Uitspraak
1.Aanduiding bestreden beschikking
2.Het verloop van de procedure
3.Feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling
De beslissing
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 24 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Voortgezet Onderwijs Bovenwindse Eilanden en de Minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport van Sint Maarten. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. C.J. Koster, heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de Minister, gedateerd 23 maart 2021, die de subsidie voor de schooljaren 2014-2015 tot en met 2018-2019 vaststelde. Eiseres betoogde dat het lumpsum systeem, zoals vastgelegd in het Landsbesluit bekostiging onderwijs, in strijd is met de Landsverordening voortgezet onderwijs (LoVo), met name artikel 60, dat stelt dat de vergoeding ten minste betrekking moet hebben op personeels- en exploitatiekosten en toereikend moet zijn voor een goede verzorging van het onderwijs.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de algemene stelling van eiseres dat het bekostigingssysteem ontoereikend is, niet kan worden gevolgd. Het Gerecht oordeelde dat artikel 60 LoVo niet gelezen kan worden als een vereiste dat de vergoeding onvoorwaardelijk moet bestaan uit de werkelijke gemaakte kosten. De rechter heeft ook geoordeeld dat de Minister in redelijkheid tot de vaststelling van het lumpsum systeem heeft kunnen besluiten, waarbij de financiële middelen van het Land in overweging zijn genomen. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd dat de subsidie niet voldoet aan de vereisten van de LoVo.
De uitspraak concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door mr. J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.