ECLI:NL:OGEAM:2022:97

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
SXM202101566- Lar 225/2021
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel arbeid als directeur en de gevolgen van onzorgvuldig handelen door de overheid

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 19 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. Hofman-Ruigrok, en de Minister van Justitie van Sint Maarten, vertegenwoordigd door mr. A.O. Muller. De eiser, met Guyaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel arbeid als directeur. Deze aanvraag was eerder afgewezen door verweerder, omdat eiser een zwart-wit kopie van zijn paspoort had ingediend in plaats van een kleurenkopie. Het Gerecht oordeelde dat er geen wettelijke grondslag was voor het eisen van een kleurenkopie en dat de handelswijze van verweerder onzorgvuldig was. Het Gerecht stelde vast dat de aanvraag van eiser in behandeling was genomen, maar dat verweerder had nagelaten om eiser een redelijke termijn te bieden om aanvullende gegevens te verstrekken. Dit leidde tot een aanzienlijke vertraging in de procedure, wat in strijd was met het beginsel van behoorlijk bestuur. Het Gerecht vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om de aanvraag van eiser in te willigen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 19 september 2022
Zaaknummer: SXM202101566-LAR00225/2021
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. M.M. HOFMAN-RUIGROK,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.O. MULLER,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikking van verweerder waarbij de aanvraag tot verlenen vergunning tot tijdelijk verblijf met als doel arbeid als directeur is afgewezen.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Namens eiser is op 16 december 2021 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een beroepschrift (met producties) ingediend tegen voormelde beschikking beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar).
2.2.
Op 16 augustus 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
2.3.
Eiser heeft op 9 augustus 2022 aanvullende stukken in het geding gebracht.
2.4.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 augustus 2022. Eiser is bij gemachtigde voornoemd verschenen en heeft op schrift gestelde pleitaantekeningen voorgedragen en overgelegd. Verweerder is verschenen bij diens gemachtigde.
2.5.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

- Eiser heeft de Guyaanse nationaliteit. Aan eiser is op 6 augustus 2020 een vergunning afgegeven om als in het buitenland wonende directeur op te treden voor de onderneming [naam onderneming] te Sint Maarten.
- Op 30 oktober 2020 is eiser die op Sint Maarten was, uitgereist naar Anguilla. Bij terugkeer op Sint Maarten op 31 oktober 2020 is aan eiser op de luchthaven een beschikking uitgereikt, zijnde een “decision to refuse entry”, waarbij eiser de toegang tot Sint Maarten werd geweigerd omdat hij niet over het vereiste visum beschikte en omdat hij de maximale verblijfsduur voor een toerist had overschreden.
- Verweerder heeft eiser op 31 oktober 2020 wel feitelijk tot Sint Maarten toegelaten. Daarbij is hem door verweerder een wekelijkse meldplicht opgelegd ingevolge artikel 19 van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu). Tevens is zijn paspoort door verweerder ingenomen.
- In lijn met hetgeen verweerder bij binnenkomst op 31 oktober 2020 aan eiser heeft medegedeeld, heeft eiser in december 2020 een aanvraag verblijfsvergunning ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder geweigerd in ontvangst te nemen omdat eiser een zwart-wit kopie van zijn paspoort in plaats van een kleurenkopie bij de aanvraag had gevoegd.
- Bij brieven van 13 november, 20 november, 27 november en 4 december 2020 heeft eiser en/of zijn gemachtigde de Immigratiedienst verzocht zijn paspoort ter beschikking te stellen voor het maken van een kleurkopie die hij nodig heeft voor het indienen van zijn aanvraag tot vergunning tot verblijf. Verweerder heeft dit, als ook het voor eiser maken van een kleurenkopie van het ingenomen paspoort, steeds geweigerd.
- Tegen de “decision to refuse entry” heeft eiser bezwaar gemaakt. Daarop is eiser op 29 april 2021 gehoord. Bij die gelegenheid is afgesproken dat eiser zich vooralsnog zou blijven melden, dat aanstalten wordt gemaakt met de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor eiser en dat de adviescommissie het ertoe zal leiden dat het paspoort van eiser beschikbaar wordt gesteld in het kader van de kleurenkopie en de in te dienen aanvraag.
- Twee weken na deze hoorzitting is op 12 mei 2021 door verweerder aan eiser een verwijderingsbeschikking uitgereikt. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld. Niettegenstaande de tekst van de beschikking is eiser niet in vreemdelingenbewaring geplaatst.
- Het bezwaar van eiser tegen de “decision to refuse entry” is bij beslissing van 19 mei 2021 door verweerder ongegrond verklaard.
- Bij verzoekschrift van 17 mei 2021 heeft eiser aan het Gerecht verzocht om over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, bestaande uit de onmiddellijke schorsing van de verwijderingsbeschikking hangende de bodemprocedure. Bij uitspraak van 2 juni 2021 (Lar 56/2021) heeft het Gerecht de verwijderingsbeschikking geschorst.
- Bij brief van 7 juli 2021 heeft eiser de Immigratiedienst wederom aangeschreven om afgifte van kleurenkopieën van zijn paspoort. Bij brief van 14 juli 2021 is het verzoek ingewilligd.
- Op 6 augustus 2021 heeft eiser een (hernieuwde) aanvraag voor een verblijfsvergunning ingediend.
- Bij uitspraak van 20 september 2021 heeft het Gerecht het beroep van eiser tegen de verwijderingsbeschikking gegrond verklaard.
-Op 10 november 2021 heeft eiser een bankverklaring gezonden aan de Immigratiedienst.
- Bij beschikking van 15 oktober 2021, uitgereikt 24 november 2021, heeft verweerder de aanvraag afgewezen en het volgende overwogen:

