ECLI:NL:OGEAM:2022:131

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
22 december 2022
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
100.00269/22
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake poging tot diefstal met braak en niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1985 te Guadeloupe en woonachtig op Sint Maarten, heeft het Gerecht in eerste aanleg op 22 december 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot diefstal met braak, gepleegd op 19 mei 2022. De tenlastelegging omvatte zowel een primair als subsidiair feit, waarbij de verdachte werd verweten te hebben geprobeerd in te breken in de woning van het slachtoffer met een mes. Tijdens de zitting op 1 december 2022 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. S.D.M. Roseburg.

De raadsvrouw pleitte voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, stellende dat de verdachte op onrechtmatige wijze was behandeld tijdens haar aanhouding, wat een schending van artikel 3 van het EVRM zou zijn. Het Gerecht oordeelde dat de normschending niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het OM, omdat de eisen van een eerlijk proces niet in het geding waren gekomen. De verdachte werd uiteindelijk schuldig bevonden aan de poging tot diefstal, maar het Gerecht oordeelde dat de normschendingen geen strafvermindering rechtvaardigden.

De rechter legde een voorwaardelijke werkstraf op van 40 uur, met een proeftijd van twee jaar. Het Gerecht hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit, maar concludeerde dat de straf niet in verhouding stond tot de gepleegde poging tot diefstal. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de rechten van de verdachte in het licht van de geldende wetgeving en de bescherming van de rechtsstaat.

Uitspraak

Parketnummer: 100.00269/22
Uitspraak: 22 december 2022
Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
[geboortedatum] 1985 te Guadeloupe,
wonende op [adres] te Sint Maarten.

