief hoge bedragen door [naam bedrijf] werden ingehuurd.
De verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] staan niet op zichzelf, maar worden ook ondersteund door de verklaring van [naam], inhoudende dat [echtgenoot] voorafgaand aan de aanbesteding aan het sturen was en mooie praatjes had waarom vooral [naam bedrijf] de aanbesteding moest krijgen, waarbij hij niet zozeer de belangen van de overheid, maar meer die van [naam bedrijf ] leek te dienen. Voor wat betreft de betalingen aan [verdachte] kan steun worden gevonden in de verklaring van [naam], inhoudende dat [naam bedrijf 2], in de tijd dat zij de Dump nog beheerde, op aandringen van [echtgenoot] een overeenkomst heeft gesloten met diens echtgenote, en daarvoor, in de woorden van [naam], onzinbetalingen aan haar heeft gedaan, omdat hij geen last wilde krijgen met [echtgenoot]. Dit sterkt het gerecht in de overtuiging dat ook de door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aan [verdachte] betaalde fees moeten worden aangemerkt als steekpenningen.
Dat [verdachte] niet alleen weet had van haar eigen inkomsten vanuit [naam bedrijf], maar ook van die van haar zoon, blijkt uit de door haar zelf in het geding gebrachte salarisadministratie, waarover zij in het kader van haar eigen werkzaamheden voor [naam bedrijf ] beschikte. [56]
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]
De raadsman heeft gesteld dat de medeverdachten in hun verklaringen ten overstaan van opsporingsambtenaren steeds anders/wisselend hebben verklaard. Het gerecht vat deze, verder niet concreet onderbouwde stelling op in die zin dat de raadsman heeft bedoeld te zeggen dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet consistent zijn en dat hun verklaringen bovendien niet met elkaar overeenstemmen, zodat zij wegens een gebrek aan betrouwbaarheid niet bruikbaar zijn voor het bewijs.
Het gerecht overweegt hierover als volgt.
Ter beoordeling van de betrouwbaarheid van een afgelegde verklaring staan in het algemeen diverse wegen open. Zo kan worden gekeken of hetgeen met betrekking tot een bepaalde verdachte of overigens is verklaard, overeenkomt met, of steun vindt in – zo te noemen – objectieve feitelijke gegevens, of de betreffende verklaring ‘uit zichzelf’ (dat wil zeggen zonder wetenschap vooraf van hetgeen uit het onderzoek reeds naar voren is gekomen) is afgelegd, of de verklaring op andere onderdelen steeds consistent is en of onderdelen van de verklaring zich verdragen met andere in het onderzoek naar voren gekomen gegevens. Daarnaast kan de ouderdom en de complexiteit van de feiten waarover is verklaard bij de beoordeling een rol spelen evenals een mogelijk motief voor het afleggen van de verklaring.
In het onderhavige onderzoek heeft [medeverdachte 2] als getuige verklaard op 11 december 2018, 2 april 2019, 3 april 2019, 20 februari 2020, 21 februari 2020 en op 24 april 2020. [medeverdachte 1] is als verdachte gehoord op 3 april 2018, 8 december 2018, 23 oktober 2019, 12 maart 2020 en 13 maart 2020.
Uit hun verklaringen blijkt zonder meer dat zij niet van meet af aan openheid van zaken hebben willen gegeven. Mogelijk heeft het risico van een strafrechtelijke veroordeling een rol gespeeld bij de beslissing om niet direct man en paard te noemen. Op enig moment hebben zij echter, geconfronteerd met onderzoeksbevindingen, (ieder voor zich) aangegeven wel openheid van zaken te zullen geven.
