ECLI:NL:OGEAM:2022:91

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
SXM202101162- Lar 140/2021
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanpassing salarissen werknemers na looncontrole door SZV

In deze zaak heeft Brooks & Associates N.V. beroep ingesteld tegen een beschikking van het Uitvoeringsorgaan Sociale Ziektekostenverzekering (SZV) waarin de aanpassing van de salarissen van drie werknemers werd vastgesteld. De beschikking, gedateerd 3 augustus 2021, volgde op een looncontrole die door SZV was uitgevoerd. Eiseres stelde dat de aanpassing van de salarissen onterecht was en dat bepaalde posten niet als looncomponenten aangemerkt mochten worden. De procedure begon met een pro forma beroepschrift dat op 14 september 2021 werd ingediend, gevolgd door aanvullende gronden op 13 oktober 2021 en aanvullende stukken op 14 juni 2022. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 juni 2022.

Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder de onbevoegde ondertekening van de beschikking en het ontbreken van een hoorzitting in de bezwaarfase. Het Gerecht oordeelde dat de ondertekening geen gegrond beroep opleverde, aangezien het gebrek in de bezwaarfase was hersteld. Ook werd vastgesteld dat eiseres voldoende gelegenheid had gehad om haar standpunten toe te lichten tijdens de beroepsprocedure.

Wat betreft de aanpassing van de salarissen, oordeelde het Gerecht dat de door SZV aangemerkte posten als looncomponenten, zoals maaltijden en autovergoeding, terecht waren. Eiseres had niet aangetoond dat deze vergoedingen niet als loon konden worden aangemerkt. Het Gerecht concludeerde dat de aanpassing van de salarissen op goede gronden was gedaan en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. J.M. Ghrib, mr. J. Sybesma en mevrouw M. Lopez-de Weever op 15 augustus 2022.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 15 augustus 2022
Zaaknummer: SXM202101162-LAR00140/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
BROOKS & ASSOCIATES N.V.,
eiseres,
gemachtigde: mr. B.B. BROOKS,
tegen
HET UITVOERINGSORGAAN SOCIALE ZIEKTEKOSTEN VERZEKERING,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. HOFMAN-RUIGROK,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van 3 augustus 2021 waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 8 september 2020 inhoudende dat de salarissen van drie werknemers van eiseres zijn aangepast, ongegrond heeft verklaard.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 14 september 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediend pro- forma beroepschrift (met producties) heeft eiseres tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Op 13 oktober 2021 zijn de gronden aangevuld. Eiseres heeft op 14 juni 2022 aanvullende stukken in het geding gebracht.
2.2.
Op 15 november 2021 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 21 juni 2022. Partijen zijn bij gemachtigde voornoemd verschenen. Partijen hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
2.4.
Uitspraak is (nader) bepaald op heden.

3.Feiten

3.1.
De controle en inspectie afdeling van verweerder heeft een looncontrole uitgevoerd bij Brooks & Associates N.V.
3.2.
Naar aanleiding van de bevindingen tijdens deze looncontrole heeft verweerder bij beschikking van 8 september 2020 bepaald dat de salarissen van drie werknemers van eiseres dienen te worden aangepast te weten van [a] met NAf 4.336,60 per maand en van [b] en [c] met NAf 698,20 per maand.
3.3.
Tegen genoemde beschikking heeft eiseres op 20 oktober 2020 bezwaar aangetekend.
3.4.
Op 3 augustus 2021 heeft verweerder de bestreden beslissing genomen.

4.Wettelijk kader

Artikel 1 van de LvZv definieert loon als elke uitkering in welke vorm ook die de werknemer als vergoeding voor zijn arbeid ten laste van zijn werkgever geniet, alsook ontvangsten van derden, die van invloed zijn op de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst, behalve:
• vergoeding voor het verrichten van overwerk in de zin van de Arbeidsregeling;
• de toeslag op het loon ingevolge artikel 58 van de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering en artikel 52 van de Landsverordening Algemene Weduwen- en Wezenverzekering;
• de sociale verzekeringspremies die ten laste van de werkgever komen;
• vergoeding boven het normale loon voor het tijdelijk verrichten van andere dan de normale arbeid, waartoe hij ingevolge arbeidsovereenkomst met zijn werkgever verplicht is;
• vergoeding die bij uitzondering wordt gegeven voor het verrichten van een boven het normale liggende arbeidsprestatie;
• hetgeen ingevolge artikel 6, derde lid, onderdelen d tot en met h, van de Landsverordening op de loonbelasting niet tot het loon wordt gerekend;
• de verplichte bijdragen van de werkgever in spaarfondsen;
• uitkeringen voor opleiding of studie van de kinderen;
• gratificaties bij verjaardagen of ambtsjubilea;
• kwijtscheldingen van leningen verstrekt door de werkgever;
• de financiële voordelen uit geldleningen met een lage rente verstrekt door de werkgever;
Artikel 2, eerste lid, van de LvZv luidt:
6. Werkgever en werknemer stellen bij de aanvang van het dienstverband onderscheidenlijk de aanvang van de werkzaamheden en telkens wanneer het loon gewijzigd wordt, het dagloon vast met inachtneming van het daaromtrent in artikel 1 bepaalde.
Artikel 2, sub 4 van de LvZv luidt:
4.De Bank kan al dan niet op verzoek van werkgever of werknemer het dagloon vaststellen of het vastgestelde dagloon wijzigen. Zij brengt haar beslissing, die in de plaats treedt van de beslissing van werkgever en werknemer, schriftelijk en met redenen omkleed ter kennis van de werkgever en de werknemer.

