ECLI:NL:OGEAM:2023:39

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
SXM202300452- Lar 27/2023
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beslissingen van de Minister van Justitie van Sint Maarten inzake de verwijdering en inbewaringstelling van een ongewenst vreemdeling

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten het beroep van eiser tegen de beslissingen van de Minister van Justitie beoordeeld. Eiser, een Kameroense nationaliteit, was als ongewenst vreemdeling aangemerkt en in bewaring gesteld. De beslissingen van de Minister waren aanvankelijk onvoldoende gemotiveerd, maar tijdens de zitting heeft de Minister aanvullende toelichting gegeven. Het Gerecht oordeelde dat de beslissingen uiteindelijk voldoende gemotiveerd waren en dat er geen reden was om een voorlopige voorziening te treffen. Eiser had op 5 april 2023 een verwijderingsbeschikking en een beschikking tot inbewaringstelling ontvangen. Hij had beroep aangetekend en verzocht om een voorlopige voorziening. Het Gerecht heeft vastgesteld dat eiser illegaal het land is binnengekomen en dat er gegronde vrees bestond dat hij zich aan zijn verwijdering zou onttrekken. De beroepsgronden van eiser werden echter niet gehonoreerd, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Kameroen of Nigeria onderworpen zou worden aan onmenselijke of vernederende behandelingen. Het Gerecht heeft de bestreden beschikkingen vernietigd vanwege onvoldoende motivering, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten, waardoor de Minister de bevoegdheid behoudt om eiser te verwijderen. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 17 mei 2023
Zaaknummer: SXM202300453-LAR00028/2023
SXM202300452-LAR00027/2023

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

UITSPRAAK

In het geding van:

[eiser],

thans verblijvende in het huis van bewaring te Philipsburg in Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: mr. drs. M.K.A. HART,
tegen

DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,

gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA.

Inleiding

1. In deze zaak beoordeelt het Gerecht het beroep van eiser tegen de beslissingen van verweerder om eiser als ongewenst vreemdeling aan te merken, om hem te verwijderen uit Sint Maarten en om eiser ter verzekering van zijn vertrek in bewaring te stellen. Verweerder heeft deze beslissingen genomen bij twee afzonderlijke beschikkingen (de verwijderingsbeschikking en de beschikking met de maatregel van bewaring) van 5 april 2023. Dit beroep van eiser is geregistreerd onder nummer SXM202300453-LAR00028/2023.
1.1
Eiser verzoekt het Gerecht ook om een voorlopige voorziening te treffen zolang niet op het beroep is beslist. Dit verzoek is geregistreerd onder nummer SXM202300452-LAR00027/2023.
1.2
Na indiening van zijn beroepschrift met producties op 3 mei 2023 heeft eiser op 4 mei 2023 aanvullende stukken in het geding gebracht. Op 9 mei 2023 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
1.3
Het Gerecht heeft het beroep en het verzoek op 10 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich tijdens de zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en de heer L. Brooks, waarnemend hoofd Immigratie Unit. De gemachtigden hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen toegelicht en overgelegd.