Onderzoek van de zaak

Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2022. Verdachte is verschenen, bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. S.D.M. Roseburg, advocaat te Sint Maarten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting– ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
dat zij op of omstreeks 19 mei 2022, te Sint Maarten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Slachtoffer, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die woning van Slachtoffer te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder haar bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/ of inklimming, met een mes en/of een lang voorwerp het slot van de deur van voornoemde woning heeft geforceerd althans verbroken, terwijl de uitvoering van dat door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
dat zij op of omstreeks 19 mei 2022, te Sint Maarten, opzettelijk en wederrechtelijk de deur, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan Slachtoffer, in elk geval aan een ander of anderen dan aan haar verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Meer subsidiair
dat zij op of omstreeks 19 mei 2022, ter uitvoering van het door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf om opzettelijk en wederrechtelijk een deur en/of een deurslot, in elk geval enige goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan Slachtoffer, in elk geval aan een ander of anderen dan aan haar verdachte, te vernielen en/of beschadigen en/of onbruikbaar te maken met dat opzet,
- Met een mes en/of een lang voorwerp in die deur en/of dat deurslot heeft gestoken en/of gewrikt en/of gedraaid terwijl de uitvoering van dat door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Formele voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsvrouw heeft niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte bij de insluitingsfouillering op ernstige wijze is vernederd, omdat verdachte zich bij de insluiting volledig moest ontkleden van de politie terwijl daar geen valide reden voor was. Door dit handelen is sprake van een schending van artikel 3 van het EVRM.
Daarnaast is verdachte volgens de raadsvrouw te laat in verzekering gesteld. Verdachte is om 14.25 uur aangehouden en is pas om 22.00 uur in verzekering gesteld. De raadsvrouw concludeert dat verdachte 1 uur en 35 minuten zonder geldige titel gedetineerd heeft gezeten. Dit alles maakt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging tegen verdachte, aldus de raadsvrouw.
Met betrekking tot het verweer aangaande de insluitingsfouillering, overweegt het Gerecht als volgt.
In de Ambtsinstructie politie (het LANDSBESLUIT, HOUDENDE ALGEMENE MAATREGELEN, houdende de ambtsinstructie voor de politie en de buitengewone agenten van politie en regels met betrekking tot de maatregelen waaraan rechtens van hun vrijheid beroofde personen kunnen worden onderworpen voor Sint Maarten), staat, voor zover thans van belang:
Artikel 44
Lid 1. De ambtenaar onderzoekt de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting op het politie- of brigadebureau, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen.
Lid 3. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt zoveel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen.
Artikel 45
Lid 1. De ambtenaar kan slechts van de ingeslotene verlangen dat deze zich ontkleedt indien de kleding tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van betrokkene of van anderen kan vormen en een hulpofficier van justitie daarvoor toestemming heeft gegeven.
In art. 413 van het Wetboek van Strafvordering van de Nederlandse Antillen (Sv), is het volgende bepaald:
Lid 1. Indien normen, daaronder begrepen zowel wettelijk omschreven voorschriften als regels van ongeschreven recht, tijdens het voorbereidend onderzoek of het onderzoek ter terechtzitting, ook ingeval de behandeling van de zaak door de raadkamer plaatsvindt, zijn geschonden, kan de rechter, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of het verzoek van de verdachte of diens raadsman, de normschending herstellen, overeenkomstig de aard en de strekking van de geschonden norm, dan wel bevelen, dat dit zal geschieden. Hij kan daartoe de nodige aanwijzingen geven.
Lid 2. Herstel blijft achterwege, indien de normschending niet meer kan worden hersteld en de rechtsgevolgen daarvan reeds uit enige wettelijke regeling voortvloeien.
lid 4. Kan herstel als bedoeld in het eerste en tweede lid niet plaatsvinden, dan blijft de normschending, behoudens in geval van het vijfde lid, zonder gevolgen.
5. De rechter kan in zijn eindvonnis, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, bij schending van voor de procesvoering wezenlijke normen, na een redelijke afweging van alle in het geding zijnde belangen, beslissen, voor zover een bijzondere wettelijke bepaling niet reeds in de gevolgen van de normschending voorziet:
a. dat de hoogte van de straf, in verhouding tot de ernst van de normschending, zal worden verlaagd, indien het door de schending veroorzaakte nadeel langs die weg redelijkerwijze kan worden gecompenseerd;
b. dat de resultaten van het onderzoek, voor zover zij rechtstreeks door middel van de normschending zijn verkregen, niet tot het bewijs van het strafbare feit worden toegelaten, indien redelijkerwijze aannemelijk is, dat de verdachte door het gebruik van de onderzoeksresultaten ernstig in zijn verdediging is geschaad;
c. dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien door toedoen van de normschending er geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak, die aan de eisen van een eerlijk proces voldoet.
Lid 6. Indien de rechter van oordeel is, dat er gronden van redelijkheid en billijkheid zijn voor toekenning van schadevergoeding, kan hij daartoe, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, bij afzonderlijke beschikking besluiten. Deze bevoegdheid komt toe aan de rechter die de zaak ter terechtzitting behandelt, of, als de zaak is geëindigd, voor wie deze het laatst heeft gediend. Schadevergoeding kan zowel naast als in de plaats van de in het vijfde lid genoemde beslissingen worden toegekend. De artikelen 181 en 182 zijn van overeenkomstige toepassing.
Lid 7. Bij de beoordeling van de normschending en de daaraan te verbinden gevolgen, alsmede bij de afweging van de in het geding zijnde belangen houdt de rechter in het bijzonder rekening met het karakter, het gewicht en de strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt, en de mate van verwijtbaarheid van degene die de norm schond.
