ECLI:NL:OGEAM:2022:37

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 mei 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
Lar 66/2021, SXM202100741
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de proportionaliteit van arbeidsbeperkingen voor partners van vreemdelingen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door dhr. E.I. Maduro, en de Minister van Justitie van Sint Maarten, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller. Eiseres, van Dominicaanse nationaliteit, had een aanvraag voor een vergunning tot verblijf ingediend, die door de Minister was afgewezen op basis van het feit dat zij arbeid had verricht zonder de benodigde tewerkstellingsvergunning. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij verzocht om de beschikking van de Minister te vernietigen en een nieuwe beschikking te nemen.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat het beleid van de Minister, dat een onderscheid maakt tussen partners van Nederlanders en partners van niet-Nederlanders, niet proportioneel is en in strijd met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende onderbouwing was voor de stelling dat partners van niet-Nederlanders een grotere druk op de arbeidsmarkt zouden leggen dan partners van Nederlanders. Dit leidde tot de conclusie dat het beleid van de Minister niet voldoet aan het proportionaliteitsvereiste en derhalve niet redelijk is.

Het Gerecht heeft het beroep gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en de Minister opgedragen om de aanvraag van eiseres voor de vergunning tot verblijf toe te wijzen. Tevens is de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op NAf 1.400,--, en een griffierecht van NAf 150,--. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 16 mei 2022
Zaaknummer: SXM202100741-LAR00066/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiseres],
eiseres,
gemachtigde: dhr. E.I. MADURO,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder van 22 april 2021, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres, gericht tegen verweerders beschikking van 29 oktober 2020 inhoudende afwijzing aanvraag vergunning tot verblijf, ongegrond heeft verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 4 juni 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend beroepschrift (met producties) heeft eiseres tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Op 28 maart 2022 heeft eiseres aanvullende producties overgelegd.
2.2.
Op 4 augustus 2021 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Verweerder heeft op 29 november 2021 aanvullende producties aangeleverd.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 november 2021 en 4 april 2022. Eiseres is bij gemachtigde verschenen. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde. Partijen hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.4.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
De volgende feiten staan vast.
- Eiseres is geboren op [geboortedatum] te Dominicaanse Republiek en van Dominicaanse nationaliteit.
-Eiseres is gehuwd op [huwelijksdatum] met [naam echtgenoot]. [naam echtgenoot] is van Haitiaanse nationaliteit en is gevestigd op Sint Maarten sedert 10 oktober 1997. Vanaf 4 juli 2016 heeft [naam echtgenoot] een vtv.
-Aan eiseres is bij beschikking van 23 april 2019 een vttv toegekend met als doel verblijf bij echtgenoot [naam echtgenoot].
-Op 20 mei 2020 heeft eiseres een verlenging van deze vttv verzocht.
-Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen omdat eiseres arbeid in loondienst heeft verricht zonder over een tewerkstellingsvergunning te beschikken.
-Op 18 februari 2021 is een hoorzitting gehouden.
-Bij bestreden beschikking heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd.

4.Het geschil

4.1.
Eiseres heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en verweerder op te dragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van de in deze beschikking te geven uitspraak.
4.2.Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna zo nodig nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 3.7.1. van de Richtlijnen met betrekking tot de toepassing van de Landsverordening toelating en uitzetting en het Toelatingsbesluit (hierna: Richtlijnen) hanteert verweerder als normbedrag om aan de voorwaarde van voldoende financiële middelen te voldoen bij aanvragen van echtgeno(o)t(e) en partner van een vreemdeling van vreemde nationaliteit NAf 2.000,-- bruto aan inkomsten. Voorts wordt aan echtgeno(o)t(e) en partner van personen met de Nederlandse nationaliteit geen werkverbod/beperking ter zake werk opgelegd, opdat zij vrij aan de arbeidsmarkt kunnen deelnemen en inkomsten kunnen generen.
5.2.
Dit beleid is een nadere uitwerking van de in artikel 7, vijfde lid, Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) genoemde mogelijkheid voor verweerder om krachtens landbesluit nadere voorwaarden, beperkingen of bepalingen te stellen.
5.3.
Het Gerecht heeft in eerdere jurisprudentie geoordeeld dat dit beleid van verweerder redelijk te achten is.
Het Gerecht is evenwel, anders dan voorheen, thans van oordeel dat dit beleid niet in overeenstemming is met het proportionaliteitsvereiste zoals in de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM) nader is uitgewerkt.
5.4.
Bij uitspraak van heden zaaknummer SXM202100994-Lar106/2021 heeft het Gerecht geoordeeld dat het onderscheidt tussen partners van Nederlanders en partners van niet-Nederlanders, voor zover dit onderscheidt ziet op de beperking arbeid, niet proportioneel is en in strijd is te achten met artikel 14 van het EVRM.
5.5.
De in voornoemde uitspraak opgenomen overwegingen hieromtrent worden hier als herhaald en ingelast beschouwd.
5.6.
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder niet voldoende heeft onderbouwd dat na toelating op grond van gezinshereniging/vorming de toegelaten partners van niet-Nederlanders een grotere druk leggen op de arbeidsmarkt dan partners van Nederlanders. Dat verweerder de instroom vreemdelingen die de weg van gezinshereniging/vorming gebruiken om toegang tot de arbeidsmarkt te krijgen wil tegengaan, is onvoldoende reden om het onderscheid te rechtvaardigen. Immers, verweerder heeft niet kunnen onderbouwen dat partners van niet-Nederlanders in grotere mate gezinshereniging/vorming gebruiken om toegang te verkrijgen tot de arbeidsmarkt dan partners van Nederlanders. Voorts heeft verweerder in de beoordeling van toelating alle mogelijkheid om vermoedelijk misbruik te betrekken en te beoordelen. Van een rechtvaardiging voor voornoemd onderscheid en van zwaarwegende redenen is dan ook niet gebleken. Dit leidt tot de conclusie dat het beleid van verweerder genoemd in rechtsoverweging 5.1. niet voldoet aan het proportionaliteitsvereiste en aldus niet redelijk is omdat het in strijd te achten is met artikel 14 EVRM.
5.7.
Gezien het hiervoor overwogene is het Gerecht van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen dat zij arbeid heeft verricht en het Gerecht is van oordeel dat de “fair balance” in het voordeel uitvalt van eiseres. Dat eiseres in haar beroepsgronden geen beroep heeft gedaan op artikel 8 van het EVRM maakt een en ander niet anders. Immers, in het licht van vaste jurisprudentie dient verweerder aanvragen ambtshalve te toetsen aan artikel 8 van het EVRM en een en ander te beoordelen met in acht neming van de uit de jurisprudentie volgende “fair balance”.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is.
5.9.
Omdat gesteld noch gebleken is van andere afwijzingsgronden ziet het Gerecht aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en verweerder wordt opgedragen om over te gaan tot verblijfsaanvaarding en de aanvraag voor de vttv toe te wijzen.
5.10.
Er is aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure. Met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt het Gerecht deze kosten op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een bedrag van NAf 150,-- als vergoeding voor het door eiseres betaalde griffierecht.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om over te gaan tot verblijfsaanvaarding en de aanvraag voor de vttv toe te wijzen;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres zal betalen een bedrag van NAf 1.400,-- en een bedrag van NAf 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 16 mei 2022.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.