ECLI:NL:OGEAM:2021:18

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
SXM202001006-LAR00077/2020
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijderingsbeschikking en de voorwaarden voor toelating van vreemdelingen in Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 15 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verwijderingsbeschikking van de Minister van Justitie van Sint Maarten. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.R. Bommels, had een verzoek ingediend tegen de beschikking die hem op 13 oktober 2020 was opgelegd, waarin hij werd aangemerkt als ongewenst vreemdeling. De verwijderingsbeschikking was gebaseerd op het feit dat eiser geen geldige verblijfsvergunning had en eerder was veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld en vuurwapenbezit. Eiser had eerder een verblijfsvergunning die geldig was tot 31 maart 2020, maar zijn aanvraag voor een nieuwe verblijfsvergunning was afgewezen op 11 september 2020. Eiser had een termijn van zes weken gekregen om het land te verlaten, maar de Minister van Justitie besloot tot verwijdering, wat eiser betwistte.

Tijdens de zitting op 18 januari 2021 heeft het Gerecht de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser stelde dat de verwijderingsbeschikking niet correct was, omdat hij nog een termijn had om het land vrijwillig te verlaten. Het Gerecht oordeelde echter dat er geen wettelijke bepaling was die de Minister verbood om een verwijderingsbesluit te nemen terwijl er nog een vrijwillige vertrektermijn liep. Het Gerecht concludeerde dat de verwijderingsbeschikking voldoende was gemotiveerd, gezien de strafrechtelijke veroordeling van eiser en het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht het beroep ongegrond, waarmee de verwijderingsbeschikking in stand bleef. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na kennisgeving van deze uitspraak hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 15 februari 2021
Zaaknummer: SXM202001006-LAR00077/2020
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. S.R. BOMMEL,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. KRAAIJEVELD,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De verwijderingsbeschikking, gedateerd 13 oktober 2020 en ondertekend op 14 oktober 2020.

2.Procesverloop

Namens eiser is op 21 oktober 2020 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift (met producties) als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend.
Op 24 november 2020 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 13 januari 2021 is een aanvullend verweerschrift ingediend.
Mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 18 januari 2021. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is gemachtigde voornoemd verschenen.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten van partijen

3.1.
De volgende feiten staan vast.
- Aan eiser zijn sedert 2007 diverse verblijfsvergunningen verstrekt voor verblijf. De laatste verblijfsvergunning was geldig tot 31 maart 2020.
- Eiser heeft op 6 februari 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning. Die aanvraag is afgewezen bij besluit van 11 september 2020, aan eiser uitgereikt op 8 oktober 2020. Aan eiser is een termijn gegeven van zes weken om Sint Maarten uit eigen beweging te verlaten. Bij gebreke daarvan kan hij worden verwijderd conform artikel 19 LTU, aldus verweerder bij laatstgenoemd besluit.
- Eiser is bij vonnis van 17 januari 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht ter zake van, kort gezegd, diefstal met geweld, gepleegd op 9 juni 2017 en vuurwapenbezit.
- Bij beschikking van de Minister van Justitie van 6 oktober 2020 is besloten eiser met ingang van 10 oktober 2020 voorwaardelijk in vrijheid te stellen, na een advies daartoe van het Centraal College voor de Reclassering van Sint Maarten van 1 oktober 2020.
- Op 13 oktober 2020 omstreeks 14:30 uur is eiser door het Openbaar Ministerie overgedragen aan de Immigratiedienst.
- Op 13 oktober 2020 is de verwijderingsbeschikking bevolen. De beschikking bepaalt dat eiser wordt aangemerkt als ongewenst vreemdeling en bevolen wordt dat dat eiser met ingang van 13 oktober 2020 in vreemdelingenbewaring wordt geplaatst ter fine van verwijdering en dat hij uiterlijk binnen dertig dagen moet worden verwijderd. Op 14 oktober 2020 heeft verweerder deze bestreden beschikking ondertekend. In de beschikking wordt gemotiveerd dat eiser een gevaar oplevert voor het belang van de openbare orde en publieke rust. Eiser is niet in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning en zijn aanvraag voor verblijf is afgewezen.
- Bij uitspraak van 30 oktober 2020 op het door eiser ingediende verzoek om een voorlopige voorziening, heeft het Gerecht het bestreden besluit geschorst totdat op het beroep is beslist.
3.2.
Eiser verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat deze uitspraak, op straffe van een dwangsom, in de plaats treedt van de bestreden beslissing, met veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure. Aan dit verzoek legt eiser, kort samengevat, ten grondslag dat eiser bij beschikking, aan hem uitgereikt op 8 oktober 2020, waarbij zijn aanvraag verblijfsvergunning is afgewezen, een termijn van zes weken is gegund om het land te verlaten en dat niet duidelijk is waarom enkele dagen later deze termijn door verweerder niet meer gehandhaafd wordt en een verwijderingsbeschikking is gegeven. De verwijderingsbeschikking is overigens niet op 13 oktober 2020 maar pas op 16 oktober 2020 aan eiser uitgereikt, aldus eiser.
3.3.
Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring, omdat de beschikking correct is genomen. Immers, de openbare orde is in het geding en daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor toelating. Aan dit verweer voert verweerder voorts aan dat eiser geen geldige verblijfstitel heeft, strafrechtelijk is veroordeeld hetgeen voldoende gronden voor verwijdering oplevert.
3.4.
Op de overige standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant voor de beoordeling, nader ingegaan.