Uit hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht, maakt het Gerecht op dat verdachte een klacht bij de politie heeft ingediend, omdat zij zich bij de insluiting op het politiebureau geheel moest ontkleden en zich naakt moest tonen aan een vrouwelijke politieagent. In bijlage 1 bij de pleitnotitie van de raadsvrouw is de klacht van verdachte, gedateerd 10 augustus 2022, verwoord. Daarin valt onder meer te lezen dat verdachte zich ‘defamed and ashamed’ voelde toen zij zich geheel moest ontkleden en naakt moest laten bekijken. In bijlage 2, heeft de raadsvrouw de reactie van de politie, gedateerd 22 november 2022, op die klacht van verdachte bijgevoegd. In die reactie leest het Gerecht: “(…) so the search should not have been done in the way you described. For that , I must apologize.”. Uit deze bewoordingen leidt het Gerecht af dat de politie erkend heeft dat de insluiting heeft plaatsgevonden op de door verdachte beschreven wijze, dus dat zij zich ten overstaan van een vrouwelijke politieagent geheel moest ontkleden en naakt aan die politieagent moest tonen.
Het Gerecht stelt vast dat de vrouwelijke politieagent, door wie verdachte werd ingesloten, op grond van de hierboven genoemde bepalingen in de Ambtsinstructie politie, slechts bevoegd was tot het aftasten en doorzoeken van de kleding van verdachte op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van verdachte of anderen konden vormen.
Deze vrouwelijk politieagent had alleen van verdachte mogen verlangen zich te ontkleden, in het geval de kleding van verdachte een gevaar voor de veiligheid van verdachte of anderen kon vormen en de hulp-officier van justitie daarvoor toestemming had gegeven.
Het Gerecht stelt vast dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat de kleding van verdachte een dergelijk gevaar kon vormen. Ook is niet gebleken van toestemming van een hulp-officier van justitie.
Het Gerecht is van oordeel dat verdachte met dit onbevoegde handelen van de vrouwelijke politieagent is onderworpen aan een vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM. Dit is een normschending als bedoeld in art. 413 Sv die niet meer hersteld kan worden. Nu er geen bijzondere wettelijke bepaling is die in de gevolgen van deze normschending voorziet, kan het Gerecht op grond van het vijfde lid van art. 413 Sv beslissen of deze normschending een gevolg dient te hebben.
Het Gerecht is van oordeel dat voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie geen plaats is, omdat door toedoen van de normschending de eisen van een eerlijk proces, als bedoeld in art. 6 EVRM, in de behandeling van de zaak van verdachte niet in het geding zijn gekomen. Ook bewijsuitsluiting is niet aan de orde, omdat door toedoen van de normschending geen bewijs is vergaard.
Voor het antwoord op de vraag of de normschending tot strafvermindering dient te leiden, overweegt het Gerecht als volgt.
Hoewel invoelbaar is dat verdachte zich vernederd heeft gevoeld toen zij zich moest uitkleden en naakt aan de vrouwelijke politieagent moest tonen, stelt het Gerecht vast dat de normschending slechts van zeer korte duur is geweest en derhalve dat sprake was van een geringe schending van artikel 3 EVRM.
Gelet hierop, is het Gerecht van oordeel dat er geen grond is voor strafvermindering, en dat kan worden volstaan met de constatering dat sprake is geweest van een onherstelbare normschending.
Voor wat betreft het verweer dat verdachte te laat in verzekering zou zijn gesteld, en 1 uur en 35 minuten zonder geldige titel gedetineerd is geweest, overweegt het Gerecht het volgende.
In art. 80 Sv is, voor zover relevant, bepaald dat:
Lid 1. Als de aangehouden verdachte naar een plaats van verhoor is geleid, mag hij met het oog op het verhoor niet langer dan zes uren worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tussen 10 uur 's avonds en 8 uur 's morgens niet wordt meegerekend. De hulpofficier van justitie kan bepalen, dat het verhoor, indien het belang van de zaak dat bepaaldelijk vordert, aaneensluitend na 10 uur wordt voortgezet. De duur van het verhoor na 10 uur wordt op de zes uren in mindering gebracht.
Lid 2. De termijn vangt aan op het tijdstip dat de verdachte op de plaats van verhoor is aangekomen.
In het dossier staat vermeld dat verdachte op 19 mei 2022 te 14.25 uur is aangehouden. Zij is diezelfde dag te 14.45 uur aangekomen op het politiebureau, zijnde de plaats van verhoor. Verdachte is op 19 mei 2022 te 22.00 uur in verzekering gesteld, en de volgende dag heengezonden.
Het Gerecht constateert dat verdachte uiterlijk om 20.45 uur in verzekering had moeten worden gesteld, en dat zij, gelet op art. 80, lid 2 Sv, derhalve 1 uur en 15 minuten te laat in verzekering is gesteld. Het Gerecht is van oordeel dat deze termijnoverschrijding ook een onherstelbare normschending in de zin van art. 413 Sv betreft, waarvoor geen bijzondere wettelijke bepaling bestaat die in de gevolgen van deze normschending voorziet.
Het Gerecht is van oordeel dat, gelet op de geringe duur van de termijnoverschrijding, ook hier kan worden volstaan met de constatering dat sprake is geweest van een onherstelbare normschending.
De conclusie is dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft het Gerecht verzocht verdachte integraal vrij te spreken van het tenlastegelegde. Zij heeft met betrekking tot de primair ten laste gelegde poging tot diefstal primair aangevoerd dat de vereiste oogmerk en opzet ontbreken. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat sprake is geweest van een absoluut dan wel relatief ondeugdelijke poging.
Beoordeling door het Gerecht
Het Gerecht heeft op de beelden waargenomen dat verdachte door de ramen van de woning kijkt en haar oren tegen de deur houdt en vervolgens een voorwerp van de grond pakt en het slot van de deur probeert te forceren. Naar het oordeel van het Gerecht zijn de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als te zijn gericht op het forceren van het slot en het binnenkomen van de woning. Daar komt nog bij dat verdachte heeft verklaard dat zij naar de woning van aangever is gegaan, omdat zij meent dat zij nog recht heeft op alimentatie van hem. De lezing van verdachte, inhoudende dat zij de camera reeds had gezien en enkel commotie wilde veroorzaken om de aandacht van aangever te trekken, acht het Gerecht niet aannemelijk. Het Gerecht stelt derhalve vast dat verdachte het oogmerk en tevens het opzet heeft gehad op wederrechtelijke toe-eigening van goederen dan wel gelden van aangever.
Het door de verdediging subsidiair ingenomen standpunt, inhoudende dat sprake is geweest van een ondeugdelijke poging, wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de hiervoor weergegeven bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
Primair
dat zij op
of omstreeks19 mei 2022, te Sint Maarten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Slachtoffer, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot die woning van Slachtoffer te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder haar bereik te brengen door middel van braak
, verbreking en/ of inklimming,met
een mes en/ofeen lang voorwerp het slot van de deur van voornoemde woning heeft geforceerd
althans verbroken, terwijl de uitvoering van dat door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Bewijsmiddelen

Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring. [1]
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 19 mei 2022 [2] :
I was at work. Then I got a notification from my house camera on my
phone. On the first notification I can clearly see my child mother, [naam moeder] walking around my apartment. After that I can see clearly that she was trying to break in my door with a knife but there is a bolt lock on the door.
De eigen waarneming van het Gerecht ter terechtzitting
Het Gerecht heeft op de beelden waargenomen dat verdachte met een lang voorwerp het slot van de deur probeert te forceren.

Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Feit 1 primair
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf verschaft door middel van braak
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte ten tijde van het feit niet haarzelf was en aan een trauma leed, waardoor het feit haar niet kan worden aangerekend.
Het Gerecht overweegt dat het handelen onder invloed van een trauma dan wel psychische stoornis ziet op de vraag naar de mate van toerekeningsvatbaarheid, waarbij de conclusie dat sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid in de zin van artikel 1:115 van het Wetboek van Strafrecht kan leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. In onderhavige zaak zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die er op wijzen dat verdachte ten tijde van het misdrijf (deels) ontoerekeningsvatbaar was. De door de raadsvrouw overgelegde brief van Turning Point maakt dit naar het oordeel van het Gerecht niet anders. Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.

Motivering van de sanctie

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een voorwaardelijke geldboete op te leggen van NAf 700,- met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft het Gerecht verzocht in geval van een bewezenverklaring verdachte, gelet op haar persoonlijke omstandigheden, geen straf op te leggen.
Oordeel van het Gerecht
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan verdachte te verwijten is en op de persoon van verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met braak. Zij is naar de woning van haar ex-vriend, de vader van haar kind, gegaan en heeft gepoogd het slot van de deur van zijn woning te forceren, omdat zij meende recht te hebben op alimentatie van hem. Eerdere incidenten tussen verdachte en aangever en het niet betalen van alimentatie door aangever rechtvaardigen het handelen van verdachte niet. Woninginbraken brengen niet alleen de nodige materiele schade en overlast met zich, maar maken tevens inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van bewoners en zorgen voor gevoelens van onveiligheid bij hen. Het Gerecht rekent dit verdachte aan.
Verdachte is niet eerder voor strafbare feiten veroordeeld.
De reclassering heeft gerapporteerd dat verdachte na haar aanhouding hulp heeft gezocht bij een gedragsdeskundige in verband met haar emotionele en psychische welzijn.
Alles afwegend is het Gerecht van oordeel dat de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt in de door de officier van justitie gevorderde straf. Het Gerecht is van oordeel dat een werkstraf een passende strafmodaliteit is. Gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden en om verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw een strafbaar feit te plegen, zal het Gerecht deze werkstraf voorwaardelijk aan verdachte opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46, 1:54, 1:55, 1:58, 1:62, 1:119, 2:288 en 2:289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren,indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. H.G. Eskes, bijgestaan door mr. A.H.A. van Roessel, griffier, en op 22 december 2022 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht Sint Maarten.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Sint Maarten (Team Algemene Recherche) d.d. 3 juni 2022, geregistreerd onder de onderzoeksnaam “mother-hen”.
2.Een proces-verbaal van aangifte door [naam aangever] d.d. 19 mei 2022, bijlage 1.