ECLI:NL:OGEAM:2022:24

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
28 maart 2022
Zaaknummer
800.00010/21
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G. Verbeek
  • J. Mulder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meermalen opzettelijk schenden van de geheimhoudingsplicht als notaris

Op 22 maart 2022 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1967, die beschuldigd werd van meermalen opzettelijk schenden van de geheimhoudingsplicht als notaris. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon met vorderingen ex artikel 177s van de Landsverordening Strafvordering, waarbij de verdachte verplicht was om geheimhouding in acht te nemen. De verdachte heeft echter contact opgenomen met de eigenaar van een stichting, wat leidde tot de beschuldiging dat zij haar geheimhoudingsplicht had geschonden. Tijdens de zittingen op 28 oktober 2021 en 1 maart 2022 heeft het Gerecht de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte gehoord. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege vermeende vormverzuimen, maar het Gerecht verwierp deze argumenten. Uiteindelijk oordeelde het Gerecht dat de verdachte opzettelijk haar geheimhoudingsplicht had geschonden en legde een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk op, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van tachtig uren.

Uitspraak

Parketnummer: 800.00010/21

Uitspraak: 22 maart 2022
Tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[VERDACHTE],

geboren op [geboortedatum] 1967 te [woonplaats],
wonende in [woonplaats] op het adres [adres] [dorp], [naam grensplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
28 oktober 2021 en 1 maart 2022.
Het Gerecht heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 3 augustus 2018 tot en met 25 januari 2019, althans in het jaar 2018 en/of 2019, te Sint Maarten, (telkens) opzettelijk heeft geschonden enig geheim, waarvan zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat zij, verdachte, uit hoofde van enig wettelijk voorschrift verplicht is/was het te bewaren, immers heeft zij, verdachte, op 3 augustus 2018 en/of 25 januari 2019 (een) vordering(en) ex artikel 177s van de Landsverordening Strafvordering (Lv Sv) uitgereikt gekregen (telkens) inhoudende de verplichting de UBO (uiteindelijke belanghebbende(n)) verklaring(en) van [naam stichting]te verstrekken (en waarin was opgenomen dat zij op grond van artikel 177ke Lv Sv) verplicht was in het belang van het onderzoek geheimhouding in acht te nemen omtrent al hetgeen haar terzake van de vordering(en) bekend is), welk wettelijk voorschrift zij heeft geschonden door (vervolgens) op (respectievelijk) 7 augustus 2018 en/of 25 januari 2019 contact te (laten) leggen met [naam stichtingseigenaar], zijnde de eigenaar van [naam stichting]en/of (vervolgens) hem in te lichten over de vordening(en) 177s Lv Sv en/of in te lichten over het bezoek van het OM aan haar verdachtes, kantoor en/of voornoemde [naam stichtingseigenaar] gebood met spoed naar haar, verdachte(s) (kantoor), te komen en/of een nieuwe UBO verklaring aan te leveren/te verstrekken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het Gerecht deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte op de grond dat in deze zaak sprake is van een aantal onherstelbare vormverzuimen/schendingen die ieder voor zich, maar zeker bij elkaar genomen zo ernstig zijn, dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), zijnde het beginsel van behoorlijke procesorde, is geschonden, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van belangen van de verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak tekort is gedaan. Dit dient op grond van artikel 413 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) primair te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, subsidiair tot bewijsuitsluiting.
Kort gezegd bestaan de normschendingen eruit dat a. de officier van justitie
mr. P. Borst niet bevoegd is om in eerste aanleg op Sint Maarten op te treden,
b. artikel 177h, eerste lid Sv is geschonden en c. het verhoor van de verdachte op
16 juli 2020 heeft plaatsgevonden zonder bijstand van de raadsman. Het verweer is nader uitgewerkt in de pleitnota van de raadsman.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Ad a.
Dit verweer en de verdere onderbouwing daarvan is gebaseerd op de veronderstelling dat de officier van justitie niet over een rechtsgeldige benoeming beschikt. De officier van justitie heeft ter terechtzitting echter meegedeeld dat zij als officier van justitie is benoemd met als standplaats Curaçao en werkzaam bij het Team Bestrijding Ondermijning. Het Gerecht heeft geen reden om aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen. Het verweer mist dan ook feitelijke grondslag en wordt verworpen.
