ECLI:NL:OGEAM:2022:113

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
24 oktober 2022
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
SXM202200899- Lar 223/2022
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen de weigering van een verklaring omtrent gedrag (VOG) door de Minister van Justitie van Sint Maarten

In deze zaak heeft klaagster, vertegenwoordigd door mr. G. Hatzmann, een klacht ingediend tegen de beslissing van de Minister van Justitie van Sint Maarten om haar verzoek om een verklaring omtrent gedrag (VOG) af te wijzen. De afwijzing vond plaats op 23 juni 2022, waarbij verweerder zich baseerde op een werkstraf die klaagster had gekregen voor mishandeling. Klaagster stelde dat de afwijzing in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en dat er geen gegronde bezwaren tegen haar persoon waren, gelet op het doel van de aanvraag, namelijk het verkrijgen van een verblijfsvergunning.

De procedure begon met de indiening van een pro forma klaagschrift op 5 juli 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 27 september 2022. Tijdens de behandeling werd duidelijk dat de afwijzing onvoldoende gemotiveerd was. Het Gerecht oordeelde dat verweerder niet in redelijkheid kon stellen dat er bezwaren tegen klaagster waren, vooral omdat het strafblad geen gevaar voor recidive aangaf. Het Gerecht benadrukte dat de belangen van klaagster bij het verkrijgen van de VOG onvoldoende waren meegewogen in de beslissing van verweerder.

Uiteindelijk verklaarde het Gerecht de klacht gegrond en droeg verweerder op om binnen drie dagen na de uitspraak de VOG af te geven. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan klaagster. Deze uitspraak werd gedaan door mr. J.M. Ghrib op 24 oktober 2022, en er stond geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 24 oktober 2022
Zaaknummer: SXM202200899-LAR00223/2022
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[klaagester],
klaagster,
gemachtigde: mr. G. HATZMANN,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 23 juni 2022 waarbij verweerder afwijzend heeft beslist op het verzoek van klaagster om afgifte van een verklaring omtrent gedrag (hierna: VOG).

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Namens klaagster is op 5 juli 2022 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een pro forma klaagschrift (met producties) ingediend als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaring omtrent het gedrag. Op 2 augustus 2022 zijn de gronden ingediend.
2.2.
Bij e-mail bericht van 20 september 2022 heeft verweerder aanvullende stukken in het geding gebracht.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 27 september 2022. Klaagster is bij gemachtigde voornoemd verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Voor het Openbaar Ministerie is de Hoofdofficier van Justitie mr. H. Buist verschenen.
2.4.Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
De volgende feiten staan vast.
- Klaagster heeft een verzoek ingediend om afgifte van een VOG ter verkrijging van een verblijfsvergunning.
- Bij brief van 23 juni 2022 heeft verweerder de afgifte van de verzochte VOG afgewezen.

