ECLI:NL:OGEAM:2022:108

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
SXM202200398- Lar 87/2022
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beschikking tot opdracht uitbetaling van forfaitaire vergoedingen en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de beschikking van de Minister van Justitie van Sint Maarten, waarbij hij werd ontslagen als lid van het Centraal College voor de Reclassering. De bestreden beschikking dateert van 24 februari 2022. Eiser heeft op 4 april 2022 beroep ingesteld, waarna verweerder op 31 mei 2022 een verweerschrift heeft ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 24 oktober 2022, waarbij eiser in persoon verscheen en verweerder vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde, mr. S.C.L. Lint, en mr. G. van Haperen. Eiser heeft verzocht om vernietiging van de beschikking, veroordeling van verweerder in de proceskosten, en betaling van zowel misgelopen maandelijkse vergoedingen als een vergoeding wegens immateriële schade.

Tijdens de zitting heeft eiser bevestigd dat hij zijn beroepsgronden ten aanzien van het ontslagbesluit intrekt, maar handhaafde zijn verzoeken met betrekking tot de forfaitaire vergoedingen en de immateriële schadevergoeding. Verweerder heeft aangegeven dat de bestreden beschikking met terugwerkende kracht is ingetrokken en dat eiser recht heeft op een forfaitaire vergoeding van NAf 1.000,00 voor de maanden maart, april en mei 2022. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de uitbetaling van deze vergoeding zal plaatsvinden, ondanks dat de procedure bij het ministerie van financiën nog niet is afgerond.

Eiser heeft ook gesteld dat hij reputatieschade heeft geleden door het bestreden besluit, maar het Gerecht oordeelt dat deze schade niet nader is onderbouwd en dus niet aannemelijk is gemaakt. Uiteindelijk heeft het Gerecht het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken op 28 november 2022.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 28 november 2022
Zaaknummer: SXM202200398-LAR00087/2022
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
eiser,
procederende in persoon,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. S.C.L. LINT,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 24 februari 2022 waarbij eiser wordt ontslagen als lid van het Centraal College voor de Reclassering.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 4 april 2022 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiser tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Op 31 mei 2022 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 24 oktober 2022. Eiser is verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Tevens was voor verweerder aanwezig mr. G. van Haperen. Eiser heeft op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
Bij bestreden beschikking is eiser ontslagen als lid van het Centraal College voor de Reclassering.
3.2.
Bij uitspraak van 11 mei 2022 heeft het Gerecht bij voorlopige voorziening de bestreden beschikking geschorst totdat daartegen in beroep is beslist.
3.3.
Naar aanleiding na deze uitspraak heeft verweerder bij beschikking van 19 mei 2022 de bestreden beschikking ingetrokken met terugwerkende kracht vanaf de datum van de beschikking zijnde 24 februari 2022.

4.Het geschil

4.1.
Eiser heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen. Voorts heeft eiser verzocht tot veroordeling van verweerder in de proceskosten, betaling van misgelopen maandelijkse vergoedingen en verweerder te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens immateriële schade.
4.2.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.
5.
De beoordeling
5.1.
Bij beschikking van 19 mei 2022 heeft verweerder de bestreden beschikking ingetrokken met terugwerkende kracht tot 24 februari 2022.
Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij zijn beroepsgronden ten aanzien van het ontslagbesluit intrekt. Deze behoeven aldus geen verdere bespreking.
5.2.
Eiser heeft ter zitting nader toegelicht dat hij zijn beroepsgronden handhaaft ten aanzien van de maandelijkse forfaitaire vergoedingen en de immateriële schadevergoeding.
5.3.
Verweerder heeft bij verweerschrift aangegeven dat de bestreden beschikking met terugwerkende kracht is ingetrokken en dat eiser recht heeft op de forfaitaire vergoeding van NAf 1.000,00 over de maanden maart, april en mei 2022. Verweerder heeft aangegeven dat dit ook al eerder aan eiser is gecommuniceerd.
5.4.
Ter zitting heeft verweerder het Gerecht en eiser inzage gegeven in de beschikking van verweerder tot opdracht uitbetaling van voornoemde forfaitaire vergoeding. Dat de uitbetaling nog niet heeft plaatsgevonden is, zo stelt verweerder, te wijten aan de daartoe geëigende procedure bij het ministerie van financiën.
5.5.
Het Gerecht stelt aldus vast dat overgegaan zal worden tot de gevraagde uitbetaling van de forfaitaire vergoeding over de maanden maart, april en mei 2022. Dat verweerder een weigeringsgrond zou hebben zoals eiser stelt, mag dan zo zijn, echter vast staat dat verweerder deze niet tegenwerpt. Immers verweerder heeft al getekend voor uitbetaling. De beroepsgrond van eiser ten aanzien van de forfaitaire vergoeding faalt.
5.6.
Eiser heeft tenslotte aangegeven dat hij reputatieschade heeft geleden door het bestreden besluit. Het Gerecht stelt vast dat eiser dit niet nader heeft onderbouwd. Deze gestelde schade is dan ook niet aannemelijk gemaakt door eiser.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 28 november 2022.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.