Uitspraak
1.Aanduiding bestreden beschikking
2.Het verloop van de procedure
3.Feiten
De beslissing
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 16 juni 2023 uitspraak gedaan op het verzoek van een vreemdeling, die in vreemdelingenbewaring was geplaatst, om een voorlopige voorziening te treffen tot schorsing van de bewaring en de verwijderingsbeschikking. De verzoeker, die geen geldig verblijfsdocument voor Sint Maarten bezat, was eerder al een vertrektermijn van zes weken geboden na de afwijzing van zijn verblijfsaanvraag op 4 december 2020. Deze termijn was inmiddels verstreken, en de verzoeker had geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om het land te verlaten.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de voortzetting van de bewaring rechtmatig was, gezien het feit dat de verzoeker sinds 2014 geen rechtmatig verblijf meer had en dat er gegronde redenen waren om aan te nemen dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechter wees erop dat de verzoeker geen aanvraag tot verblijf had ingediend en dat er geen zicht was op legalisering van zijn verblijf. Bovendien werd het beroep op artikel 8 van het EVRM, dat bescherming van het gezinsleven beoogt, afgewezen, omdat de verzoeker en zijn gezin geen rechtmatig verblijf hadden.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn stelling dat hij bij terugkeer naar Haïti een reëel risico liep op een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechter oordeelde dat de omstandigheden in Haïti niet zodanig waren dat de verzoeker niet kon worden uitgezet. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en de rechter bevestigde de rechtmatigheid van de bewaring met het oog op verwijdering.