ECLI:NL:OGEAM:2021:88

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Zaaknummer
Lar 57/2020, SXM202100669
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring en inbewaringstelling van vreemdeling zonder voorafgaand horen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 20 september 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, die de Guyaanse nationaliteit heeft, tegen de verwijderingsbeschikking van de Minister van Justitie van Sint Maarten. Eiser was voorafgaand aan de beschikking niet gehoord, wat in strijd is met de wettelijke vereisten. De bestreden beschikking was onvoldoende gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid. Eiser had op 31 oktober 2020 een meldplicht gekregen en had herhaaldelijk verzocht om zijn paspoort voor het maken van een kleurenkopie, wat hem niet was toegestaan. De Minister had de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning ten onrechte geweigerd, zonder de mogelijkheid te bieden om de aanvraag aan te vullen. Het Gerecht oordeelde dat de bestreden beschikking niet in stand kon blijven, omdat eiser niet was gehoord en de motivering ontbrak. Het beroep werd gegrond verklaard, de beschikking werd vernietigd en de Minister werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 20 september 2021
Zaaknummer: SXM202100669-LAR00057/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. M.M. Hofman-Ruigrok,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.A. Kraaijeveld,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De verwijderingsbeschikking van verweerder van 12 mei 2021, waarbij is beschikt dat eiser wordt aangemerkt als ongewenst vreemdeling, dat hij per diezelfde datum in vreemdelingenbewaring wordt geplaatst ter fine van verwijdering en dat hij binnen 30 dagen uit Sint Maarten moet worden verwijderd.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 17 mei 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Op 23 juni 2021 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
Op 6 augustus 2021 heeft eiser aanvullende producties in het geding gebracht.
2.4.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 augustus 2021. Eiser is in persoon verschenen bijgestaan bij zijn gemachtigde voornoemd die op schrift gestelde pleitaantekeningen (met producties) heeft voorgedragen en overgelegd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde.
2.5.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Het Gerecht gaat uit van de navolgende vaststaande feiten.
- Eiser heeft de Guyaanse nationaliteit. Aan hem is op 6 augustus 2020 een vergunning afgegeven om als in het buitenland wonende directeur op te treden voor de onderneming [X} te Sint Maarten.
- Op 30 oktober 2020 heeft eiser Sint Maarten verlaten. Bij terugkeer op Sint Maarten op 31 oktober 2020 is aan eiser op de luchthaven een beschikking uitgereikt, zijnde een “decision to refuse entry”, waarin staat dat eiser de toegang tot Sint Maarten wordt geweigerd omdat hij niet over het vereiste visum beschikt en omdat hij de maximale verblijfsduur voor een toerist heeft overschreden.
- Vervolgens is eiser op 30 oktober 2020 wel feitelijk tot Sint Maarten toegelaten. Daarbij is hem een wekelijkse meldplicht ingevolge artikel 19 van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) opgelegd. Tevens is zijn paspoort tijdelijk in bewaring genomen.
- Bij brieven van 13 november, 20 november, 27 november en 4 december 2020 heeft eiser en/of zijn gemachtigde de Immigratiedienst verzocht zijn paspoort ter beschikking te stellen voor het maken van een kleurkopie die hij nodig heeft voor het indienen van zijn aanvraag tot vergunning tot verblijf.
- Tegen de “decision to refuse entry” heeft eiser bezwaar gemaakt.
- Eiser op 29 april 2021 met betrekking tot dit bezwaar tijdens een hoorzitting gehoord. Bij die gelegenheid is afgesproken dat eiser zich vooralsnog zal blijven melden, dat aanstalten wordt gemaakt met de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor eiser en dat de adviescommissie het ertoe zal leiden dat het paspoort van verzoeker beschikbaar wordt gesteld in het kader van die in te dienen aanvraag.
- Op 12 mei 2021 is de bestreden verwijderingsbeschikking gegeven. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld. Niettegenstaande de tekst van de bestreden beschikking is eiser niet in vreemdelingenbewaring geplaatst.
