ECLI:NL:OGEAM:2021:45

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
10 mei 2021
Zaaknummer
Lar 3/2021, SXM202100033
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergunning tot tijdelijk verblijf en de rechtsgeldigheid van het uitlandigheidsvereiste

In deze zaak heeft eiseres, geboren in Guyana, een aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) ingediend, die op 4 december 2020 door de Minister van Justitie van Sint Maarten werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het uitlandigheidsvereiste en het eerdere illegale verblijf van eiseres in Sint Maarten. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de afwijzing onredelijk en onbillijk was en in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Tijdens de procedure is vastgesteld dat eiseres ten tijde van de aanvraag uitlandig was, wat door de verweerder niet meer in geschil was. Het Gerecht in eerste aanleg heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag niet kon worden gebaseerd op het eerdere illegale verblijf, omdat hiervoor geen wettelijke grondslag bestond. Het Gerecht heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en de verweerder opgedragen binnen vier weken een nieuwe beslissing te nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 15 maart 2021
Zaaknummer: SXM202100033-LAR00003/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
in het geding van:
[eiseres],
eiseres,
gevolmachtigde: mr. A. Richardson,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 4 december 2020 waarbij de aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) is afgewezen.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 12 januari 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiseres tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lat.).
2.2.
Op 25 januari 2021 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend. 2.3. Eiseres heeft op 8 februari 2021 aanvullende stukken in het geding gebracht.
2.4.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 15 februari 2021. Eiseres is bij gevolmachtigde voornoemd verschenen die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde.
2.5.
Uitspraak is bepaald op heden.
1
3.
Feiten en standpunten
3.1.
Het Gerecht gaat uit van de navolgende feiten.
3.2.
Eiseres is geboren in Guyana en de bezit Guyanese nationaliteit.
3.3.
Op 17 januari 2020 is eiseres in het huwelijk getreden met de heer [X].
3.4.
Op 22 februari 2020 is eiseres Sint Maarten uitgereist.
3.5.
Op 14 augustus 2020 is namens eiseres een aanvraag voor een vttv ingediend. De aanvraag is bij beschikking van 4 december 2020 afgewezen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat aanvragen voor eerste toelating in het buitenland dienen te worden ingediend en afgewacht. Eiseres verblijft reeds illegaal hier te lande, derhalve wijst verweerder de aanvraag op grond van artikel 9 van de Ltu af.
3.6.
Eiseres heeft het Gerecht verzocht de bestreden beschikking te vernietigen met bepaling dat verweerder alsnog positief op de aanvraag van eiseres zal beslissen. In het beroepschrift heeft eiseres aangevoerd dat de bestreden beschikking onredelijk en onbillijk is en in strijd is genomen met het motiveringsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder heeft nagelaten te vermelden dat de afgelegde verklaring op 6 december 2019 voor de D-79 procedure was in het kader van het voorgenomen huwelijk. Vervolgens is het evident dat eiseres sinds 22 februari 2020 op advies van de Immigratie uitlandig is alvorens de aanvraag werd ingediend hetgeen betekent dat het eerdere onrechtmatige verblijf van eiseres aan haar niet mag worden tegengeworpen, aldus eiseres.
3.7.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.8.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.
4.
De beoordeling
4.1.
Het uitlandigheidsvereiste vindt zijn grond in artikel 9 van de Ltu. In het eerste lid onder a van dit artikel is bepaald dat de vergunning tot tijdelijk verblijf kan worden geweigerd met het oog op de openbare orde of het algemeen belang. De irreguliere binnenkomst van vreemdelingen en het gevolg daarvan, te weten dat de overheid voor voldongen feiten komt te staan zonder vooraf een afgewogen oordeel te kunnen geven over de toelaatbaarheid van het verblijf van een vreemdeling, is immers in die openbare orde begrepen.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Ltu geschiedt de uitzetting krachtens een met redenen omkleed bevelschrift van de procureur-generaal, houdende het bevel Sint Maarten binnen een daarbij te bepalen termijn te verlaten met verbod daarin terug te keren.