Volgens artikel 4 van de MB van de Minister van Justitie van Sint Maarten d.d. april 2021, dient de aanvrager aan te tonen dat hij beschikt over een startkapitaal van ten minstens NAf 36.000,-. Betrokkene kan geen bewijs hiervan laten leveren.
Tevens, heeft betrokkene illegaal op het eiland verblijft en dient conform artikel 9 lid 1 sub a te worden afgewezen in het kader van de openbare orde.”

4.Het geschil

4.1.
Eiser heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en verweerder op te dragen de aanvraag voor de verblijfsvergunning zijdens eiser toe te wijzen, subsidiair een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van de in deze beschikking te geven uitspraak.
4.2.
Verweerder refereert aan het oordeel van het Gerecht en geeft als reden dat zij niet in de gelegenheid is geweest om het beroepschrift met onderliggende dossier te bestuderen.
4.3.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 4 van de Ministeriele beschikking van de Minister van Justitie van Sint Maarten van april 2021 met betrekking tot aanpassing van de Richtlijnen van mei 2012 dient de aanvrager bij een eerste aanvrage om een vergunning tot tijdelijk verblijf uit hoofde van een directeursvergunning aan te tonen, middels overlegging van bescheiden van een buitenlandse financiële instelling, dat hij beschikt over een startkapitaal van ten minste ANG 36.000,= waaruit onder andere zijn eigen salaris voor het eerste jaar betaald kan worden. Indien de directeursvergunning gekoppeld is aan een reeds bestaande en operationele onderneming, dan kan volstaan worden met het overleggen van bescheiden van een lokale financiële instelling.
5.2.
Het Gerecht stelt vast, zoals door eiser gesteld en door verweerder niet bestreden, dat verweerder kennelijk de aanvraag van eiser in behandeling heeft genomen maar tegelijkertijd heeft aangegeven dat eiser aanvullende financiële gegevens dient te overleggen. Verweerder heeft nagelaten schriftelijk aan eiser mee te delen dat hij hiertoe een redelijke termijn krijgt geboden. Het Gerecht overweegt dat dit van belang is omdat indien het bestuursorgaan de aanvrager uitnodigt om de aanvraag aan te vullen, dat gevolgen heeft voor de wettelijke beslistermijn. De beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld. Deze handelswijze zou ook in lijn zijn met hetgeen verweerder heeft opgenomen onder artikel 3.5 van haar Richtlijnen.
5.3.
Voor wat betreft de verwijzing van eiser naar de uitspraak van 20 september 2021 (SXM202100669-LAR00057/2021) kan zij niet worden gevolgd. In die zaak betrof het immers een (onvolledige) aanvraag die niet in ontvangst/behandeling was genomen door verweerder. In geval van eiser in onderhavige zaak heeft verweerder de aanvraag in behandeling genomen. Dat verweerder bij een onvolledige aanvraag de aanvrager zo spoedig mogelijk een redelijke hersteltermijn dient te bieden waarbij wordt vermeld dat de aanvraag buiten behandeling gelaten kan worden bij niet-tijdige aanvulling laat onverlet dat indien verweerder de aanvraag in behandeling neemt en niet een termijn stelt om nadere gegevens aan te leveren, de wettelijk beslistermijn niet wordt opgeschorst. (zie Raad van State 21 september 2016).
5.4.
In afwezigheid van enig schriftelijk bescheiden dat verweerder eiser een herstel termijn heeft gegund, kon verweerder binnen de wettelijk beslistermijn een beslissing nemen. Een en ander laat onverlet dat het Gerecht de handelswijze van verweerder onzorgvuldig acht. Het is voor eiser immers niet te onderbouwen dat verweerder hem een hersteltermijn heeft gegund en voorts verkeert eiser in de veronderstelling dat verweerder hem wel een termijn heeft gegund.
5.5.
Het Gerecht acht transparantie bij de aanvraag procedure waarbij verweerder duidelijk aan de indiener van een aanvraag schriftelijk kenbaar maakt welke stukken ontbreken en binnen welke termijn de aanvrager de gelegenheid krijgt tot aanvullen van wezenlijk belang. Voorts acht het Gerecht van belang dat de beschikking van verweerder weliswaar gedateerd is 15 oktober 2021, echter deze is pas uitgereikt op 24 november 2021. Eiser heeft aanvullende gegevens op 10 november 2021 aan verweerder verzonden.