Beoordeling door het Gerecht

2. Het Gerecht beoordeelt de beslissingen van verweerder aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het Gerecht komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is, omdat de beslissingen van verweerder onvoldoende zijn gemotiveerd. Maar met de toelichting van verweerder in het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder de beslissingen alsnog voldoende gemotiveerd. Verweerder heeft deze beslissingen mogen en kunnen nemen. Hiermee beslist het Gerecht op het beroep en is er dus geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit en welke gevolgen dit heeft.
Wat is in deze zaak relevant om te weten?
4.1
Eiser is geboren op [geboortedatum] in Kameroen en hij heeft de Kameroense nationaliteit.
4.2
Volgens eisers eigen verklaringen is hij in december 2022 per boot vanuit Kameroen naar Nigeria vertrokken. Van daaruit is hij naar Antigua gegaan. Daar is hij op 24 december 2022 aangekomen. In Antigua heeft hij 3 maanden een kamer gehuurd. Vervolgens is hij voor ongeveer USD 2500,- met een bootje samen met anderen naar Sint Maarten gevaren. Volgens eiser is hij op 2 april 2023 in Sint Maarten aangekomen.
4.3
Op 5 april 2023 is eiser bij MoneyGram staande gehouden en vervolgens naar het kantoor van de immigratiedienst gebracht. Daar is hij om 10.25 uur aangekomen en om 10.45 uur is eiser gehoord. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft verweerder de beschikkingen genomen die in de inleiding van deze uitspraak staan vermeld.
4.4
Op 13 april 2023 heeft de gemachtigde van eiser een brief gestuurd aan verweerder. Daarin schrijft de gemachtigde kort gezegd dat de immigration department werkt aan verwijdering van eiser naar Kameroen zonder dat alle lokale omstandigheden in het Zuidwesten van Kameroen, waar eiser vandaan komt, in acht zijn genomen. Verder schrijft gemachtigde van eiser dat eiser verzoekt hem naar Barbados te verwijderen in plaats van naar Kameroen. In Barbados kan klager dan asiel aanvragen. Als het niet mogelijk is om klager naar Barbados te verwijderen, verzoekt eisers gemachtigde om hem in Sint Maarten te laten verblijven onder een UNHCR-vluchtelingenstatus. Die status zal eiser aanvragen, aldus gemachtigde in deze brief.
4.5
Nadat verweerder aanvankelijk een vlucht van Sint Maarten via Parijs naar Kameroen voor eiser had geboekt op 20 en 21 april 2023, heeft verweerder voor eiser een vlucht geboekt van Sint Maarten via Amsterdam naar Nigeria op 7 en 8 mei 2023. Verweerder heeft de vlucht opgeschort omdat eiser een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend.
4.6
Bij brief van 8 mei 2023 heeft verweerder gereageerd op eisers brief van 13 april 2023. Kort gezegd schrijft verweerder in deze brief dat hem pas uit het verzoek om voorlopige voorziening is gebleken dat eiser met zijn brief van 13 april 2023 bescherming op grond van artikel 3 EVRM beoogt. Verder is volgens verweerder niet gebleken dat klager bescherming nodig heeft op grond van artikel 3 EVRM bij uitzetting naar Kameroen of Nigeria. Verweerder schrijft ook dat hij naar aanleiding van de brief van 13 april 2023 onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheid om eiser te verwijderen naar Barbados en dat toen dat niet mogelijk bleek na overleg met eiser tickets geboekt zijn naar Nigeria.
Wat heeft verweerder aan de bestreden beschikkingen ten grondslag gelegd?
5. Uit de bestreden beschikkingen gelezen in combinatie met het verweerschrift en verweerders toelichting ter zitting volgt dat verweerder aan de bestreden beschikkingen ten grondslag legt dat eiser illegaal met een bootje Sint Maarten is binnengekomen en dat hij geen geldige verblijfstitel heeft. Er is ook geen zicht op legalisatie. Eiser heeft immers geen verblijfsvergunning aangevraagd en komt daar ook niet voor in aanmerking. Verder is zijn verzoek om bescherming op grond van artikel 3 EVRM bij brief van 8 mei 2023 afgewezen. Deze omstandigheden maken volgens verweerder dat eiser een gevaar is voor de openbare orde en dat hij zich zal onttrekken aan zijn verwijdering. Om die reden heeft verweerder eiser in bewaring gesteld.
Wat vindt het Gerecht van eisers gronden tegen de verwijderingsbeschikking en de inbewaringstelling?
6. Eiser voert ten aanzien van de verwijderingsbeschikking in de eerste plaats aan dat niet gezegd kan worden dat hij illegaal het land is binnengekomen. In ieder geval kan hem dat als vluchteling niet worden tegengeworpen. Eiser wijst op de uitspraak van de Hoge Raad van
13 oktober 2009 waarin volgens hem is geoordeeld dat asielzoekers onbelemmerd een asielaanvraag moeten kunnen indienen zonder het risico te lopen vervolgd te worden voor het voorhanden hebben van valse documenten.
7. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
7.1
Artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ltu bepaalt dat de minister uit Sint Maarten kan verwijderen personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen.
