ECLI:NL:OGEAM:2022:95

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
SXM202200895- Lar 21/2022
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th. G. Lautenbach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van ongewenstverklaring en voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft verzoeker, een Jamaicaanse man die sinds 2014 in Sint Maarten verblijft, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen de ongewenstverklaring en de maatregel van vreemdelingenbewaring die door de Minister van Justitie van Sint Maarten was opgelegd. De verzoeker was eerder veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor poging tot moord en illegaal vuurwapenbezit. Op 31 juli 2022 werd hij als ongewenst vreemdeling aangemerkt en werd hem de toegang tot Sint Maarten ontzegd voor drie jaar. Verzoeker stelde dat er sprake was van familieleven met zijn vrouw en zoon, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, en dat de maatregelen in strijd waren met de beginselen van behoorlijk bestuur.

De mondelinge behandeling vond plaats op 11 augustus 2022, waarbij de gemachtigde van verzoeker en vertegenwoordigers van de verweerder aanwezig waren. De rechter oordeelde dat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een inbreuk op zijn familieleven, aangezien zijn vrouw in Panama City woont en niet op Sint Maarten. De rechter concludeerde dat de verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor een voorlopige voorziening, omdat hij illegaal in Sint Maarten verbleef en er geen bijzondere persoonlijke omstandigheden waren die de verwijdering in de weg stonden. Het verzoek tot schorsing van de ongewenstverklaring en de voorlopige voorziening werd afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door mr. Th. G. Lautenbach op 19 augustus 2022, en tegen deze beslissing was geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

Landsverordening administratieve rechtspraak
Uitspraakdatum: 19 augustus 2022
Zaaknummer :SXM202200895- Lar 21/2022
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot schorsing en/of het treffen van een voorlopige voorziening van:
[verzoeker],
verzoeker,
gemachtigde: mr. B.B. BROOKS,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA,

1.Aanduiding bestreden beschikkingen

De beschikkingen van verweerder van 31 juli 2022 (met producties) inhoudende een maatregel van bewaring en een verwijderingsbeschikking, waarbij verzoeker is aangemerkt als ongewenst vreemdeling en waarin is bevolen dat verzoeker met ingang van 31 juli 2022 in vreemdelingenbewaring wordt geplaatst ter fine van verwijdering, en waarbij aan hem gedurende drie jaar de toegang tot Sint Maarten wordt ontzegd.

2.Procesverloop

Namens verzoeker is op 2 augustus 2022 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift (met producties) als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend.
Bij bericht van 10 augustus 2022 hebben partijen aanvullende producties in het
geding gebracht.
Mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 11 augustus 2022. De gemachtigde van verzoeker voornoemd is verschenen. Voor verweerder zijn de heer Salomé, Coördinator Grensbewaking Mobiele Opsporing & Toezicht Vreemdelingen en mevrouw mr. G. van Haperen, Senior Juridisch Beleidsmedewerker verschenen, bijgestaan bij gemachtigde voornoemd. Partijen hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd.
Landsverordening administratieve rechtspraak
Beslissing is bepaald op heden.