4.Het geschil en standpunten van partijen

4.1.
Klaagster heeft het Gerecht verzocht de klacht gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuwe beschikking te nemen waarin aan haar wordt opgedragen om de VOG toe te wijzen.
4.2.
Klaagster legt daaraan het volgende ten grondslag. Klaagster acht het weigeren van de VOG in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel. Klaagster meent dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan haar is gebleken van bezwaren tegen haar persoon, gelet op het doel, waarvoor de afgifte is verzocht, te weten het verkrijgen van een verblijfsvergunning.
4.3.
Bij de afwijzing heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat, gelet uit het strafvonnis van 15 juni 2022 opgelegde werkstraf voor de duur van 30 uren ter zake mishandeling, het risico van recidive en het risico van openbare orde en veiligheid, de algemeen belang zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van klaagster tot verkrijgen van een verblijfsvergunning.
5.
De beoordeling
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van de Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag kan de betrokkene binnen 14 dagen na ontvangst van de mededeling in artikel 24, tweede lid, bedoeld, daartegen een klaagschrift indienen ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg.
5.2.
Niet in geschil is dat klaagster de beslissing van verweerder op 23 juni 2022 heeft ontvangen. De beroepstermijn vangt derhalve aan op 24 juni 2022 en eindigde op 7 juli 2022. Het namens klaagster ingediende pro forma klaagschrift is door het Gerecht van een ontvangststempel op 8 juli 2022 voorzien. Tijdens de behandeling van de zaak is aan de gemachtigde van klaagster toestemming gegeven om zijn administratie te raadplegen teneinde de indieningsdatum te verifiëren. Op 27 september 2022 heeft de gemachtigde het Gerecht per email een kopie van de pagina uit zijn indieningsboek als bewijs aangeleverd. Hieruit blijkt dat het pro forma klaagschrift op 5 juli 2022 bij de griffie van het Gerecht is ingediend. Het Gerecht stelt vast dat het klaagschrift binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn is ingediend en derhalve ontvankelijk is.
Ingevolge artikel 15, derde lid, van de Landsverordening, houdt een verklaring omtrent het gedrag niet anders in dan dat de minister uit het onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokkene ingesteld, gelet op het doel waarvoor de afgifte is gevraagd, niet is gebleken van bezwaren tegen die persoon.
Ingevolge het bepaalde in artikel 23 van voornoemde Landsverordening mag verweerder bij zijn onderzoek uitsluitend acht slaan op uittreksels uit strafregisters, politieregisters en andere schriftelijke bescheiden welke hem in verband met de afgifte van de verklaring omtrent het gedrag ter beschikking zijn gesteld.
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat is gebleken van bezwaren tegen de persoon van klaagster, gelet op het doel waarvoor de afgifte is verzocht, dat afgifte moest worden geweigerd. Daarbij acht het Gerecht van belang dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom voormelde werkstraf van klaagster als zodanig bezwarend dient te worden aangemerkt ten opzichte van het doel waarvoor afgifte is verzocht. De enkele vermelding dat er gevaar zou zijn voor recidive en de openbare orde is hiertoe onvoldoende. Uit het strafblad blijkt immers niet van gevaar voor recidive en ook overigens is daar niet van gebleken. Voorts heeft verweerder ten onrechte nagelaten te motiveren waarom een incident in de relationele sfeer waarvoor een werkstraf is opgelegd, een dermate groot gevaar voor de openbare orde zou zijn dat een VOG dient te worden geweigerd.
5.3.
Voorts is het Gerecht van oordeel dat verweerder het belang van eiseres bij verkrijgen van de VOG ten behoeve van haar aanvraag tot verkrijgen van verblijfvergunning onvoldoende zwaar heeft laten meewegen. De beoordeling van de verblijfsaanvraag is weliswaar een aparte procedure zoals verweerder terecht stelt, echter in de beoordeling tot afgifte van de VOG dient verweerder te betrekken met welk doel klaagster de aanvraag heeft ingediend. Nu het doel van klaagster de aanvraag verkrijging van haar verblijfsvergunning is, dient verweerder dit in de belangenafweging mee te nemen. Dat een en ander betrokken zal worden in de beoordeling van de aanvraag tot verlening van de verblijfsvergunning kan het Gerecht niet volgen. De VOG is immers een imperatieve voorwaarde voor afgifte van een vergunning tot verblijf en aldus dient verweerder ingevolge artikel 15, derde lid van de Landsverordening dit doel in dat licht mee te wegen in haar beslissing. De bestreden beschikking is dan ook onvoldoende gemotiveerd.
5.4.
Het Gerecht overweegt voorts dat, gezien de bestendige jurisprudentie, afwijzing van een aanvraag tot verlenging van verblijf op grond van een enkele werkstraf, in strijd is met artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.5.
Gelet op het voren overwogene zal de klacht gegrond worden verklaard. Dat brengt met zich dat verweerder ingevolge artikel 29 van de Landsverordening gehouden is om binnen drie dagen na ontvangst van deze uitspraak de door klaagster verzochte verklaring af te geven.
5.6.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door klaagster gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,-- zijnde twee punten ad NAf 700,-- (1 punt voor het klaagschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling).

6.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart de klacht gegrond;
draagt verweerder op om binnen drie dagen na ontvangst van deze uitspraak de verklaring omtrent gedrag af te geven;
bepaalt dat verweerder aan klaagster zal betalen een bedrag ad NAf 1.400,-- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 24 oktober 2022.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open (artikel 28, lid 3, Landsverordening op de justitiële documentatie en op de verklaring omtrent gedrag)