ECLI:NL:OGEAM:2023:40

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
SXM202300594- Lar 60/2023 en SXM202300578- Lar 58/2023
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake vreemdelingenbewaring en verwijdering van een ongewenst vreemdeling

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiseres, die zonder geldig verblijfsdocument Sint Maarten is binnengekomen. Eiseres, die de Haïtiaanse nationaliteit heeft, werd op 23 mei 2023 aangehouden op de luchthaven van Sint Maarten vanwege het gebruik van vervalste verblijfsdocumenten. De minister van Justitie van Sint Maarten had haar aangemerkt als ongewenst vreemdeling en een verwijderingsbeschikking uitgevaardigd, waarbij eiseres in vreemdelingenbewaring werd gesteld.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze beschikkingen en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 8 juni 2023 heeft eiseres verklaard de intentie te hebben om naar Frankrijk door te reizen, wat door het Gerecht als een reden heeft gezien voor de veronderstelling dat zij zich aan het toezicht zou onttrekken. Het Gerecht heeft geoordeeld dat er geen minder dwingende maatregelen dan inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast, en dat de minister terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd.

Het Gerecht heeft ook overwogen dat eiseres geen gegronde redenen heeft aangevoerd voor de vrees voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Haïti. De beroepsgrond van eiseres dat zij bescherming behoeft, is afgewezen, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. Het Gerecht heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de feiten geen nader onderzoek vereisen.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 9 juni 2023
Zaaknummer: SXM202300594-LAR00060/2023
SXM202300578-LAR00058/2023
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiseres],
thans verblijvende in vreemdelingendetentie te Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.G. BLOEM,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA.

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikkingen van verweerder van 25 mei 2023. De ministeriele verwijderingsbeschikking waarbij eiseres wordt aangemerkt als ongewenst vreemdeling en waarin wordt bevolen dat de maatregel van verwijdering wordt toegepast ter fine van verwijdering en de maatregel van bewaring waarbij eiseres met het oog op verwijdering in vreemdelingenbewaring wordt gesteld.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Met een op 30 mei 2023 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier ingediende verzoek om een voorlopig voorziening te treffen en met het op 30 mei 2023 ingediende beroepschrift (met producties) heeft eiseres tegen voormelde beschikkingen beroep ingesteld.
2.2.
Op 7 juni 2023 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
2.3.
Eiseres heeft op 8 juni 2023 aanvullende producties en aanvullende gronden in het geding gebracht.
2.4.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 8 juni 2023. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan bij gemachtigde voornoemd. Voor verweerder is de heer R. Salome, coördinator grensbewaking, verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft een pleitnota overgelegd.
2.5.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

- Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Haïtiaanse nationaliteit.
- Op 23 mei 2023 is ze bij binnenkomst op het luchthaven te Sint Maarten staande- en aangehouden vanwege de verdenking van vervalste verblijfsdocumenten.
- Eiseres is strafrechtelijk in verzekering gesteld. Op 15 mei 2023 is eiseres overgedragen aan de Immigratie en Grensbewakingsdienst. Eiseres is op 25 mei 2023 gehoord door de Immigratiedienst. Na dit verhoor heeft verweerder de ministeriele verwijderingsbeschikking genomen en de maatregel van bewaring opgelegd.
- Namens eiseres is op 29 mei 2023 een verzoek ingediend om in afwachting van de behandeling van de voorlopig voorziening een ordemaatregel te treffen. Het Gerecht heeft op 29 mei 2023 mondeling, hetgeen op 30 mei 2023 is bevestigd, bepaald dat de verwijdering dient te worden opgeschort in afwachting op de behandeling van de voorlopig voorziening op 8 juni 2023.

