ECLI:NL:OGEAM:2021:65

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
Lar 40/2021, SXM202100653
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring en verwijdering

Op 2 juni 2021 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening. Verzoeker, geboren op 31 augustus 1994 in Guyana, was in vreemdelingenbewaring geplaatst na een staandehouding op 9 april 2021. Hij had geen geldige verblijfsvergunning en was aangemerkt als ongewenst vreemdeling. Verzoeker had eerder tijdelijke verblijfsvergunningen gehad, maar deze waren verlopen. Op 17 mei 2021 diende hij een verzoekschrift in om de bewaring en de verwijdering te schorsen, stellende dat de maatregelen onrechtmatig en disproportioneel waren. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 mei 2021 heeft verzoeker zijn standpunten toegelicht, waarbij hij onder andere aanvoerde dat hij twee minderjarige kinderen met de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de omstandigheden van zijn bewaring onterecht waren.

Het Gerecht heeft de rechtmatigheid van de staandehouding en de inbewaringstelling beoordeeld. Het oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor illegaal verblijf, en dat de maatregel van vreemdelingenbewaring rechtmatig was. De rechter overwoog dat verzoeker zich aan de uitzetting zou kunnen onttrekken en dat er geen lichter middel beschikbaar was. Ook werd het belang van de openbare orde en veiligheid in acht genomen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een inbreuk op zijn familieleven met zijn kinderen. De rechter concludeerde dat er geen grond was om de gevraagde voorzieningen te treffen en wees het verzoek af.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 2 juni 2021
Zaaknummer :SXM202100653- Lar 40/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot schorsing en/of het treffen van een voorlopige voorziening van:
[verzoeker],
thans in vreemdelingenbewaring te Sint Maarten,
verzoeker,
gemachtigde: mr. R.M. STOMP,
tegen
DE MINSTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. KRAAIJEVELD.

1.Aanduiding bestreden beschikkingen

De beschikkingen van verweerder van 9 april 2021 inhoudende een maatregel van bewaring en een verwijderingsbeschikking, waarbij verzoeker is aangemerkt als ongewenst vreemdeling en waarin is bevolen dat verzoeker met ingang van 9 april 2021 in vreemdelingenbewaring wordt geplaatst ter fine van verwijdering, en waarbij aan hem gedurende drie jaar de toegang tot Sint Maarten wordt ontzegd.

2.Procesverloop

Namens verzoeker is op 17 mei 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift (met producties) als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend.
Mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 25 mei 2021. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen die op schrift gestelde pleitaantekeningen (met producties) heeft voorgedragen en overgelegd.
Beslissing is bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten van partijen

3.1
Het Gerecht gaat uit van de navolgende vaststaande feiten.
- Verzoeker, geboren op 31 augustus 1994 te Guyana, bezit de Guyanese nationaliteit.
- Verzoeker is in 2006 Sint Maarten binnengereisd om te gaan wonen bij zijn moeder.
- In het kader van het zogenoemde Brooks Tower Akkoord (BTA) is aan verzoeker op 23 april 2010 een vergunning tot tijdelijk verblijf verleend geldig tot 3 november 2010. Deze was verleend voor het verblijfsdoel: verblijf bij moeder.
- Op 24 maart 2014 is aan verzoeker een vttv verleend geldig tot 31 januari 2017 met als doel verblijf bij moeder.
- Op 9 april 2021 te 11:25 is verzoeker staande gehouden door immigratieambtenaren in het kader van vreemdelingentoezicht op de [adres]. Ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie is verzoeker aan diens kleding en of lichaam onderzocht. Bij controle van personalia bleek verzoeker niet in het bezit te zijn van een geldige verblijfsvergunning voor Sint Maarten, waarop hij is aangehouden in verband met overtreding van de LTU. Na de staande houding is verzoeker overgebracht naar een plaats bestemd voor gehoor zijnde het Hoofdkantoor Mobiel Toezicht. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt door verbalisanten A. Faudoas en L.L. Brooks en een proces-verbaal van relaas en bevindingen op 9 april 2021 door verbalisanten L.L. Brooks en M.A. James.
- Bij beroepschrift van 17 mei 2021 heeft verzoeker bij dit Gerecht beroep ingesteld tegen de verwijderingsbeschikking van 9 april 2021. Op dit beroep is nog niet beslist.
3.2.
In de bestreden beschikkingen heeft verweerder onder meer overwogen dat de maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde en het belang van de publieke rust, omdat er aanwijzingen zijn om te vermoeden dat verzoeker zich aan de uitzetting zal onttrekken, hetgeen blijkt uit het feit dat hij geen geldige verblijfstitel op Sint Maarten heeft, zich niet heeft aangemeld bij de Directeur van de IGD, zich niet heeft gehouden aan de vertrektermijn en eerder niet rechtmatig op Sint Maarten verbleven heeft. Voorts is overwogen dat voor terugkeer noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn.
3.3.
Verzoeker heeft het Gerecht verzocht over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, aldus dat de bewaring, de ongewenst verklaring en de verwijdering worden verboden dan wel geschorst en om beslissing op humanitair aanvraag af te wachten. Aan dit verzoek legt verzoeker, kort samengevat, ten grondslag dat de bewaring en ongewenstverklaring onrechtmatig en disproportioneel is en dat er geen sprake is van gevaar voor de openbare orde. Allereerst was de staandehouding onrechtmatig, omdat er geen redelijk vermoeden was van illegaal verblijf, aldus verzoeker. Er is volgens verzoeker voorts geen grond voor het vermoeden dat verzoeker zich aan verwijdering zal onttrekken, omdat hij traceerbaar is en hier twee minderjarige kinderen heeft, die de Nederlandse nationaliteit hebben. Verder kan vreemdelingenbewaring alleen rechtmatig worden toegepast indien er uitzicht is op verwijdering op korte termijn en daarvan is inmiddels geen sprake meer, mede gelet op de uitgestelde vluchten vanwege de uitbarsting van de vulkaan la Soufriere op Sint Vincent naar Guyana. Tenslotte zijn de cellen op het politiebureau ongeschikt voor vreemdelingbewaring. Een minder ingrijpende maatregel, bijvoorbeeld in de vorm van een op te leggen meldingsplicht, had volgens verzoeker meer in de lijn gelegen. Ter zitting heeft verzoeker hieraan toegevoegd dat hij een spoed humanitaire aanvraag tot verblijf heeft gedaan.
3.4.
Verweerder verweert zich tegen het onderhavige verzoek en stelt, in aanvulling op het bestreden besluit, dat de opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring rechtmatig is. Verzoeker heeft immers geen verblijfstitel, verblijft illegaal op Sint Maarten, hij heeft niemand die garant voor hem kan staan. De vreemdelingenbewaring wordt ten uitvoer gelegd in een Huis van Bewaring waarvan de cellen voldoen aan de voorwaarden die daaraan gesteld worden, aldus verweerder. Met betrekking tot de tijdelijke opschorting van de vluchten naar Guyana geeft verweerder aan dat verweerder het proces in gang heeft gezet en dat de bedoeling was om verzoeker op 23 mei 2021 te verwijderen, zodat er zicht is op spoedige verwijdering. Uit het proces-verbaal van ophouden blijkt op basis van bestaande kennis bij de immigratieambtenaar van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf door verzoeker, aldus verweerder. Op grond van het voorstaande verzoekt verweerder afwijzing van de verzoeken.