Het Team Bestrijding Ondermijning is in organisatorisch opzicht ondergebracht bij het Parket van de Procureur-Generaal, heeft een eigen werkomgeving op Curaçao en verricht zijn taken onder de directe verantwoordelijkheid van de Procureur-Generaal. De aldaar werkzame officieren van justitie zijn bevoegd om als officier van justitie in elk van de landen, dus ook op Sint Maarten, als officier van justitie werkzaam te zijn.
Ad b.
In juni 2020 heeft officier van justitie mr. G. Rip mondeling toestemming verleend om gegevens uit het onderzoek [onderzoek naam 1] te gebruiken in het onderzoek [onderzoek naam 2] tegen de verdachte, zoals bedoeld in artikel 177kc Sv.
Op 26 augustus 2021 is deze toestemming ook schriftelijk gegeven door officier van justitie mr. D-J. Laman. Anders dan de raadsman stelt, brengt het feit dat de toestemming pas in augustus 2021 schriftelijk is gegeven, niet de nietigheid als bedoeld in artikel 177h, eerste lid, Sv met zich mee. Artikel 177h Sv ziet blijkens de tekst ervan immers alleen op “bevelen tot toepassing van een bevoegdheid als bedoeld in titel XVIII en XIX” en de toestemming als bedoeld in artikel 177kc Sv is niet alleen geen bevel als daar bedoeld, maar een bevoegdheid. Bovendien staat artikel 177kc Sv in titel XVII, zodat alleen daarom al 177h Sv toepassing mist.
Het Gerecht constateert dat in ieder geval in augustus 2021 aan het schriftelijkheidsvereiste zoals bedoeld in artikel 177kv Sv is voldaan. Overigens valt niet in te zien en is ook op geen enkele wijze onderbouwd in welk belang de verdachte zou zijn geschaad indien de toestemming enkel mondeling en niet, dan wel te laat schriftelijk zou zijn gegeven. Het verweer wordt verworpen.
Ad c.
De raadsman heeft er op gewezen dat de verdachte is uitgenodigd voor een verhoor, waarbij in de uitnodigingsbrief is opgenomen dat de verdachte zich tijdens het verhoor niet kan laten bijstaan door een advocaat. Het verhoor van de verdachte op 16 juli 2020 heeft vervolgens ook plaatsgevonden buiten aanwezigheid van de raadsman.
Gesteld al dat hier sprake zou zijn van een normschending, is naar het oordeel van het Gerecht voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie sowieso geen plaats, omdat dit rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt en van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden in dit geval niet is gebleken.
Nu deze verklaring voorts niet tot het bewijs wordt gebezigd, behoeft dit verweer geen (nadere) bespreking.
Het verweer van de raadsman inhoudende een beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt daarmee in al zijn onderdelen alsmede in onderling verband en samenhang beschouwd verworpen. Ook is niet gebleken van vormverzuimen, zodat er evenmin van bewijsuitsluiting sprake kan zijn.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, met dien verstande dat:
zij in de periode van 3 augustus 2018 tot en met 25 januari 2019, te Sint Maarten, telkens opzettelijk heeft geschonden enig geheim, waarvan zij, verdachte, wist dat zij, verdachte, uit hoofde van enig wettelijk voorschrift verplicht was het te bewaren, immers heeft zij, verdachte, op 3 augustus 2018 en op 25 januari 2019 vorderingen ex artikel 177s van
het Wetboek vanStrafvordering (Sv) uitgereikt gekregen telkens inhoudende de verplichting de UBO (uiteindelijke belanghebbende(n)) verklaringen van [naam stichting]te verstrekken en waarin was opgenomen dat zij op grond van artikel 177ke Sv verplicht was in het belang van het onderzoek geheimhouding in acht te nemen omtrent al hetgeen haar ter zake van de vorderingen bekend is, welk wettelijk voorschrift zij heeft geschonden door op 7 augustus 2018 en 25 januari 2019 contact te (laten) leggen met [naam stichtingseigenaar] van [naam stichting]en hem in te lichten over het bezoek van het openbaar ministerie aan haar verdachtes, kantoor en voornoemde [naam stichtingseigenaar] gebood met spoed naar haar, verdachtes kantoor, te komen en een nieuwe UBO verklaring aan te leveren/te verstrekken.