4.De beoordeling

4.1.
Het Gerecht stelt vast dat eiseres Sint Maarten is ingereisd zonder geldig verblijfsdocument voor verblijf op Sint Maarten. Ten tijde van het opleggen van de maatregel was er, naar het oordeel van het Gerecht, geen zicht op legalisering van haar verblijf. Verweerder heeft dan ook terecht de ministeriele verwijderingsbeschikking genomen. Daarbij overweegt het Gerecht dat eiseres voorafgaand aan het opleggen van de beschikking is gehoord. Eiseres heeft tijdens dit gehoor niet aangegeven dat zij voornemens is om haar verblijf op Sint Maarten te legaliseren of dat er sprake zou zijn van een procedure om rechtmatig verblijf te verkrijgen. Dat eiseres hiertoe tijdens het gehoor geen ruimte zou hebben gekregen en dat de gestelde vragen daartoe geen aanleiding gaven, zoals de gemachtigde stelt, kan het Gerecht niet volgen. Immers, eiseres is onder andere gevraagd naar haar verblijfsduur en reden van binnenkomst op Sint Maarten.
4.2.
Hetgeen eiseres heeft aangevoerd ten aanzien van de maatregel van vreemdelingenbewaring geeft geen aanleiding om de gronden die ten grondslag liggen van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Eiseres is niet op de voorgeschreven wijze Sint Maarten binnengekomen. Zo heeft eiseres gebruik gemaakt van vervalste reisdocumenten. Voorts is het Gerecht van oordeel dat de intentie van eiseres om naar Frankrijk door te reizen, hetgeen eiseres ook ter zitting heeft bevestigd, voldoende reden is voor verweerder om aan te nemen dat zij zich aan het toezicht zou onttrekken. Dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel kan het Gerecht dan ook niet volgen. De verklaring die eiseres nadien heeft overgelegd dat er een garansteller op het eiland zou zijn maakt dit niet anders. Eiseres heeft immers bij haar gehoor verklaard dat ze niemand kent op Sint Maarten. Het is het Gerecht niet duidelijk, ook nu er over de garantsteller niets nader is onderbouwd, hoe deze verklaring mee gewogen dient te worden door verweerder.
4.3.
Het Gerecht is van oordeel dat gelet op het hiervoor overwogene verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast en dat verweerder terecht niet heeft gekozen voor een lichter middel dan de inbewaringstelling.
4.4.Met betrekking tot de beroepsgrond dat eiseres bescherming behoeft overweegt het Gerecht als volgt. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is uitzetting van een vreemdeling naar een ander land strijdig met artikel 3 van de EVRM als er sprake is van gegronde redenen om aan te nemen dat de vreemdeling in het land waarnaar hij wordt uitgezet een reeel risico loopt te worden onderworpen aan een door artikel 3 van de EVRM verboden behandeling of bestraffing. Niet in geschil is dat eiseres bij aanhouding niet kenbaar heeft gemaakt dat zij internationale bescherming in de zin van artikel 3 van de EVRM behoefde en zij vreesde voor een behandeling in strijd met dat artikel bij terugkeer naar Haiti. Bij het nemen van de beschikking tot verwijdering kon en behoefde verweerder het feit dat eiseres stelt internationale bescherming nodig te hebben dus niet te betrekken. Eveneens is ingevolge vaste jurisprudentie het noodzakelijk dat na de indiening van beschermingsverzoek opnieuw door verweerder wordt beoordeeld of het op dat moment nog reeel is te verwachten dat de verwijdering op tijd zal worden uitgevoerd. Het Gerecht stelt vast dat ter zitting onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat eiseres een verzoek tot internationale bescherming heeft ingediend. Dat de gemachtigde dit wel eerder heeft aangekondigd en dat hij een brief aan de Minister van Justitie heeft overgelegd kan niet leiden tot een ander oordeel. Immers, niet is gebleken dat deze brief is verzonden danwel de Minister heeft bereikt. Dat eiseres dus voor de zitting van het Gerecht al gehoord had dienen te worden op haar verzoek tot internationale bescherming kan niet slagen. Met verweerder is het Gerecht van oordeel dat hetgeen eiseres in beroep heeft ingebracht ten aanzien van de te verwachten schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer onvoldoende is. Eiseres heeft geen onderbouwing gegeven voor haar stelling dat zij persoonlijk vervolgd wordt in Haiti. Haar recent overleden zoon, is geen indicatie dat zij gevaar loopt. Voorts acht het Gerecht van belang dat ze legaal is uitgereisd. Ze heeft Haiti verlaten met gebruikmaking van haar paspoort. Dit heeft zij eveneens ter zitting bevestigd. Het Gerecht acht dit voldoende aanwijzing dat verweerder mag aannemen dat zij niet door de autoriteiten van Haiti gezocht zou worden. Voorts achte het Gerecht een beroep op de algemene situatie op Haiti onvoldoende om aan te nemen dat er sprake zou zijn van een dermate onveilige situatie op Haiti dat een ieder bij terugkeer heeft te vrezen voor schending van artikel 3 van de EVRM. Ook daarvoor heeft eiseres te weinig onderbouwing gegeven. Ter zitting heeft ze aangegeven dat ze haar kinderen, waarvan er een 10 jaar oud is, heeft achtergelaten bij een familielid. Dit lijkt niet te passen in haar stelling dat de situaie op Haiti onhoudbaar is. De beroepsgrond faalt.
4.5.
Eiseres heeft kort voor de zitting een beroepsgrond ingediend ten aanzien van de omstandigheden waaronder zij in vreemdelingenbewaring zit.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie overweegt het Gerecht dat vreemdelingenbewaring niet ten uitvoer kan worden gelegd in een Huis van Bewaring waar verdachten in voorlopige hechtenis verbijven.
Verweerder heeft aangegeven dat de gebruikelijke faciliteit voor vreemdelingenbewaring te Simpson Bay sinds 1 week onbruikbaar is vanwege een waterlek. Dit zal echter naar verwachting morgen zijn verholpen. Eiseres kan dan ook worden overgebracht naar Simpson Bay. Voorts heeft verweerder aangegeven dat ze voornemens is indien de uitspraak van het Gerecht zich daartoe leent, eiseres op zeer korte termijn (1 of 2 dagen) te verwijderen. Omdat het Gerecht het beroep van eiseres ongegrond zal verklaren en verweerder de verwijdering voortvarend ter hand zal nemen, waarbij ook wordt meegewogen de overmachtsituatie in Simpson Bay, het Gerecht geen aanleiding ziet om het beroep gegrond te verklaren. De beroepsgrond faalt.
4.6.
Het Gerecht heeft aan het begin van de zitting de mogelijkheid besproken om onmiddellijk in de beroepzaak uitspraak te doen als bedoeld in artikel 95 van de Lar. Partijen hebben desgevraagd het Gerecht hun toestemming gegeven.
Het Gerecht ziet aanleiding om niet alleen op het verzoek om voorlopige voorziening maar ook op het beroep te beslissen. Naar het oordeel van het Gerecht vergen de feiten geen nader onderzoek. Het Gerecht is in dat geval gelet op artikel 95 hiertoe bevoegd. Partijen hebben als hiervoor aangegeven ter zitting daar ook hun toestemming voor gegeven.
Het Gerecht beslist met deze uitspraak op het beroep van eisers. Daarom is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen zoals door eisers verzocht. Het Gerecht zal dat verzoek dan ook afwijzen. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling van verweerder in de kosten van eisers.
5.
De beslissing
Het Gerecht:
in de zaak met nummer SXM202300594-LAR00060/2023:
- verklaart het beroep ongegrond.
in de zaak met nummer SXM202300578-LAR00058/2023:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 9 juni 2023.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.