3.Feiten en standpunten van partijen

3.1
De volgende feiten staan vast.
Verzoeker is op [geboortedatum] geboren te Jamaica en bezit de Jamaicaanse nationaliteit.
Verzoeker verblijft sedert 2014 in Sint Maarten.
Verzoeker is op 2 mei 2014 te Sint Maarten gehuwd met [naam echtgenote]. Partijen hebben een zoon [naam zoon]. Zowel de echtgenote als de zoon hebben de Nederlandse nationaliteit.
Op 7 november 2014 is aan verzoeker een v.t.t.v. verleend geldig tot 23 juni 2017 met als doel arbeid in loondienst bij werkgever [naam werkgever].
Op 23 mei 2017 is aan verzoeker een v.t.t.v. verleend geldig tot 25 juni 2020 met als doel arbeid in loondienst bij werkgever [naam werkgever].
Op 4 september 2019 is verzoeker veroordeeld tot vijf jaren onvoorwaardelijke gevangenisstraf, wegens poging tot moord en illegaal vuurwapenbezit.
Op 29 juli 2022 is de aanvraag tot het verlenen van een vergunning tot tijdelijk verblijf door verweerder op grond van artikel 9 lid 1 sub a en b van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (LTU) afgewezen.
Bij beschikking van 31 juli 2022 is verzoeker voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
Bij beschikking van 31 juli 2022 is verzoeker als ongewenst vreemdeling aangemerkt en heeft verweerder bevolen dat verzoeker met ingang van 31 juli 2022 in vreemdelingenbewaring wordt gesteld ter verwijdering.
Bij beroepschrift van 2 augustus 2022 heeft verzoeker bij dit Gerecht beroep ingesteld tegen de verwijderingsbeschikking van 31 juli 2022. Op dit beroep (de bodemzaak) is nog niet beslist.
De feitelijk verwijdering van verzoeker heeft op 2 augustus 2022 plaatsgevonden.
3.2.
In de bestreden beschikkingen heeft verweerder onder meer overwogen dat volgens de richtlijnen ter uitvoering van de LTU een vreemdeling zo spoedig mogelijk na ontslag uit de gevangenis uit het land verwijderd dient te worden. Nu het verzoek voor een verblijfsvergunning is afgewezen, verblijft verzoeker illegaal op Sint Maarten. Verder stelt verweerder dat de echtgenote van verzoeker niet beschikt over voldoende financiële middelen om als garantsteller op te treden, waarbij tevens is gebleken dat de echtgenote reeds langer dan 2 maanden buiten Sint Maarten verblijft. Gezien de omstandigheden alsmede de veroordeling tot een misdrijf is verwijdering van verzoeker noodzakelijk in het belang van de openbare orde en het algemeen belang en zijn er geen bijzondere persoonlijke omstandigheden die de verwijdering in de weg staan, aldus verweerder.
Landsverordening administratieve rechtspraak
3.3.
Verzoeker heeft het Gerecht verzocht over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende dat de bewaring, de ongewenst verklaring en de verwijdering worden verboden dan wel geschorst totdat door de LAR rechter in het hoogste resort is beslist op het beroepschrift omtrent de verwijderingsbeschikking en de maatregel van bewaring van 31 juli 2022. Aan dit verzoek legt verzoeker, kort samengevat, ten grondslag dat de beschikkingen tot bewaring en verwijdering van verzoeker in strijd zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens verzoeker heeft verweerder in een kort tijdsbestek een aantal tegenstrijdige beschikkingen uitgevaardigd. Allereerst is door verweerder bepaald dat verzoeker wegens goed gedrag in voorwaardelijk vrijheid kan warden gesteld. Verweerder heeft verzoeker zelf immers geprezen voor zijn bijdrage in de renovatie in het huis van bewaring, aldus de verzoeker. Tegenstrijdig hiermee is dat verweerder nu stelt dat de verwijdering van verzoeker van belang is voor de openbare orde. Verder warden de richtlijnen volgens verzoeker zelden tot nooit toegepast en zeker niet in omstandigheden waarbij er sprake is van een gezinsleven. Verzoeker is als bekwame timmerman en bouwvakker weldegelijk in staat in zijn eigen onderhoud en die van zijn gezin te voorzien. Voorts, is verzoeker van mening dat de motivering van verweerder ontoereikend is en dat de maatregel een onevenredig inmenging is op het gezinsleven van verzoeker. Ten slotte doet verzoeker een beroep op onder meer artikel 8 EVRM en de jurisprudentie daaromtrent.
3.4.
Verweerder verweert zich kort samengevat tegen het onderhavige verzoek en stelt dat verzoeker vrijwillig naar Jamaica wilde vertrekken om aldaar te zorgen voor zijn zieke moeder, dat hij zelf zijn vliegticket naar Jamaica heeft betaald en dat hij zich niet tegen de verwijdering heeft verzet. Verder voert verweerder aan dat verzoeker reeds sinds 2020 illegaal in Sint Maarten verblijft, dat hij strafrechtelijk is veroordeeld, dat hij geen inkomsten verwierf ten tijde van de verwijdering en het verzoek tot afgifte van de v.t.t.v. en dat de garantsteller niet voldoet aan de inkomenseis. Verweerder betwist dat de beschikking in strijd is met het gelijkheids- of motiveringsbeginsel. Volgens verweerder ontbreekt het spoedeisend belang en is er geen onevenredig nadeel gesteld noch gebleken.