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
In de tenlastelegging wordt verwezen naar de Landsverordening Strafvordering (Lv Sv). Bedoeld wordt de Landsverordening van de 5de november 1996 houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering, welke landsverordening dient te worden aangehaald als Wetboek van Strafvordering (Sv). Naar het oordeel van het Gerecht is hier telkens sprake van een kennelijke misslag. Het Gerecht zal de tenlastelegging op deze punten dan ook verbeterd lezen. Gelet op het ter terechtzitting verhandelde wordt de verdachte hierdoor niet in haar verdedigingsbelangen geschaad.
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen
1. Een geschrift, inhoudende een vordering tot het verstrekken van gegevens (art. 177s Sv) van 25 juli 2018, opgemaakt door officier van justitie mr. J. Beliën (DOC-006, pagina 31 e.v.). Deze vordering houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Registratienummer TBO/ [onderzoek naam 1]/Gegevens/28
Aan [bedrijfsnaam 2 van de verdachte]
[adres 2], [land]
De officier van justitie van bovengenoemd parket;
Overwegende dat deze vordering tot het verstrekken van gegevens de volgende gegevens betreffen: alle opgeslagen en vastgelegde gegevens, te weten:
(…)
 Het dossier inzake de op 25 januari 2017 opgerichte [naam stichting], waaronder in ieder geval
 UBO/beneficiary verklaring inzake de stichting (…).
Overwegendedat deze gegevens anders dan voor persoonlijk gebruik zijn verwerkt;
Gelet op de feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gebleken die staan gerelateerd in het proces-verbaal van het Team Bestrijding Ondermijning van het Recherche Samenwerkingsteam, nummer 274492 d.d. 25 juli 2018;
(…)
Vordertvan bovengenoemde (rechts)persoon medewerking te verlenen aan het verstrekken van gegevens door deze gegevens uiterlijk binnen 7 dagen ter beschikking te stellen aan de officier van justitie middels tussenkomst van het RST, TBO (bereikbaar via telefoonnummer [telefoonnummer 1], email [email]);
Op grond van artikel 177ke van het Wetboek van Strafvordering is
bovengenoemde (rechts)persoon gehouden tot geheimhouding omtrent al hetgeen ter zake van deze vordering bekend wordt en/of is.
2. Een geschrift, inhoudende een vordering tot het verstrekken van gegevens (art. 177s Sv) van 17 januari 2019, opgemaakt door officier van justitie
mr. J. Beliën, ondertekend door officier van justitie mr. G.H. Rip (DOC-008, pagina 35 e.v.). Deze vordering houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Registratienummer TBO/ [onderzoek naam 1]/Gegevens/40
Aan [bedrijfsnaam 2 van de verdachte]
De officier van justitie van bovengenoemd parket;
Overwegendedat deze vordering tot het verstrekken van gegevens de volgende gegevens betreffen: alle opgeslagen en vastgelegde gegevens, te weten:
 Met betrekking tot het dossier inzake de op 25 januari 2017 opgerichte [naam stichting]:
o De uiteindelijk belanghebbende verklaring(en) inzake [naam stichting] opgesteld en ingeleverd t.b.v. de oprichting van deze stichting, waaruit
alleuiteindelijk belanghebbenden/beneficiaries van [naam stichting];
(…)
Alle gevorderde gegevens zoals ingevolge de landsverordening houdende regelen inzake identificatie van cliënten bij financiële dienstverlening geacht wordt te worden vastgelegd en bewaard alsook verondersteld wordt geacht aanwezig te zijn en onderdeel uit te maken van het betreffende dossier bij [bedrijfsnaam 2 van de verdachte] St Maarten;
Overwegendedat deze gegevens anders dan voor persoonlijk gebruik zijn verwerkt;
Geletop de feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gebleken en die staan gerelateerd in het proces-verbaal van het Team Bestrijding Ondermijning van het Recherche Samenwerkingsteam, nummer 287818 d.d. 15 januari 2019;

(…)

Vordertvan bovengenoemde (rechts)persoon medewerking te verlenen aan het verstrekken van gegevens door deze gegevens uiterlijk binnen 7 dagen ter beschikking te stellen aan de officier van justitie middels tussenkomst van het RST, TBO (bereikbaar via telefoonnummer [telefoonnummer 1], email [email]);
Op grond van artikel 177ke van het Wetboek van Strafvordering is
bovengenoemde (rechts)persoon gehouden tot geheimhouding omtrent al hetgeen ter zake van deze vordering bekend wordt en/of is.