Met inachtneming van het hierboven gegeven beoordelingskader komt het gerecht tot het oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] betrouwbaar zijn, nu deze op essentiële punten zowel innerlijk als ten opzichte van elkaar voldoende consistent zijn. Hun verklaringen stemmen overeen en versterken het bewijs ten aanzien van de bewezenverklaarde geldbedragen en handelingen. Het gerecht betrekt bij zijn oordeel dat hun verklaringen bovendien steun vinden in objectieve gegevens in het dossier, waaronder bijvoorbeeld cheques, facturen, overige administratie, alsmede verklaringen van getuigen. Ook neemt het gerecht in ogenschouw dat zij hun eigen rol niet onbelicht hebben gelaten en zichzelf in zoverre hebben belast. Aldus de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met inachtneming van de nodige behoedzaamheid beziend, heeft het gerecht deze, zoals tot het bewijs gebezigd, gewogen en betrouwbaar geoordeeld.
Het gerecht heeft geconstateerd dat de verdediging niet in enig stadium van het geding in de gelegenheid is geweest deze getuigen te ondervragen nu beiden zich ter terechtzitting op hun verschoningsrecht hebben beroepen. Dat gegeven staat in casu aan het gebruik tot bewijs van hun verklaringen niet in de weg, nu de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde feit voldoende steun vindt in de daarmee op relevante wijze in verband staande bewijsmiddelen zoals hierboven weergegeven. Het verweer wordt daarom verworpen.
Verzoeken van de raadsman
De raadsman heeft in aanvulling op zijn schriftelijke pleitnotities bij pleidooi nog verzocht om [naam] te horen als getuige. Het gerecht maakt uit hetgeen de raadsman ter onderbouwing van dit verzoek heeft aangevoerd op dat de raadsman deze getuige ziet als kroongetuige, met wie door het openbaar ministerie zou zijn afgesproken dat hij (en [naam bedrijf 2]) buiten schot zou blijven als hij maar nadelig zou verklaren over [echtgenoot]. Enige andere onderbouwing van dit verzoek heeft de raadsman niet gegeven.
De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat in de onderhavige zaak geen gebruik is gemaakt van kroongetuigen en dat aan niemand enige toezegging is gedaan om hem te bewegen om een verklaring af te leggen. Het gerecht heeft, zoals reeds overwogen, bij afwezigheid van enige aanwijzing van het tegendeel, geen reden om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen.
Ten aanzien van de meer algemene stelling van de raadsman dat de actieve omkopers in deze zaak geheel buiten schot blijven overweegt het gerecht dat het opportuniteitsbeginsel meebrengt dat het openbaar ministerie een zelfstandige beslissingsbevoegdheid heeft met betrekking tot de vraag of vervolging moet plaatsvinden en dat de aan de beslissing tot vervolging voorafgaande belangenafweging door het gerecht slechts marginaal kan worden getoetst. Nu gesteld noch gebleken is dat en waarom in dit geval sprake is van schending van enig beginsel van behoorlijke procesorde waardoor geen redelijk handelend officier van justitie tot de genomen vervolgingsbeslissing ten aanzien van de verdachte had kunnen komen, faalt het verweer van de raadsman.
Bij gebreke van enig ander argument ziet het gerecht ook ambtshalve geen gronden voor de oproeping van deze persoon als getuige, zodat er geen noodzaak is om de getuige [naam] te horen. Het gerecht wijst daarom het verzoek van de raadsman af.
Het verzoek van de raadsman tot het horen van alle TBO-verbalisanten wordt, voor zover het gebaseerd is op de zojuist verworpen stelling dat door de verbalisanten aan de getuigen en/of de andere verdachten in hetzelfde feitencomplex toezeggingen zouden zijn gedaan in ruil voor belastende verklaringen tegen [echtgenoot], op grond van hetgeen daarover hiervoor, in het bijzonder ten aanzien van de ontvankelijkheid is overwogen, verworpen.
Nu verder op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat de wijze van verhoren door de opsporingsambtenaren ertoe heeft gestrekt te bewerkstellingen dat verklaringen zijn afgelegd waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid zijn afgelegd of dat niet juist is weergegeven wat is verklaard, wijst het gerecht het herhaalde verzoek tot oproeping van deze personen als getuige af, nu de noodzaak daartoe niet bestaat.