5.Het geschil

Verweerder heeft diverse door eiseres opgevoerde posten aangemerkt als looncomponent. Eiseres heeft ten aanzien van de maaltijden, autovergoeding voor Kia sportage en een teambuilding reis beroepsgronden geformuleerd.
Hierna zal op de standpunten van partijen zo nodig nader worden ingegaan.

6.Beoordeling

6.1.
Ten aanzien van hetgeen eiseres heeft opgemerkt met betrekking tot de onbevoegde ondertekening van de beschikking van 8 september 2020 is het Gerecht van oordeel dat een en ander niet kan leiden tot een gegrond beroep. Zoals het Gerecht eerder heeft aangegeven (zie uitspraak 23 april 2021, nummer SXM202000830- LAR00065/2020) kan een gebrek in de ondertekening van een beschikking op eenvoudige wijze geheeld worden in de bezwaarfase. Immers, de bezwaarschriftenprocedure behelsde een integrale heroverweging waarin zowel inhoudelijk, als ook procedurele fouten kunnen worden hersteld. De wijze waarop verweerder dit gebrek heeft hersteld mag dan niet de schoonheidsprijs verdienen maar laat onverlet dat duidelijk is dat de directeur van verweerder het gebrek heeft geheeld door de beschikking te bekrachtigen. Niet aannemelijk is geworden dat eiseres door deze handelswijze is benadeeld.
6.2.
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen hoorzitting heeft gehouden in de bezwaarfase. Het Gerecht ziet evenwel geen aanleiding te bepalen dat dit in geval van eiseres een zorgvuldigheidsgebrek oplevert. Uit het dossier blijkt dat er meerdere malen contact is geweest tussen eiseres en verweerder waarbij verweerder om aanvullende informatie heeft verzocht. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door het niet houden van een hoorzitting in de bezwaarfase in haar belangen is geschaad. Voorts heeft zij in beroep alsnog de gelegenheid gehad om haar standpunten toe te lichten.
6.3.
Ten aanzien van de door verweerder als loon aangemerkte teambuilding reis overweegt het Gerecht, in lijn met hetgeen is overwogen in de uitspraak SXM202100907-LAR00091/2021, als volgt. Eiseres heeft aangegeven dat de jaarlijkse teambuilding in 2019 bestond uit een reis naar de Verenigde Staten. De reis vond plaats in november omdat de meerderheid van de werknemers had gekozen voor een zogenaamde Black Friday shopping in Miami/Fort Lauderdale. In de onderhavige zaak heeft eiseres geen andere dan wel nadere gronden aangevoerd anders dan de gronden die in voornoemde zaak naar voren zijn gebracht. Ook is gesteld noch gebleken van feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vòòr voornoemde uitspraak die redelijkerwijs niet bekend konden zijn en die indien dit wel het geval zou zijn geweest tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden. Het Gerecht ziet dan ook geen aanleiding om anders te oordelen en het Gerecht is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte deze reis als looncomponent heeft aangemerkt. Waarbij het Gerecht van belang acht dat uit de door eiseres overgelegde informatie niet blijkt van enige teambuilding activiteit. Gezien de opgevoerde kosten heeft verweerder kunnen stellen dat de trip niet verschilt van een vakantietrip. Immers het door eiseres omschreven doel, Black Friday shopping is consumptief van aard. Voorts heeft eiseres op geen enkele wijze onderbouwd dat het programma een zakelijk karakter zou hebben.
6.4.
De stelling van eiseres dat er meer werknemers hebben deelgenomen aan de reis en dat verweerder aldus een foutieve berekening heeft gemaakt kan eveneens niet slagen. Het Gerecht acht hierbij doorslaggevend dat eiseres heeft aangegeven in het overzicht dat er aan 4 werknemers een per diem is uitbetaald. Ten tijde van de reis stonden er 4 werknemers op de payroll. Met verweerder is het Gerecht van oordeel dat de gewijzigde verzamelloonstaat 2019 ingediend bij de belastingdienst op 22 oktober 2021 niet kan leiden tot een ander oordeel. Eiseres heeft onvoldoende onderbouwd waar deze gewijzigde verzamelloonstaat op is gebaseerd. Het Gerecht is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte aan de drie in de beschikking genoemde werknemers deze kosten als looncomponent bij het dagloon heeft gerekend.
6.5.
Ten aanzien van de door verweerder als loon aangemerkte maaltijden overweegt het Gerecht als volgt.