3. Een proces-verbaal van 6 juli 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar RST18052 (Algemeen Dossier, pagina 17). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Op 3 augustus 2018 is door het onderzoeksteam [onderzoek naam 1] de eerste vordering 177s van 25 juli 2018 (DOC-006) uitgereikt aan [verdachte]. In deze vordering werd onder andere gevraagd om de UBO verklaring van [naam stichting] te verstrekken. Naar aanleiding van deze vordering is de bovengenoemde UBO verklaring van 20 januari 2017 (het Gerecht begrijpt: DOC-007) door [verdachte] verstrekt.
Op 25 januari 2019 is de tweede vordering 177s van 7 januari 2019 (DOC-008) uitgereikt aan [verdachte]. In deze vordering werd onder andere gevraagd naar aanvullende informatie omtrent de identiteit van de overige 25% van de UBO’s van [naam stichting]. Naar aanleiding van deze vordering is door [verdachte] een nieuwe UBO verklaring van [naam stichting] van 28 januari 2019 verstrekt.
4. Een geschrift, inhoudende een opgenomen telefoongesprek van 7 augustus 2018 (DOC-002, pagina 6). Dit telefoongesprek houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Sessienummer 92 beller 7215538800 7 augustus 2018 16:31:40 uur
gebelde 17215203860
[naam stichtingseigenaar] wordt gebeld door NNV8800
RE: Met [naam stichtingseigenaar]
NNV: Hold on a minute please
Ron, Ron, Ron
RE: Yes
NNV: Hold on, hold on a minute please. Hold on, hold on. Hi how are you?
RE: Good thank you
NNV: Expected things in order, thats my message. Yes?
RE: Yes
NNV: Oke. I call you in another time yes thanks.
5. Een geschrift, inhoudende een opgenomen telefoongesprek van 7 augustus 2018 (DOC-003, pagina 7). Dit telefoongesprek houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Sessienummer 96 beller 7215538800 7 augustus 2018 16:59:51 uur
gebelde 17215203860
[naam stichtingseigenaar] wordt gebeld door NNV
RE: Met Ron.
NM: Oké blijf even hangen.
RE: Ja.
Er zijn voetstappen te horen, vrouw komt aan de lijn
NV2: Ja hallo?
RE: Ja, hoi schat, met Ron.
NV2: Ja, ze zij er geweest he.
RE: Sorry?
NV2: Ze zijn er geweest, OM.
RE: Oh. Ok. Ze zijn bij jou geweest.
NV2: Ja.
RE: OK, kan ik je ergens ontmoeten, later?
NV2: uhm…om te… uhmm…ja. ik zal je whatsappen. Ja?
RE: ok, ok… dat is goed.
NV2: Ja, goed, ik denk dat het beste is als we ergens elkaar ontmoeten waar… Ja geen probleem we zullen ergens ontmoeten.
RE: Ja ja goed.
NV2: Ik zal je whatsappen.
RE: OK.
NV2: Ok, goed dag.
6. Een geschrift, inhoudende een opgenomen telefoongesprek van 25 januari 2019 (DOC-010, pagina 40). Dit telefoongesprek houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Sessienummer 183 beller 17215203860 25 januari 2019 11:07:43 uur
gebelde 17215538800
[naam stichtingseigenaar] belt uit met [getuige]
[voornaam stichtingseigenaar]zegt: Met [naam stichtingseigenaar]
Marilyn zegt: Kom bij mij!