Wat betreft het verzoek van de raadsman op pagina 36 van zijn pleitnotities om de inhoud van het proces-verbaal (naar het gerecht begrijpt: van de terechtzitting van 27, 28 en 29 september 2021, als letterlijk herhaald en ingelast te beschouwen in zijn pleidooi, wijst het gerecht dit verzoek af nu dit te onbepaald is gemotiveerd. De raadsman heeft niet aangegeven welk onderdeel van het proces-verbaal hij dan als uitdrukkelijk herhaald wenst te beschouwen, noch welke gevolgen hij aan dit ongelimiteerde verzoek wenst te verbinden. Vaste jurisprudentie is dat als zodanige herhaling in ieder geval niet kan gelden dat de raadsman in algemene zin aangeeft dat hij de inhoud van het (gehele) proces-verbaal als herhaald en ingelast wenst te beschouwen. Het verzoek wordt daarom bij gebrek aan noodzaak afgewezen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluiten.
Het primair bewezen verklaarde levert op:

medeplegen van:

als ambtenaar een gift dan wel een dienst aannemen wetende dat deze hem of een ander gedaan of verleend wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem in strijd met zijn plicht in zijn bediening is gedaan of nagelaten,

en

als ambtenaar voor zichzelf of een ander een gift dan wel een dienst vragen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hemzelf, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten,

meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluiten.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, maar indien het gerecht tot een bewezenverklaring komt, verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met de schending van de redelijke termijn, en te volstaan met de oplegging van een taakstraf.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het gerecht gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, alsook op de straffen die in vergelijkbare gevallen door het hof en de gerechten plegen te worden opgelegd. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met haar echtgenoot in zijn functie van hoofd van de beheersdienst van het ministerie van VROMI, schuldig gemaakt aan het aannemen van steekpenningen van [naam bedrijf], in ruil voor hulp van haar echtgenoot in het kader van de gunning van het beheerscontract voor de Dump aan [naam bedrijf ] en voor het onderhouden van een goede relatie met hem als ambtenaar. Daarvoor heeft [naam bedrijf] een voor de verdachte lucratieve dienstverleningsovereenkomst gesloten met haar bedrijf alsook een arbeidsovereenkomst met haar zoon tegen betaling van een maandelijks salaris dat niet in verhouding stond tot hetgeen hij feitelijk aan werkzaamheden verrichtte.
Op deze manier hebben de verdachte en haar zoon over een periode van ongeveer tweeënhalf jaar in totaal een bedrag van ruim NAf 350.000,- aan steekpenningen ontvangen.
Het spreekt voor zich dat het aannemen van steekpenningen door ambtenaren een ondermijnende invloed heeft op de samenleving. Niet alleen zijn andere bedrijven op deze manier op oneerlijke wijze beconcurreerd, ook is het contract in dit geval gegund aan een partij die – zo is achteraf gebleken – over onvoldoende
know how,materiaal en financiële middelen beschikte voor een gedegen beheer van de Dump, waardoor onveilige situaties zijn ontstaan, met alle risico’s voor de volksgezondheid van dien.
De verdachte is thans werkzaam binnen de regering als adviseur van de minister van Financiën. Mede omdat zij in het verleden ook politiek actief is geweest, geniet zij op Sint Maarten maatschappelijk aanzien. Dat geldt ook voor haar echtgenoot. Beiden hebben daarom een voorbeeldfunctie voor anderen en hun handelen dient integer te zijn en boven iedere twijfel verheven.
De verdachte heeft in samenwerking met haar echtgenoot echter misbruik gemaakt van diens positie. Deze vermenging van de positie van haar echtgenoot en haar eigen zakelijke belangen is zeer kwalijk.
Door aldus te handelen hebben verdachte en haar man puur voor eigen financieel gewin misbruik gemaakt van de positie die haar man bekleedde. Dit is een ernstig feit en schadelijk voor het vertrouwen dat de bevolking van Sint Maarten moet kunnen stellen in personen op belangrijke posities.