Het Hof heeft overwogen (vgl. uitspraak van 18 november 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:255) dat in artikel 1 van zowel de LOV als de LZV is bepaald dat onder loon wordt verstaan: elke uitkering in welke vorm ook die de werknemer als vergoeding voor zijn arbeid ten laste van zijn werkgever geniet, alsook ontvangsten van derden die van invloed zijn op de voorwaarden van de arbeidsovereenkomst. In artikel 1 van de LZV is, anders dan in de LOV, voorts bepaald dat van het loonbegrip is uitgezonderd hetgeen ingevolge artikel 6, derde lid, onderdelen d tot en met h, van de LLB niet tot het loon wordt gerekend. Uit artikel 6, derde lid, onderdeel f, van de LLB volgt dat tot het loon niet worden gerekend vergoedingen voor zover zij geacht kunnen worden te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van het loon, met uitzondering van posten als bedoeld in artikel 9C, eerste lid, met uitzondering van onderdeel h, van de Landsverordening op de inkomstenbelasting (hierna: de LIB). De posten, bedoeld in artikel 9C, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de LIB worden daarmee dus niet tot het loon gerekend; in onderdeel h zijn onder meer voedsel en drank opgenomen. Gelet op de bewoordingen van artikel 6, derde lid, onderdeel f, van de LLB, moet het daarbij echter wel gaan om kosten die strekken tot verwerving van het loon. De aard van de overige posten, bedoeld in artikel 9C, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de LIB wijst daar ook op. Het Hof is vervolgens van oordeel dat kosten gemaakt voor voeding en dranken in het algemeen behoren tot de sfeer van de inkomensbesteding en dat een tegemoetkoming van de werkgever in die kosten in beginsel niet kan worden aangemerkt als te strekken tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Vergoedingen voor maaltijden die een werknemer nuttigt op een dag waarop hij niet langer dan gebruikelijk zijn werkzaamheden verricht, zijn daarom geen verwervingskosten en zijn daarmee - in tegenstelling tot bijvoorbeeld maaltijdkosten als gevolg van overwerk - onderdeel van het loon. Het Hof vindt voor dit oordeel (ook) steun in artikel 1, aanhef en onder a, b en c, van het Landsbesluit Ziekteverzekering inzake waardering van kost en inwoning (P.B. 1976-228).
6.6.
Het Gerecht is van oordeel dat in onderhavige zaak geen feiten dan wel omstandigheden zijn die maken dat anders dan het Hof zou moeten worden geoordeeld. Voorts is het Gerecht van oordeel dat verweerder niet ten onrechte is uitgegaan van de informatie die zij heeft ontvangen van eiseres omtrent de verstrekte maaltijden. Nu verweerder ook de Handleiding Loonbelasting hanteert acht het Gerecht het niet onredelijk dat verweerder een hoger bedrag heeft berekend voor de regelmatig verstrekte maaltijden, nu de werkelijke kosten van die maaltijden feitelijk hoger zijn dan NAf 5,- per dag. De beroepsgrond faalt.
6.7.
Ten aanzien van de door verweerder aangemerkte autovergoeding overweegt het Gerecht als volgt.
Onbestreden is dat [a] de beschikking heeft over een auto van de zaak. Dat zij deze auto slechts tijdens kantooruren zou gebruiken en nooit voor privé doeleinden, zoals eiseres heeft gesteld, heeft eiseres niet nader onderbouwd. Het is aan eiseres om door middel van een administratie of anderszins op enige wijze aannemelijk te maken dat van privégebruik geen sprake is. De enkele stelling hiertoe is onvoldoende. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat verweerder niet ten onrechte, met toepassing van de ratio 50/50 voor het beroepsmatige en privé gebruik, het gebruik van de auto als looncomponent heeft aangemerkt. De beroepsgrond faalt.
6.8.
Gezien het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft kunnen oordelen dat de salarissen (daglonen) van de drie werknemers ingevolge artikel 2 sub 4 van de LvZv dienen te worden aangepast zoals in de beschikking is berekend. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, mr. J. Sybesma en mevrouw M. Lopez-de Weever, bijzondere rechters in het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 15 augustus 2022.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.