5.6.
Voorts stelt het Gerecht vast dat er geen wettelijke grondslag is voor het overleggen van een kleurenkopie van een paspoort bij aanvraag. Indien verweerder bij aanvraag in december 2020, een zwart wit kopie had geaccepteerd dan wel eiser een kleurenkopie van zijn ingenomen paspoort had verstrekt of eiser in de gelegenheid had gesteld zelf een kleurenkopie te maken door het ingenomen paspoort terug te geven, niets in de weg had gestaan aan toekenning van verblijf met als doel arbeid als directeur aan eiser.
5.7.
Eiser heeft bij aanvraag drie loonstroken overgelegd van uitbetaling salaris van [naam onderneming], de ondernemer waarvan eiser al jaren buitenlands directeur is. Het Gerecht is van oordeel dat, gezien in rechtsoverweging 5.1. genoemde artikel 4 van de Ministeriele beschikking, eiser had kunnen volstaan met het overleggen van bescheiden van een lokale financiële instelling. Gezien de overgelegde gegevens van eiser voldoet eiser aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voor tijdelijke verblijf met als doel arbeid als directeur.
5.8.
Als tweede afwijzingsgrond heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat zijn eerder onrechtmatige verblijf in strijd is met de openbare orde. Het Gerecht kan verweerder hierin niet volgen. Het Gerecht acht hierbij van belang dat eiser door verweerder feitelijk is toegelaten tot het grondgebied. Eiser heeft een wekelijkse meldplicht opgelegd gekregen en eiser heeft zich hier ook aan gehouden. Zoals het Gerecht heeft vastgesteld in de uitspraak van 20 september 2021 heeft verweerder niet bestreden dat aan eiser te kennen is gegeven door verweerder dat hij na feitelijke toelating, zijn verblijfsstatus diende te regelen.
5.9.
Voorts verwijst het Gerecht naar vorenstaande rechtsoverweging onder 3, de feiten, en dan met name naar het feit dat verweerder de eerdere aanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen vanwege het ontbreken van een kleuren kopie van een paspoort dat eiser niet in zijn bezit had. Deze hele procedure van eiser heeft nu bijna twee jaar geduurd waarbij het Gerecht van oordeel is dat de handelswijze van verweerder in dit dossier de enige reden is van de aanzienlijke vertraging. Een en ander acht het Gerecht een schending van het beginsel van behoorlijk bestuur nu verweerder uiterst onzorgvuldig heeft gehandeld.
Het Gerecht is van oordeel dat verweerder ten onrechte het eerder verblijf van eiser in strijd acht met de openbare orde.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is. De duur van de procedure maar meer nog de wijze waarop verweerder eiser herhaaldelijk in een onmogelijke positie heeft gemaneuvreerd, ziet het Gerecht aanleiding om zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het bestreden besluit wordt vernietigd en dat verweerder wordt opgedragen om de aanvraag in te willigen.
5.11.
Er is aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze stelt het Gerecht met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht vast op NAf 1.400,--, zijnde 1 punt ad NAf 700,--voor het beroepschrift en 1 punt ad NAf 700,--, voor het verschijnen ter zitting. Voorts zal het Gerecht bepalen dat verweerder aan eiser NAf 150,--dient te betalen als vergoeding van het door hem gestorte griffierecht.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigd het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder dient over te gaan tot verblijfsaanvaarding en tot inwilliging van de aanvraag;
bepaalt dat verweerder aan eiser zal betalen een bedrag ad NAf 1.400,-- en een bedrag van NAf 150,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 19 september 2022.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.