- Het bezwaar tegen de “decision to refuse entry” is bij beslissing van 19 mei 2021 ongegrond verklaard.
- Bij verzoekschrift van 17 mei 2021 heeft eiser aan het Gerecht verzocht om over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, bestaande uit de onmiddellijke schorsing van de bestreden beschikking hangende de bodemprocedure.
- Bij uitspraak van 2 juni 2021 (Lar 56/2021) heeft het Gerecht in voorlopige voorziening de verwijderingsbeschikking geschorst.
-Bij brief van 7 juli 2021 heeft eiser wederom de Immigratiedienst aangeschreven om afgifte van kleurenkopieën van zijn paspoort. Bij brief van 14 juli 2021 is het verzoek ingewilligd.
4.
Het geschil
4.1.
Eiser heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en verweerder op te dragen eiser niet te verwijderen van Sint Maarten en om eiser in staat te stellen om zijn verblijfsstatus te reguleren.
4.2.
Eiser legt daaraan het volgende ten grondslag. Eiser is op 31 oktober 2020 met een meldplicht en tegen inlevering van zijn paspoort toegelaten tot Sint Maarten, waarbij hij uitdrukkelijk in staat is gesteld een aanvraag tot een verblijfsvergunning te doen. Eiser heeft zich wekelijks gemeld en getracht een verblijfsvergunning aan te vragen. Door eiser is herhaalde malen bij de Immigratiedienst gevraagd zijn paspoort voor het maken van die kleurenkopieën ter beschikking te stellen dan wel hem die kopieën te geven. De aanvraag verblijfsvergunning met (wel voorhanden) zwart-wit kopieën is door de Immigratiedienst geweigerd. Met de toezegging dat eiser in de gelegenheid wordt gesteld een aanvraag voor een verblijfsvergunning te doen is bij eiser het vertrouwen gewekt dat hij daartoe ook daadwerkelijk in de gelegenheid wordt gesteld en dat hij dat vanaf Sint Maarten kan doen. De verwijderingsbeschikking is daarmee strijdig.
4.3
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna zo nodig nader ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 15 van de Ltu, voor zover hier relevant, kunnen uitgezet worden personen voor wie ingevolge deze Landsverordening toelating is vereist en wier verblijf met het oog op de zedelijkheid, de openbare orde of de publieke rust of veiligheid niet wenselijk wordt geacht.
Ingevolge artikel 16 van de Ltu kan in geval van uitzetting ter verzekering van het vertrek inbewaringstelling van de betrokkene worden bevolen, indien deze gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien gegronde vrees bestaat dat de betrokkene zal trachten zich aan zijn vertrek te onttrekken.
Ingevolge artikel 17 van de Ltu wordt aan de betrokkene schriftelijk mededeling gedaan van, voor zover hier van toepassing, het bevel tot uitzetting en het bevel tot inbewaringstelling. Ingevolge artikel 17, derde lid van de Ltu wordt de mededeling hiervan niet gegeven dan na verhoor of behoorlijke oproeping hiertoe van de betrokkenen.
5.2.
Het Gerecht stelt vast dat eiser voorafgaand aan de bestreden beschikking niet is gehoord. Hiervan blijkt immers niet uit dossier. De hoorzitting gehouden op 29 april 2021 kan naar het oordeel van het Gerecht niet dienen als horen van de vreemdeling voorafgaand aan de in geschil zijnde ongewenst verklaring en inbewaringstelling. Immers, die hoorzitting is gehouden in het kader van het ingediende bezwaar tegen de toegangsweigering. Uit het verslag van deze hoorzitting blijkt ook niet dat verwijdering en in bewaringstelling aan de orde is gekomen. Het feit dat eiser kennelijk niet in vreemdelingenbewaring is ingesteld maakt een en ander niet anders.
5.3.
Voorts is het Gerecht van oordeel dat de bestreden beschikking onvoldoende is gemotiveerd. De enkele verwijzing naar de toegangsweigering is onvoldoende.