4.Beoordeling

4.1
Het Gerecht overweegt en oordeelt voorshands als volgt.
4.2
Volgens artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroep- of bezwaarschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang.
4.3
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b van LTU kan de Minister van Justitie uit Sint Maarten verwijderen personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen of personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige oorzaak is vervallen.
4.4
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan de betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
4.5
In het beleid dat verweerder ter zake heeft uitgewerkt in de Richtlijnen van verweerder met betrekking tot de toepassing van de LTU en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de Richtlijnen) is opgenomen dat de maatregel van bewaring wordt toegepast als deze onvermijdbaar is. Dit is uitgewerkt onder paragraaf 12.3 van de Richtlijnen als volgt:
‘(…) Vereist is dat de bewaring noodzakelijk moet zijn in het belang van de openbare rust/orde of nationale veiligheid. Het proportionaliteitsbeginsel brengt daarbij met zich mee dat pas tot de inbewaringstelling overgegaan kan worden, indien vaststaat dat niet met een lichter controlemiddel – zoals vrijwillige meldingsplicht of vrijwillige afgifte van het paspoort – volstaan kan worden. De vraag wanneer inbewaringstelling toegepast dient te worden, zal in zijn algemeenheid gerechtvaardigd zijn indien zonder toepassing van de bewaring de vreemdeling zich vrijwel zeker aan de verwijdering zal onttrekken. Hieruit volgt dat de inbewaringstelling aan de orde kan komen indien er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling bijvoorbeeld:
-wil onderduiken
-weigert mee te werken aan de vaststelling van zijn/haar identiteit, of
-zich heeft onttrokken aan vreemdelingentoezicht, of
-indien de criminele antecedenten van de vreemdeling daartoe aanleiding geven, of
-indien de vreemdeling opzettelijk onjuiste of tegenstrijdige informatie verschaft.
In de navolgende gevallen kan er aanleiding zijn de maatregel van bewaring niet toe te passen:
-er zijn betrouwbaar geachte particulieren/instanties bereid gevonden zich voor het onderbrengen dan de vreemdeling garant te stellen gedurende de tijd dat nog over de verwijdering beslist moet worden of de verwijdering geeffectueerd kan worden;
-(…)
-de vreemdeling heeft een vaste woon- of verblijfplaats in Sint Maarten;
-er kan een lichter middel worden toegepast (bijvoorbeeld een meldingsplicht of afgifte van het paspoort).’
4.6.
Allereerst ligt de vraag voor of de staandehouding rechtmatig was. Naar het oordeel van het Gerecht kan staandehouding zoals bij verzoeker is geschied redelijkerwijs nodig zijn voor toepassing en handhaving van de LTU als er een redelijk vermoeden bestaat van illegaal verblijf. Met verweerder stelt het Gerecht vast dat van een dergelijk vermoeden ten aanzien van verzoeker blijkt uit het proces-verbaal van staandehouding en ophouding. Uit voormelde ambtsedig opgemaakte processen-verbaal blijkt immers dat de ex-partner van verzoeker eerder al aan verweerder had gemeld dat verzoeker illegaal op Sint Maarten verblijft. Uit die processen-verbaal blijkt voorts dat de immigratieambtenaren tijdens het uitvoeren van werkzaamheden de rode Hyundai i20, waarvan ze weten dat hij toebehoort aan verzoeker, aan de linkerkant op het erf van een flatgebouw bij [adres] geparkeerd zien staan. Vervolgens kloppen ze aan bij de deur van dat flatgebouw en komt verzoeker naar buiten. Op de vraag van de verbalisant of verzoeker in het bezit is van documenten om op Sint Maarten te vertoeven, antwoordt verzoeker dat zijn verblijfsvergunning in 2017 is verlopen, waarna hij is staande gehouden. Daarmee kan worden vastgesteld dat dit redelijkerwijs noodzakelijk was voor de toepassing en handhaving van de LTU. Dit maakt de staandehouding dan ook rechtmatig.