Volgens paragraaf 11.10 van de Richtlijnen van de minister met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de Richtlijnen) geeft artikel 2, vierde lid, van het Toelatingsbesluit de mogelijkheid de vreemdeling die als toerist is toegelaten en die het toeristisch verblijf overschreden heeft, ongewenst te verklaren. Dit is een administratieve maatregel, die ten doel heeft bepaalde vreemdelingen, aan wie het niet langer is toegestaan in Sint Maarten te verblijven, uit het land te weren. In de verwijderingsbeschikking dient opgenomen te worden dat de vreemdeling gedurende een bepaalde periode niet in Sint Maarten mag terugkeren. De termijn van ongewenstverklaring is vastgesteld op drie jaar.
4.2.
Het Gerecht stelt vast dat blijkens de beschikking van 4 december 2020 verweerder kennelijk er van uit ging dat eiseres zich ten tijde van het indienen van de aanvraag nog op Sint Maarten bevond. Verweerder heeft in het verweerschrift en ter zitting aangegeven dat niet meer in geschil is dat eiseres ten tijde van het indienen van de aanvraag Sint Maarten was uitgereist.
4.3.
Het Gerecht stelt vast dat uit het dossier blijkt dat eiseres kort nadat zij in het huwelijk is getreden op 17 januari 2020, op 22 februari 2020 is teruggekeerd naar Guyana. Eiseres heeft enkele maanden later, op 14 augustus 2020 haar aanvraag ingediend.
4.4.
Het Gerecht overweegt dat niet in geschil is dat eiseres ten tijde van het indienen van de aanvraag uitlandig was en dat zij dat tot op heden nog is. Het Gerecht is van oordeel dat het uitlandigheidsvereiste, zoals geformuleerd in artikel 9 van de Ltu, ziet op de situatie dat een vreemdeling ten tijde van het indienen van zijn aanvraag geen rechtmatig verblijf heeft op Sint Maarten en wel woonachtig is op Sint Maarten. In een dergelijk geval kan de afwijzing gebaseerd worden op het feit dat iemand niet voldoet aan het uitlandigheidsvereiste. In het geval dat de vreemdeling reeds illegaal verblijft in het land kan zijn/haar aanvraag worden afgewezen.
4.5.
Het Gerecht stelt vast dat volgens artikel 9 van de Ltu aanvragen voor eerste toelating tot Sint Maarten in het buitenland dienen te worden ingediend en afgewacht. Niet gelezen kan worden in de Ltu dat eerder illegaal verblijf kan worden tegengeworpen bij een eerste aanvraag. Ook is niet gebleken van een ander wettelijke grondslag waarop dit gebaseerd kan worden. Immers is in de Ltu geen bepaling opgenomen met betrekking tot een inreisverbod opgelegd bij uitreis na illegaal verblijf.
4.6.
Voorts stelt verweerder dat in casu van eiseres haar eerder illegaal verblijf naar analogie bij ongewenstverklaring kan worden tegengeworpen. Zoals dit Gerecht eerder heeft overwogen kan het niet gepubliceerde beleid van verweerder inhoudende dat eerder onrechtmatig verblijf wordt tegengeworpen naar analogie met het beleid inzake een inreisverbod bij ongewenstverklaring, geen stand houden. immers, aan ongewenstverklaring ligt een beschikking ten grondslag waarin ook wordt opgenomen dat een vreemdeling gedurende een bepaalde periode niet meer naar Sint Maarten mag terugkeren. Van een dergelijke beschikking is in casu geen sprake.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de beschikking niet kan worden gedragen door de afwijzingsgrond dat niet aan het uitlandigheidsvereiste is voldaan. Voorts is het Gerecht van oordeel dat de afwijzing van de aanvraag niet gelegen kan zijn in het eerdere illegaal verblijf van eiseres nu hiertoe geen wettelijke grondslag voor is. Op grond van het vorenstaande zal het Gerecht het beroep gegrond verklaren en de bestreden beschikking vernietigen. Voorts zal het Gerecht aan verweerder opdragen om binnen vier weken na heden een nieuw beslissing op het verzoek van eiseres te geven.
4.8.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt ad NAf 700,-- voor het beroepschrift en 1 punt ad NAf 700,-- voor de mondelinge behandeling. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eiseres NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door haar gestorte griffierecht.
3
5.De beslissingHet Gerecht:
5.1.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beschikking;
5.2.
draagt verweerder op om binnen vier weken na heden een nieuwe beschikking te geven
op de aanvraag van eiseres;
5.3.
bepaalt dat verweerder aan eiseres zal betalen een bedrag ad NAf 1.400,-- voor salaris
gemachtigde en een bedrag van NM 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 15 maart 2021.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dog van kennisgeving van dezeuitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.
4