7.2
Het Gerecht stelt vast dat eiser volgens zijn eigen verklaring met een bootje tegen betaling van USD 2.500,- zonder dat hij de kapitein kende naar Sint Maarten is gevaren en het land is binnengekomen. Eiser is dus het land in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting binnengekomen. Dat kan eiser ook worden tegengeworpen. Hij heeft een geldig paspoort en had ook op een legale manier Sint Maarten kunnen binnenreizen om vervolgens asiel aan te vragen. Weliswaar moeten asielzoekers onbelemmerd een asielaanvraag kunnen doen, maar dat betekent niet dat asielzoekers dus ook op deze illegale wijze het land mogen binnenreizen.
8. Eiser voert verder aan dat de beslissing van verweerder dat hij moet worden verwijderd in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij bij zijn gehoor al heeft verklaard dat “er oorlog is aan de Engelstalige kant in Kameroen en dat ze hem willen vermoorden.” Verder wijst eiser op de door hem overgelegde officiële factsheet van de UNHCR over Nigeria en een document van the International Organisation on Migration (IOM).
9. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
9.1
Op grond van artikel 3 van het EVRM mag niemand onderworpen worden aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
9.2
Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) heeft in de zaak Soering tegen het Verenigd Koninkrijk, arrest van 7 juli 1989, ECLI:CE:ECHR:1989:0707JUD001403888, uitgesproken dat de uitzetting van een vreemdeling naar een ander land strijdig is met artikel 3 van het EVRM als er sprake is van gegronde redenen om aan te nemen dat de vreemdeling in het land waarnaar hij wordt uitgezet een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling of bestraffing.
9.3
Naar het oordeel van het Gerecht heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Kameroen of Nigeria onderworpen wordt aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Eiser heeft ter zitting weliswaar gesteld dat hij in het verleden is geslagen en daarvan nog markeringen op zijn lichaam heeft, maar de omstandigheden waaronder dat is gebeurd heeft hij op geen enkele wijze toegelicht. De door eiser overgelegde factsheet en het document van IOM leiden het Gerecht niet tot een ander oordeel. Daaruit volgt niet dat de veiligheids- en humanitaire situatie in Kameroen en Nigeria een zodanige mate van geweld met zich brengt dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar die landen enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt slachtoffer te worden van dat geweld. Verder overweegt het Gerecht dat een schending van artikel 3 van het EVRM wegens humanitaire omstandigheden zich niet snel voordoet. De gestelde sociale en humanitaire problemen zijn niet van dien aard dat daarin op zichzelf een schending van artikel 3 EVRM is gelegen.
10. Eiser voert aan dat zijn inbewaringstelling onrechtmatig is. Er is in zijn geval geen sprake van gevaar voor de openbare orde of vrees voor onttrekking aan verwijdering. Verweerder had ook met een lichter middel kunnen volstaan zoals eiser zijn paspoort laten afgeven en of een meldplicht. Verder wijst eiser op zijn ingediende aanvraag om toekenning van een UNHCR-vluchtelingenstatus.
11. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
11.1
Op grond van artikel 5 van het EVRM heeft een ieder recht op vrijheid en veiligheid van zijn persoon. Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve in de genoemde gevallen en overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure. Onder f is genoemd: het geval van rechtmatige arrestatie of detentie van een persoon teneinde hem te beletten op onrechtmatige wijze het land binnen te komen, of van een persoon waartegen een uitwijzings- of uitleveringsprocedure hangende is.
11.2
In de uitspraak in Nabil en anderen tegen Hongarije, arrest van 22 september 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:0922JUD006211612, heeft het EHRM onder meer overwogen dat bewaring van personen die een beschermingsverzoek hebben ingediend alleen gerechtvaardigd is zolang een verwijderingsprocedure gaande is en er een reële verwachting is dat die verwijdering zal worden uitgevoerd. Een aanhangig beschermingsverzoek impliceert op zichzelf niet dat er geen zicht op verwijdering is omdat de afwijzing van dat verzoek uitvoering van de verwijderingsbeschikking weer mogelijk maakt. Niettemin moet de inbewaringstelling in overeenstemming zijn met het nationale recht en niet willekeurig zijn.
Uit de uitspraak in John tegen Griekenland, arrest van 10 mei 2007, ECLI:CE:ECHR:2007:0510JUD000019905, volgt dat het bestuursorgaan in geval van een ten behoeve van verwijdering gedetineerde vreemdeling voortvarend dient te handelen met betrekking tot de verwijdering.
11.3
Artikel 19, tweede lid, van de Ltu bepaalt dat de minister betrokkene ter verzekering van zijn vertrek in bewaring kan stellen indien betrokkene naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken.