De verdachte heeft ter zitting ontkend zich te hebben schuldig gemaakt aan deze feiten en heeft er geen blijk van gegeven het strafwaardige van haar handelen in te zien. Dit laatste is zorgelijk te noemen vooral doordat zij, zo blijkt uit haar strafkaart, eerder onherroepelijk is veroordeeld nu de Hoge Raad op 16 maart 2021 haar cassatieberoep heeft verworpen. Zij is door het hof op 19 oktober 2018 veroordeeld
– kort gezegd – voor het medeplegen van valsheid in geschrift en belastingfraude onder meer tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaar en een taakstraf. De verdachte heeft de onderhavige feiten gepleegd voor het einde van de aan haar in dat vonnis opgelegde proeftijd. Die veroordeling heeft haar kennelijk niet tot een ander inzicht gebracht.
Het gerecht is gelet op al het bovenstaande dan ook van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur meebrengt. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte geven geen aanleiding om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
Het gerecht houdt nog rekening met het feit dat in deze zaak de redelijke termijn waarbinnen de berechting dient plaats te vinden, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Die termijn vangt aan op het moment dat jegens de betrokkene handelingen worden verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het gerecht zal in dit geval uitgaan van de datum waarop bij de verdachte (en bij [medeverdachte 2] en [naam bedrijf]) huiszoekingen zijn gedaan, te weten op 4 en 5 december 2018 en dat de uitspraak in eerste aanleg plaatsvindt op 23 december 2021. Het gerecht merkt daarbij op dat het verstrijken van de periode na de huiszoeking tot aan de eerste zitting op 9 april 2021 – hoewel niet verstoken van incidenten in een gelijktijdig behandelde zaak – de verdachte niet kan worden tegengeworpen. De op redelijkheid te beoordelen termijn heeft in de eerste aanleg dus ruim drie jaren geduurd. Daarmee is de redelijke termijn in aanzienlijke mate overschreden.
Het gerecht zou zonder voornoemde constatering van termijnoverschrijding, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemend, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden hebben opgelegd. Nu zal worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:123, 1:136 en 2:351 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het gerecht:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair ten laste is gelegd, voor zover dit betreft de geldbedragen USD 5.000,-, USD 22.700,- en NAf 188.800,- en spreekt haar daarvan in zoverre vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte – voor zover nog aan de orde – het primair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte – voor zover nog aan de orde – meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor omschreven en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.

Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. drs. S.M. van Lieshout, bijgestaan door mr. F. Kruiswijk en mr. J. Mulder, griffiers, en op 23 december 2021 in tegenwoordigheid van griffier F. Kruiswijk uitgesproken ter openbare terechtzitting van het gerecht in Sint Maarten.

Voetnoten

1.De hierna als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn, voor zover niet anders aangegeven, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde personen en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn voor zover het geschriften als bedoeld in artikel 387 onder e van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
2.DOC-049, pagina 255.
3.DOC-009, pagina 50 e.v.
4.DOC-046, pagina 236 e.v.
5.DOC-007, pagina 23.
6.DOC-042, pagina 212 e.v.
7.DOC-198, pagina 1276 e.v.
8.DOC-130, pagina 812.
9.DOC-130, pagina 813 e.v.
10.DOC-286, pagina 1800.
11.Proces-verbaal van digitaal onderzoek van 30 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar TBO16070 (AMB-079, pagina 240 e.v.).
12.Proces-verbaal van digitaal onderzoek van 30 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar TBO16070 (AMB-079, pagina 240 e.v.).
13.DOC-093, pagina 556 e.v.
14.Proces-verbaal van digitaal onderzoek van 30 april 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar TBO16070 (AMB-079, pagina 240 e.v.).
15.DOC-100 pagina 600 en DOC-130, pagina 75.
16.DOC-287, pagina 1803 e.v.
17.DOC-288, pagina 1814 e.v.