[voornaam stichtingseigenaar]vraagt met wie hij spreekt.
[getuige] zegt ‘[getuige]” (fon).
[getuige] zegt dat het urgent is.
[voor naam stichtingseigenaar]zegt: Oh ok! Ik ben onderweg! Ok!
7. Een geschrift, inhoudende een e-mailbericht van 25 januari 2019 (DOC-011, pagina 41). Dit e-mailbericht houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
“[verdachte]”< [email verdachte]>
To: “[naam stichtingseigenaar]” [email stichtingseigenaar]
January 25, 2019 4:39PM
Dear Mr. [naam stichtingseigenaar],
Would you be so kind as to provide me with a new UBO form and update the data for me.
Kind Regards, Met vriendelijke groet,
[verdachte], LL.M. (in Dutch “mr”)
[bedrijfsnaam 2 van de verdachte] /[bedrijfsnaam 1 van de verdachte].
8. Een proces-verbaal van 1 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO16068 en TBO16070 (DOC-004, pagina 8 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 februari 2019 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
M.L. [getuige]:
Wat is het telefoonnummer[telefoonnummer 2]
voor nummer?
Dat is mijn privénummer.
Wij laten u een geluidsfragment (sessienummer 92) horen. Wie horen we hier?
Dat is mevrouw de notaris en meneer [naam stichtingseigenaar].
Wij laten u nog een geluidsfragment (sessienummer 96) horen. Wie horen we hier?
Meneer [naam stichtingseigenaar] en [verdachte].
Op 25 januari 2019 is het volgende telefoongesprek (sessie 183) opgenomen.
Dat ben ik. Ik vraag hem (het Gerecht begrijpt: [naam stichtingseigenaar]) om langs te komen.
9. Een proces-verbaal van 29 januari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO16118 en TBO16112 (DOC-014, pagina 51 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 januari 2019 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam stichtingseigenaar]:
Wat kunt u over het telefoongesprek van 7 augustus 2018 16:59:51 uur verklaren?
Dat dit heeft plaatsgevonden.
Heeft u haar naar aanleiding van het telefoongesprek ontmoet?
Ja. Zij ([getuige]) heeft verteld dat het OM bij haar is geweest.
10. Een proces-verbaal van 6 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO16118 en TBO16112 (DOC-019, pagina 131 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 6 februari 2019 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam stichtingseigenaar]:
Wat kunt u over telefoongesprek van 25 januari 2019 om 11.07 uur verklaren?
Dat is toen ik daar naar toe ben geweest. Ik ben naar [verdachte] geweest en zij heeft gezegd dat zij het UBO-formulier niet kon vinden. Ik heb toen een UBO-formulier meegekregen en zij heeft gevraagd of ik dit wilde invullen. Ik heb het op 28 januari 2019 weer ingeleverd.
11. Een proces-verbaal van 7 februari 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren TBO16118 en TBO16112 (DOC-005, pagina 18 e.v.). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 februari 2019 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[naam stichtingseigenaar]:
Wij laten u een geluidsfragment (sessienummer 96) horen.
V: Wie nemen deel aan dit gesprek?
A: Ik en [verdachte]. In het begin wordt de telefoon opgenomen door mevrouw [getuige] en vervolgens verder met [verdachte].
V: Al de vragen die (in het verhoor van 29 januari 2019) zijn gesteld met betrekking tot [getuige] gaan eigenlijk over [verdachte]?
A: Ja, dat klopt.
12. De verklaring van de
verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 1 maart 2022. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb beide vorderingen van het openbaar ministerie op mijn kantoor in ontvangst genomen. Ik heb naar aanleiding van die vorderingen in het dossier gekeken en heb ontdekt dat mijn dossier niet compleet was. Ik heb contact opgenomen met [naam stichtingseigenaar] om mijn dossier te completeren. Ik heb daarna stukken aan het openbaar ministerie verstrekt.
Ik heb telkens de laatste alinea van de vorderingen, inhoudende dat “Op grond van artikel 177ke van het Wetboek van Strafvordering is bovengenoemde (rechts)persoon gehouden tot geheimhouding omtrent al hetgeen ter zake van deze vordering bekend wordt en/of is”, gelezen.