Verweerder heeft ten onrechte nagelaten te motiveren dat er sprake zou zijn van gevaar voor onttrekking. Van dit gevaar voor onttrekking kan naar het oordeel van het Gerecht ook niet blijken nu eiser zich sedert 31 oktober 2020 stipt aan de wekelijkse meldplicht heeft gehouden.
5.4.
Voorts is in het licht van feitelijke toelating van eiser tot het grondgebied, de wekelijkse meldplicht en de het feit dat door verweerder niet is bestreden dat aan eiser te kennen is gegeven dat hij zijn verblijfsstatus diende te regelen, het voor het Gerecht onbegrijpelijk dat verweerder de beslissing tot ongewenstverklaring heeft genomen. Iedere motivering van de zijde van verweerder ontbreekt. Dit klemt te meer nu uit het dossier blijkt dat eiser door verweerder in de onmogelijke positie is gebracht dat hij geen volledige aanvraag in kon dienen. Immers, eiser heeft herhaaldelijk verzocht de beschikking te krijgen over zijn paspoort voor het maken van een kleurenkopie. Verweerder is lange tijd niet ingegaan op dit verzoek. Verweerder heeft ook lange tijd geen gelegenheid geboden een kopie te maken. Eiser heeft dus buiten zijn schuld om geen volledige aanvraag in kunnen dienen. Het Gerecht merkt op dat onduidelijk is gebleven op welk wettelijk vereiste het voorschrift van verweerder is gebaseerd dat een zwart-wit kopie van een paspoort niet volstaat bij indienen aanvraag. Verder acht het Gerecht van belang dat het niet duidelijk is geworden waarom verweerder voor een lange periode het paspoort van eiser in bewaring heeft genomen. Onder de gegeven omstandigheden lijkt het in artikel 1, vierde lid van de Landsverordening identificatieplicht vermelde “tijdelijk in bewaring nemen” door verweerder onnodig lang opgerekt.
Voorts acht het Gerecht van belang dat verweerder ten onrechte de (onvolledige) aanvraag van eiser heeft geweigerd in ontvangst te nemen. Zoals het Gerecht eerder heeft overwogen is de weigeren van ontvangst van een aanvraag die naar het oordeel van verweerder niet volledig is, strijdig met de wettelijke bepalingen. Verweerder dient een onvolledige aanvraag in ontvangst te nemen onder vermelding van een termijn waarbinnen de aanvraag dient te worden aangevuld. De indiener van een aanvraag dient immers beschermt te worden tegen willekeur en moet de gelegenheid krijgen eventuele omissies te herstellen. Het Gerecht kan verweerder dan ook niet volgen in haar stelling dat met de recente beleidswijziging een na deze datum ingediende aanvraag van eiser niet zal kunnen leiden tot verblijfsaanvaarding.
5.5.
Voor zover verweerder betoogt dat zij twijfel heeft of eiser ooit wel een feitelijke aanvraag heeft aangeboden aan verweerder kan zij niet worden gevolgd. De stelling van verweerder dat op haar Excel bestand van afspraken tot indienen aanvraag de naam van eiser niet voorkomt is onvoldoende. Niet alleen heeft verweerder deze niet verder onderbouwde stelling pas ter zitting naar voren gebracht, ook is het Gerecht van oordeel dat een door verweerder samengesteld bestand niet voldoende is om de twijfel van verweerder aannemelijk te achten. Het ambtshalve bekende feit dat verweerder aanvragers aan de balie onverrichte zaken wegstuurt omdat de aanvraag niet volledig is maakt dat op voorhand aan een dergelijk bestand weinig waarde kan worden gehecht.
5.6.
Nu vaststaat dat eiser niet is gehoord en de beschikking onvoldoende is gemotiveerd en onzorgvuldig is voorbereid, kan de bestreden beschikking niet in stand blijven.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is. Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling waarbij de zaak inhoudelijk is besproken.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden beschikking;
bepaalt dat verweerder aan eiser zal betalen een bedrag ad NAf 1.400,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 20 september 2021.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.