18.DOC-289, pagina 1817 e.v.
19.DOC-290, pagina 1819.
20.DOC-320, nagekomen stuk.
21.DOC-320, nagekomen stuk.
22.DOC-320, nagekomen stuk.
23.DOC-319 en DOC-319A, nagekomen stukken.
24.DOC-321, nagekomen stukken.
25.DOC-323, nagekomen stukken.
26.DOC-289, pagina 1818.
27.DOC-277, pagina 1685.
28.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam] van 18 juli 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17062 en TBO16128 (V-001-01, pagina 356 e.v.).
29.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam] van 12 september 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17062 en TBO16060 (V-001-02, pagina 377 e.v.).
30.Proces-verbaal van de terechtzitting op 27 en 28 september 2021.
31.Proces-verbaal van verhoor van [naam] van 12 juni 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO18046 en TBO16060 (G-012-01, pagina 181 e.v.).
32.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] van 23 oktober 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17062 en TBO18054 (G-012-02, pagina 187 e.v.).
33.Proces-verbaal van verhoor van getuige [naam] van 10 juni 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17062 en TBO16080 (G-011-01, pagina 147 e.v.).
34.Proces-verbaal van de terechtzitting van 27 en 28 (ochtend) september 2021.
35.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 12 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17062 en TBO16060 (V-002-04, PD FLANR57, pagina 43 e.v.).
36.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 12 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17062 en TBO16060 (V-002-04, PD FLANR57, pagina 43 e.v.).
37.Proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] van 11 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17026 en TBO16080 (G-005-01, PD LAPLA74, pagina 1 e.v.).
38.Proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] van 20 februari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17062 en TBO16080 (G-005-04, PD LAPLA74, pagina 17 e.v.).
39.Proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] van 21 februari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17062 en TBO18046 (G-005-05, PD LAPLA74, pagina 22 e.v.).
40.Een geschrift, te weten een rapport opgesteld op 17 februari 2017 door [naam] namens het SOAB (afkorting van: Stichting Overheidsaccountantsbureau) gericht aan de minister van VROMI. (DOC-007, pagina 11 en 12.
41.Proces-verbaal van bevindingen agreement R&S – [naam accountantskantoor] van 27 mei 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar TBO18024 (AMB-042, pagina 119 e.v.) en DOC-098, pagina 587.
42.DOC-125, pagina 801 e.v.
43.DOC-126, pagina 803 e.v.
44.DOC-127, pagina 804 e.v.
45.Proces-verbaal van bevindingen facturen [naam accountantskantoor] – R&S van 29 maart 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar TBO18024 (AMB-032, pagina 93 e.v.).
46.Proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] van 11 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17026 en TBO16080 (G-005-01, PD LAPLA74, pagina 1 e.v.).
47.Proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] van 21 februari 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17062 en TBO18046 (G-005-04, PD LAPLA74, pagina 22 e.v.).
48.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 8 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17062 en TBO16080 (V-002-01, PD FLANR57, pagina 24 e.v.).
49.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 3 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17026 en TBO16080 (V-002-02, PD FLANR57, pagina 31 e.v.).
50.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 12 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17062 en TBO16060 (V-002-04, PD FLANR57, pagina 43 e.v.).
51.DOC-058, pagina 301 e.v.
52.Proces-verbaal van bevindingen betalingen R&S aan [echtgenoot] van 7 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO18024 (AMB-030, pagina 86 e.v.).
53.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 12 maart 2020, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17062 en TBO16060 (V-002-04, PD FLANR57, pagina 43 e.v.).
54.Proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] van 11 december 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17026 en TBO16080 (G-005-01, PD LAPLA74, pagina 1 e.v.).
55.Proces-verbaal van verhoor van getuige [medeverdachte 2] van 2 april 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO17026 en TBO16080 (G-005-02, PD LAPLA74, pagina 6 e.v.).
56.De ter terechtzitting op 16 november 2021 door [verdachte] overgelegde stukken.