4.De beoordeling

4.1
Het Gerecht overweegt en oordeelt voorshands als volgt.
4.2
Volgens artikel 85 LAR kan, op verzoek van de indiener van een beroep- of bezwaarschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Er is bovendien
Landsverordening administratieve rechtspraak
aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, indien het bezwaar of beroep een redelijke kans van slagen heeft.
4.3
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b LTU kan de Minister van Justitie personen uit Sint Maarten verwijderen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen of personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige oorzaak is vervallen.
4.4
De gemachtigde van verzoeker heeft aangegeven dat, nu verzoeker naar het buitenland is vertrokken, zijn verzoek tot voorlopige voorziening niet meer ziet op de vreemdelingenbewaring.
4.5
Niet in geschil is dat verzoeker thans niet beschikt over een verblijfsvergunning voor Sint Maarten. Hij verblijft al sinds medio juni 2020 illegaal hier te laude. Dat brengt mee dat verweerder verzoeker rechtmatig uit Sint Maarten kan verwijderen. Het Gerecht is van oordeel dat het feit dat verzoeker voor een misdrijf is veroordeeld tot een aanzienlijke gevangenisstraf meebrengt dat hij een (potentieel) gevaar oplevert voor de openbare orde en de publieke rust. Dat, tezamen met de omstandigheid dat verzoeker niet over een geldige verblijfstitel beschikt, hetgeen een aanwijzing is te vermoeden dat een vreemdeling zich aan verwijdering zal onttrekken, maakt dat verweerder op goede gronden heeft bevolen dat de verwijdering van verzoeker wordt gevorderd in het belang van de openbare orde en het algemeen belang.
4.6
De vraag ligt thans voor of verzoeker nog een spoedeisend belang heeft bij het gevorderde. Alhoewel verzoeker (feitelijk) op 2 augustus jl. is verwijderd uit Sint Maarten, stelt gemachtigde van verzoeker dat verzoeker nog steeds belang heeft bij de onderhavige voorlopige voorziening omdat in de verwijderingsbeschikking verzoeker als ongewenst vreemdeling is aangemerkt met een terugkeerverbod van drie jaar, terwijl verzoeker wenst terug te keren naar Sint Maarten om te gaan werken. Voorts heeft verzoeker een vrouw en een minderjarige zoon die thans bij peetmoeder op Sint Maarten verblijft. Door de ongewenstverklaring en de toegangsontzegging zou persoonlijk contact tussen hem en zijn vrouw en kind onmogelijk worden gemaakt voor een tijdspan van minimaal drie jaar. Het voornoemde is volgens verzoeker in strijd met artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.7
Naar het voorlopig oordeel van het Gerecht heeft verzoeker niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van familieleven tussen hem en de minderjarige zoon, laat staan van een inbreuk daarop. Verzoeker heeft immers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk invulling geeft aan het door hem gestelde familieleven. Voorts is niet in geschil dat de vrouw van verzoeker woont en werkt in Panama City, Florida en dus niet
Landsverordening administratieve rechtspraak
verblijft op Sint Maarten. Verzoeker heeft weliswaar gesteld dat zijn vrouw zeer binnenkort terug zal keren naar Sint Maarten, maar ook dat heeft hij niet aannemelijk gemaakt, door bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst, een huurcontract, een verklaring of een vliegticket over te leggen. Voorts is niet aannemelijk noch gebleken dat sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie die tot inwilliging van een vergunningsaanvraag om humanitaire redenen zouden nopen.
4.8
De conclusie is dat het beroep, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, geen redelijke kans van slagen heeft en dat niet is gebleken dat de uitvoering van de beschikking voor verzoeker onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th. G. Lautenbach, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 19 augustus 2022.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
5