Gevoerde verweren
De raadsman heeft aangevoerd dat de vorderingen ex artikel 177s Sv zijn gericht aan een (niet bestaande) rechtspersoon en in ieder geval niet aan de verdachte, zodat de in die vorderingen gestelde geheimhouding gold voor de aldaar genoemde rechtspersonen en niet voor de verdachte als natuurlijk persoon.
Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
De raadsman heeft gelijk als hij zegt dat de vorderingen niet expliciet zijn gericht aan de verdachte en op de vorderingen evenmin de naam is vermeld waaronder het kantoor van de verdachte bij de Kamer van Koophandel staat ingeschreven, te weten [bedrijfsnaam 1 van de verdachte]. Het Gerecht constateert dat die naam, noch de naam ‘[bedrijfsnaam 1 van de verdachte], welke naam in het uittreksel van de Kamer van Koophandel als Trade Name staat vermeld, in de vorderingen voorkomt. De vorderingen zijn daarentegen gericht aan [bedrijfsnaam 2 van de verdachte]. Opmerkelijk is wel dat de verdachte onderaan haar e-mails vermeldt “[bedrijfsnaam 2 van de verdachte]” (zie bijvoorbeeld DOC-011, pagina 41).
Wat daarvan ook zij, ingevolge artikel 177s, eerste lid, Sv kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek gegevens vorderen van degene die daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komt. In dit geval het notariskantoor alwaar handelingen zijn verricht ten behoeve van het bedrijf [naam stichting]. Daar komt bij dat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij de betreffende vorderingen op haar kantoor, alwaar zij de enige notaris is, in ontvangst heeft genomen en dat zij, naar aanleiding van die vorderingen in de betreffende dossiers heeft gekeken, dat zij naar aanleiding van die vorderingen contact heeft opgenomen met [naam stichtingseigenaar], betrokkene/oprichter van [naam stichting] en dat zij uiteindelijk stukken aan het openbaar ministerie heeft verstrekt. De verdachte heeft verder verklaard dat zij telkens de laatste alinea van de vorderingen, inhoudende dat “Op grond van artikel 177ke van het Wetboek van Strafvordering is bovengenoemde (rechts)persoon gehouden tot geheimhouding omtrent al hetgeen ter zake van deze vordering bekend wordt en/of is, heeft gelezen. Het Gerecht leidt hieruit af dat er geen twijfel over kan hebben bestaan dat de vorderingen (uiteindelijk) gericht waren aan de verdachte en dat de verdachte er ook van uit ging dat de vorderingen aan haar waren gericht en dat zij derhalve tot geheimhouding was gehouden.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de vorderingen in strijd met artikel 177s, tweede lid, Sv zijn gedaan aan een in dat artikel bedoelde ‘geheimhouder’. Tevens is er gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 177s, derde lid, Sv omdat in de vorderingen niet de persoon is vermeld over wie gegevens worden gevorderd en de grondslag van de vorderingen ontbreekt. De vorderingen zijn derhalve ondeugdelijk en daarom was de verdachte niet tot geheimhouding gehouden, aldus de raadsman.
Het Gerecht overweegt hieromtrent als volgt.
De hier aan de orde zijnde vorderingen ex artikel 177s Sv zijn gericht aan een notaris. Artikel 177, tweede lid, Sv bepaalt dat een vordering niet aan de in artikel 252 Sv genoemde persoon kan worden gericht. Artikel 252 Sv bepaalt dat “van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschonen zij, die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd”.
Er kan discussie mogelijk zijn over de reikwijdte van het in artikel 177, tweede lid, Sv opgenomen verbod. Kan een vordering in het geheel niet worden gericht tot een notaris? Of beperkt het verbod zich enkel tot het vorderen van gegevens die aan de verdachte in haar ambt van notaris zijn toevertrouwd? Indien het verbod in deze laatste beperkte zin moet worden opgevat, kan vervolgens de vraag rijzen of de door het openbaar ministerie gevorderde gegevens onder deze beperktere categorie vallen.