4.Beoordeling

4.1.
Het Gerecht overweegt en oordeelt voorshands als volgt.
Ingevolge artikel 15 van de LTU kunnen, voor zover hier relevant, uitgezet worden personen voor wie ingevolge deze landsverordening toelating is vereist en wier verblijf met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk wordt geacht.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b van LTU kan de Minister van Justitie personen uit Sint Maarten verwijderen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen of personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige oorzaak is vervallen.
4.2.
In geschil is de vraag of verweerder de verwijderingsbeschikking heeft mogen nemen terwijl de vrijwillig vertrektermijn nog liep. Anders dan eiser heeft betoogd bestaat er geen wettelijke bepaling die bepaald dat indien de vrijwillige vertrektermijn loopt, verweerder onbevoegd is een beslissing te nemen omtrent de ongewenst verklaring van een vreemdeling. Het eerder beslissen omtrent een vrijwillige vertrektermijn staat, zo is het Gerecht van oordeel, dan ook niet in de weg aan een ongewenstverklaring en verwijderingsbeschikking. Aldus faalt het betoog van eiser.
4.3.
Voorts overweegt het Gerecht dat uit het dossier niet blijkt dat eiser op een te laat tijdstip de beschikking uitgereikt heeft gekregen. Eiser heeft geweigerd te tekenen voor de beschikking en ook anderszins blijkt niet van een te late uitreiking. De beroepsgrond faalt.
4.4.
In de bestreden verwijderingsbeschikking is overwogen dat eiser geen geldige verblijfstitel heeft en strafrechtelijk is veroordeeld wegens vuurwapenbezit. Op grond hiervan is er sprake van overtreding van de LTU en wordt eiser als ongewenst vreemdeling aangemerkt.
4.5.
Eiser heeft gesteld dat nu er een positief advies ligt om eiser voorwaardelijk in vrijheid te stellen, verweerder niet een ongewenstverklaring kan baseren op de vrees voor de openbare orde. Het Gerecht is van oordeel dat eiser hierin niet kan worden gevolgd. Hierbij acht het Gerecht het volgende van belang. Uit het advies van het Centraal College voor de Reclassering Sint Maarten van 1 oktober 2020 blijkt het College heeft meegewogen in haar advies dat eiser geen geldige verblijfstitel meer heeft en derhalve zal terugkeren naar zijn land van herkomst. Het College heeft vanwege de terugkeer naar het land van herkomst geen advies uitgebracht omtrent de op te leggen bijzondere voorwaarden en zich verder dan ook niet uitgesproken over het gevaar voor de openbare orde dat de vrijlating van eiser zou betekenen. Dat eiser geen gevaar meer zou zijn voor de openbare orde blijkt op geen enkele wijze uit voornoemd advies.
4.6.
Voorts is het Gerecht van oordeel dat de door verweerder in de verwijderingsbeschikking aangehaalde onherroepelijk strafrechtelijk veroordeling wegens illegaal bezit van een vuurwapen en diefstal met geweld ter motivering van gevaar voor de openbare orde, niet onbegrijpelijk is. Het voorgaande leidt ertoe dat de verwijderingsbeschikking met de ongewenst verklaring voldoende is gemotiveerd. Het beroep is ongegrond.

5.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 15 februari 2021.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.