4.7.
Voor wat betreft de inbewaringstelling is van belang dat vast staat dat verzoeker geen geldige titel heeft om op Sint Maarten te verblijven. Dat hij, zoals hij stelt, bezig is geweest met het verzamelen van documenten om zijn verblijf aan te vragen danwel te legaliseren, is ook niet gebleken. Uit de door verweerder overgelegde stukken volgt dat verzoeker tot 2017 een geldige verblijfstitel had op Sint Maarten en dat hij daarna geen nieuwe aanvraag voor verblijf heeft gedaan. Uit het voorgaande kan dan ook worden afgeleid dat verzoeker zich aan het vreemdelingentoezicht onttrekt, hetgeen grond oplevert hem in bewaring te stellen. Onder de gegeven omstandigheden is toepassing van vreemdelingenbewaring, conform het beleid zoals vastgelegd in de Richtlijnen, niet onredelijk.
4.8.
Voor wat betreft de uitvoerlegging daarvan geldt het volgende. De vreemdelingenbewaring kan ten uitvoer worden gelegd in een huis van bewaring, waartoe het Politiebureau in Philipsburg is aangewezen. Binnen het voorliggende beoordelingskader gaat het Gerecht er voorshands vanuit dat de vreemdelingenbewaring, wanneer deze ten uitvoer wordt gelegd in het politiebureau van Philipsburg, op zichzelf niet zonder meer in strijd met het recht is, maar dat deze wijze van tenuitvoerleggen zoveel mogelijk in duur moet worden beperkt. Van verweerder kan worden verwacht dat hij de maatregel slechts dan toepast, wanneer de verwachting gerechtvaardigd is dat binnen afzienbare termijn tot verwijdering kan worden overgegaan en dat verweerder vervolgens de nodige inspanningen verricht om de verwijdering binnen die termijn zo spoedig mogelijk te effectueren. Verweerder geeft daarover aan dat de verwijdering vertraagd is vanwege de vulkaanuitbarsting op St. Vincent op de dag dat verzoeker is aangehouden. Inmiddels is dat vliegverkeer weer op gang gekomen en is direct het proces ingezet voor het boeken van een ticket. Dat is ook gelukt, want verzoeker zou op 23 mei 2021 verwijderd worden. Vanwege het onderhavige geding is die vlucht geannuleerd. Naar het oordeel van het Gerecht handelt verweerder daarmee voldoende voortvarend en is er nog steeds zicht op spoedige verwijdering. Alle omstandigheden beschouwend acht het Gerecht voortzetting van de aan verzoeker opgelegde bewaring met het oog op verwijdering rechtmatig.
4.9.
Aan het verzoek is voorts ten grondslag gelegd dat verzoeker hier twee minderjarige Nederlandse kinderen heeft. Door het verwijderingsbevel en de toegangsontzegging zou persoonlijk contact tussen hem en zijn kinderen onmogelijk worden gemaakt voor een tijdspanne van minimaal drie jaar. Het voornoemde is volgens verzoeker in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4.10.
Naar het voorlopig oordeel van het Gerecht heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van familieleven tussen hem en de twee minderjarige kinderen, laat staan van een inbreuk daarop. Verzoeker heeft immers niet aangetoond dat hij de juridische of biologische vader is van hen. Daarnaast is het Gerecht niet gebleken dat verzoeker de kinderen heeft erkend. Voor zover zou worden aangenomen dat verzoeker de vader is van de kinderen, overweegt het Gerecht dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk invulling geeft aan het door hem gestelde familieleven. Bovendien is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie die tot inwilliging van een vergunningsaanvraag om humanitaire redenen zouden nopen.
4.11.
Gelet op het vorenstaande ziet het Gerecht thans geen grond om de gevraagde voorzieningen te treffen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.P.M. van der Burgt, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 2 juni 2021.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.