Het Gerecht zal de beantwoording van deze vraag verder in het midden laten. Want zelfs als zou moeten worden aangenomen dat de vorderingen niet aan de verdachte in haar ambt van notaris hadden mogen worden gedaan, is naar het oordeel van het Gerecht de consequentie daarvan niet meer dan dat de verdachte niet was gehouden tot verstrekking van de in die vorderingen genoemde gegevens. Het brengt echter niet met zich dat het de verdachte vrijstond de in die vordering opgenomen (geheime) informatie te openbaren. Dat blijkt niet uit de wettekst, waarin bijvoorbeeld geen voorbehoud wordt gemaakt dat de daarin genoemde geheimhoudingsplicht slechts geldt bij
rechtmatiggedane vorderingen. Het is ook uitdrukkelijk de bedoeling van de wet(gever) dat (het onderwerp van) de opgevraagde gegevens nu juist in het belang van het onderzoek geheim blijft. Dit uitgangspunt zou onaanvaardbaar doorkruist worden als het (in dit geval) een notaris vrij zou staan om informatie die geheim moet blijven aan derden te openbaren, enkel omdat de vordering niet aan een notaris gedaan mag worden. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Ook aan het bepaalde in artikel 177s, derde lid, Sv is naar het oordeel van het Gerecht voldaan. Uit de inhoud van de vorderingen blijkt genoegzaam dat geen informatie werd verzocht over personen, maar over transacties, zodat het verweer dat de vorderingen niet de persoon vermelden over wie gegevens worden gevorderd, feitelijke grondslag mist. Ook is de grondslag van de vorderingen wel degelijk in de vorderingen vermeld waar gesproken wordt over “de feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek zijn gebleken die staan gerelateerd in het proces-verbaal van het Team Bestrijding Ondermijning van het Recherche Samenwerkingsteam, nummer 274492 d.d. 25 juli 2018” respectievelijk “het proces-verbaal van het Team Bestrijding Ondermijning van het Recherche Samenwerkingsteam, nummer 287818 d.d. 15 januari 2019”.
Geen rechtsregel verplicht ertoe het onderliggende proces-verbaal bij het uitreiken van een vordering als bedoeld in artikel 177s Sv aan de betrokkene te overleggen.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
De raadsman heeft nog aangevoerd dat het “ne bis in idem”- beginsel heeft te gelden, omdat de verdachte in het vonnis tegen [naam stichtingseigenaar] door de rechter al publiekelijk is veroordeeld.
Het Gerecht verwerpt dit verweer. Het ne bis in idem”- beginsel houdt in dat iemand niet andermaal vervolgd kan worden wegens een feit waarvoor hij onherroepelijk door een rechter in het Koninkrijk is veroordeeld. In het onderhavige geval is de verdachte niet eerder vervolgd noch strafrechtelijk veroordeeld voor het aan haar tenlastegelegde.
Bewijsoverwegingen
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij wist dat dat zij gehouden was tot geheimhouding omtrent al hetgeen ter zake van de vorderingen ex artikel 177s Sv bekend wordt en/of is. Niettemin heeft zij na beide vorderingen contact (laten) opnemen c.q. opgenomen met [naam stichtingseigenaar] en heeft zij ontmoetingen met hem gehad. Dat het de verdachte zelf is geweest die aan de telefoongesprekken van 7 augustus 2018 heeft deelgenomen blijkt uit de verklaringen van [naam stichtingseigenaar] en [getuige]. Na de eerste vordering vinden er twee telefoongesprekken plaats tussen [verdachte] en [naam stichtingseigenaar], waarbij eerst een soort gecodeerde boodschap lijkt te worden gegeven (“Expected things in order, thats my message. Yes?”), waarna een afspraak wordt gemaakt elkaar te ontmoeten. Bij die ontmoeting heeft de verdachte in ieder geval aan [naam stichtingseigenaar] verteld dat het OM bij haar is geweest. Reeds door die mededeling heeft zij naar het oordeel van het Gerecht al de aan haar opgelegde geheimhoudingsplicht geschonden. Na de tweede vordering is de verdachte er naar eigen zeggen achter gekomen dat haar dossier niet compleet was en heeft zij weer contact opgenomen met [naam stichtingseigenaar] en heeft zij hem in persoon en per e-mail verzocht ervoor te zorgen dat de door het openbaar ministerie gevorderde UBO-verklaring in haar bezit kwamen. Wat de reden voor het leggen van het contact ook is geweest, buiten kijf staat dat de verdachte hiermee wederom haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden.