11.4
In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde en dat er gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken. Dat blijkt volgens verweerder uit de manier waarop eiser Sint Maarten is binnengekomen: tegen betaling van een fors geldbedrag met een bootje zonder verblijfsdocumenten en zonder zich daarna direct te melden bij de autoriteiten.
11.5
Omdat eiser Sint Maarten zonder geldige verblijfstitel op de meergenoemde illegale wijze is binnengekomen, heeft verweerder met toepassing van artikel 19 van de Ltu in redelijkheid kunnen besluiten dat eiser ter verzekering van zijn vertrek in bewaring moest worden gesteld. Dat is gelet op artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van het EVRM niet onrechtmatig. Naar het oordeel van het Gerecht is er ook steeds zicht op verwijdering geweest en heeft verweerder voortvarend gehandeld met betrekking tot de verwijdering. Verweerder heeft immers naar aanleiding van eisers eigen verzoek uitzetting naar Barbados onderzocht en vervolgens na consultatie van eiser tickets geboekt naar aanvankelijk Kameroen en daarna Nigeria. Het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (hierna: het Vluchtelingenverdrag) geldt niet in Sint Maarten. Sint Maarten is niet toegetreden tot het Vluchtelingenverdrag. Het EVRM geldt wel. Verweerder heeft voldoende voortvarend beslist op eisers verzoek om bescherming op grond van artikel 3 EVRM, toen verweerder in het kader van het verzoek om voorlopige voorziening duidelijk werd dat eiser dat beoogde met de brief van zijn gemachtigde van 13 april 2023. Van onrechtmatige bewaring is dus geen sprake.
12. Eiser voert ten slotte aan dat de verwijderingsbeschikking en de beschikking waarbij de inbewaringstelling is bevolen onvoldoende zijn gemotiveerd.
13. Deze beroepsgrond slaagt. Het Gerecht motiveert dat als volgt.
13.1
Het Gerecht stelt vast dat in zowel de verwijderingsbeschikking als de beschikking waarbij de inbewaringstelling wordt bevolen niet is gemotiveerd waarom de verwijdering en de bewaring worden gelast. Het zijn modelbeschikkingen met mogelijkheden om bepaalde opties aan te kruisen. Op de verwijderingsbeschikking is qua grondslag niks aangekruist, nog daargelaten dat ook dat zonder motivering onvoldoende zou zijn. Op de beschikking waarbij de bewaring is bevolen zijn wel twee kruisjes geplaatst maar die zijn op geen enkele wijze toegelicht. Elke beschikking dient gemotiveerd te zijn en zeker die waarbij een zware maatregel als bewaring wordt toegepast. Verweerder heeft erkend dat deze modelbeschikkingen qua motivering moeten worden verbeterd.
13.2
Nu de beroepsgrond slaagt, is het beroep gegrond. De bestreden beschikkingen moeten worden vernietigd. Het Gerecht ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van bestreden beschikkingen in stand te laten. De reden daarvoor is dat verweerder in het verweerschrift en ter zitting een motivering heeft gegeven (kort weergegeven onder 11.4 van deze uitspraak) die de rechtsgevolgen van de beschikkingen kunnen dragen. Het Gerecht geeft verweerder in overweging om in het vervolg te zorgen dat een voldoende daadkrachtige motivering in een verwijderingsbeschikking en in een beschikking tot inbewaringstelling wordt opgenomen, ook in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is gegrond. De bestreden beschikkingen zijn immers onvoldoende gemotiveerd. Zoals het Gerecht hiervoor heeft overwogen, bepaalt het Gerecht dat de rechtsgevolgen van de bestreden beschikkingen in stand blijven. Verweerder kan eiser dus verwijderen en de inbewaringstelling van eiser is rechtmatig. Wel dient verweerder nu voortvarend te werk te gaan als het gaat om de verwijdering.
15. Het Gerecht beslist met deze uitspraak op het beroep van eiser. Daarom is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen zoals door eiser verzocht. Het Gerecht zal dat verzoek dan ook afwijzen.
16. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht van NAf 150,--,- aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor proceskosten. Deze vergoeding bedraagt NAf 1.400,-- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt NAf 700,-). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

Het Gerecht:
in de zaak met nummer SXM202300453-LAR00028/2023:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden beschikkingen;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden beschikkingen in stand blijven;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van NAf 1400,--;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van NAf 150,-- aan hem vergoedt;
in de zaak met nummer SXM202300452-LAR00027/2023:
- wijst af het verzoek om voorlopige voorziening.
Aldus vastgesteld door mr. drs. S. Lanshage, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 17 mei 2023.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.