De verklaring van [naam stichtingseigenaar], inhoudende dat (naar later is gebleken) de verdachte tijdens de eerste ontmoeting tegen hem heeft gezegd dat het openbaar ministerie bij haar langs was geweest en dat zij onder geheimhoudingsplicht stond, spreekt in dit verband boekdelen (DOC-014, pagina 59). Van het door de raadsman in zijn pleitnota geopperde ‘voorbij praten van de mond’ is dan ook geen sprake. Verdachtes handelen kan niet anders worden aangemerkt dan als willens en wetens handelen, zodat bewezen is dat de verdachte de aan haar opgelegde geheimhoudingsplicht meermalen opzettelijk heeft geschonden.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Het bewezen wordt als volgt gekwalificeerd:
Opzettelijke schending van een wettelijke geheimhoudingsplicht, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daarnaast een werkstraf voor de duur van 80 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 40 dagen hechtenis.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het Gerecht gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, alsook op de straffen die in vergelijkbare gevallen door het Hof en de Gerechten plegen te worden opgelegd. Daarbij heeft het Gerecht in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het opzettelijk schenden van een wettelijke geheimhoudingsplicht. Zij heeft, telkens nadat het openbaar ministerie aan haar vorderingen tot het verstrekken van gegevens (artikel 177s Sv) had uitgereikt, contact gezocht met [naam stichtingseigenaar], ondanks dat in de vorderingen stond dat degene tot wie de vordering is gericht in het belang van het onderzoek geheimhouding in acht dient te nemen omtrent al hetgeen hem ter zake van de vordering bekend is.
Het openbaar ministerie heeft de betreffende vorderingen gedaan in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar corruptie en witwassen van crimineel vermogen.
Het spreekt voor zich dat met het verstrekken van informatie over een dergelijk strafrechtelijk onderzoek de waarheidsvinding door het openbaar ministerie kan worden gefrustreerd en bewijs kan worden gemanipuleerd.
Het Gerecht neemt het de verdachte kwalijk dat zij het bewezen verklaarde heeft gepleegd terwijl zij als notaris een publieke functie vervult en uit dien hoofde op haar een maatschappelijke verantwoordelijkheid rust. Het is in het algemeen belang dat zowel burgers als overheid vertrouwen in een notaris moeten kunnen stellen. De verdachte heeft dat vertrouwen geschonden.
Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van verbodsbepalingen, zoals het verbod op openbaar maken van geheime informatie, is essentieel dat overtreding van deze verbodsbepaling niet vrijblijvend is en dat daaraan gevolgen worden verbonden. Dat dient ook in deze zaak te geschieden.
Het Gerecht acht alles afwegende oplegging van de door de officier van justitie gevorderde werkstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.
De voorwaardelijke gevangenisstraf dient de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij is van belang dat de verdachte, anders dan de raadsman stelt, er ter terechtzitting geen blijk van heeft gegeven het laakbare van haar handelen in te zien. Sterker nog, zij heeft ter terechtzitting herhaald aan de completering van haar dossier de hoogste prioriteit toe te kennen, kennelijk ook in het geval zij aan geheimhouding is gehouden. Aan de mededeling van de raadsman dat de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf het reizen van de verdachte naar de Verenigde Staten ernstig zal bemoeilijken, komt in het licht van het voorgaande onvoldoende gewicht toe en brengt het Gerecht dan ook niet tot een ander oordeel.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46, 1:136 en 2:232 van Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
één [1] maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
twee [2] jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
tachtig [80] uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
veertig [40] dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G. Verbeek, bijgestaan door
mr. J. Mulder, griffier, en op 22 maart 2022 uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Sint Maarten met een directe beeld- en geluidsverbinding met het gerechtsgebouw in Curaçao.