ECLI:NL:OGEAM:2023:41

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
SXM202300607- Lar 62/2023
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek tot schorsing van bewaring en verwijderingsbeschikkingen van een ongewenst vreemdeling

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 16 juni 2023 uitspraak gedaan op het verzoek van een vreemdeling, die in vreemdelingenbewaring was geplaatst, om een voorlopige voorziening te treffen tot schorsing van de bewaring en de verwijderingsbeschikking. De verzoeker, die geen geldig verblijfsdocument voor Sint Maarten bezat, was eerder al een vertrektermijn van zes weken geboden na de afwijzing van zijn verblijfsaanvraag op 4 december 2020. Deze termijn was inmiddels verstreken, en de verzoeker had geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om het land te verlaten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de voortzetting van de bewaring rechtmatig was, gezien het feit dat de verzoeker sinds 2014 geen rechtmatig verblijf meer had en dat er gegronde redenen waren om aan te nemen dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechter wees erop dat de verzoeker geen aanvraag tot verblijf had ingediend en dat er geen zicht was op legalisering van zijn verblijf. Bovendien werd het beroep op artikel 8 van het EVRM, dat bescherming van het gezinsleven beoogt, afgewezen, omdat de verzoeker en zijn gezin geen rechtmatig verblijf hadden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de verzoeker onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn stelling dat hij bij terugkeer naar Haïti een reëel risico liep op een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechter oordeelde dat de omstandigheden in Haïti niet zodanig waren dat de verzoeker niet kon worden uitgezet. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en de rechter bevestigde de rechtmatigheid van de bewaring met het oog op verwijdering.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 16 juni 2023
Zaaknummer: SXM202300607-LAR00062/2023
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het verzoek tot schorsing en/of treffen van een voorlopige voorziening van:
[verzoeker],
thans verblijvende in vreemdelingendetentie te Sint Maarten,
verzoeker,
gemachtigden: mr. T.T.P. HEYMANS en mr. B. BROOKS,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikkingen van verweerder van 5 juni 2023 inhoudende een maatregel van bewaring en een verwijderingsbeschikking, inhoudende dat verzoeker wordt aangemerkt als ongewenst vreemdeling en waarin is bevolen dat verzoeker met ingang van 5 juni 2023 in vreemdelingenbewaring wordt geplaatst ter fine van verwijdering en waarbij aan hem gedurende drie jaar de toegang tot Sint Maarten wordt ontzegd.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Op 7 juni 2023 heeft verzoeker ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoek om een voorlopig voorziening tot schorsing van de voormelde beschikkingen ingediend, totdat op het beroep is beslist.
2.2.
Op 13 juni 2023 heeft verweerder een verweerschrift (met producties) ingediend.
Verzoeker heeft op 13 juni 2023 aanvullende producties in het geding gebracht.
2.4.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 14 juni 2023. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan bij gemachtigde voornoemd. Voor verweerder is de heer R. Salome, coördinator grensbewaking verschenen, bijgestaan door gemachtigde voornoemd. Partijen hebben een pleitnota overgelegd.
2.5.
Uitspraak is bepaald op heden.

3.Feiten

- Verzoeker is op [geboortedatum] geboren en heeft de Haïtiaanse nationaliteit.
- Verzoeker heeft in 2009 tot 2010 en in 2014 rechtmatig verblijf gehad. De laatste verblijfsvergunning was geldig tot 1 februari 2014.
- Op 5 juni 2023 is verzoeker staande en aangehouden in het kader van een controle op personen die zich niet aan de opgelegde meldplicht hebben gehouden. Nadat verzoeker geen verblijfspapieren kon tonen is hij naar de Mobile Control Unit Office te Illidge Road # 4G gebracht. Verzoeker is om 10:55 uur gehoord door de Immigratiedienst. Na dit verhoor is verzoeker in vreemdelingenbewaring geplaatst en heeft verweerder de ministeriele verwijderingsbeschikking genomen en de maatregel van bewaring opgelegd. De beschikking vreemdelingenbewaring (en ook de verwijderingsbeschikking van diezelfde datum) is op die datum aan hem uitgereikt.
De beoordeling
De voorzieningenrechter overweegt en oordeelt voorshands als volgt.
4.1.
Volgens artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroep- of bezwaarschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b van LTU kan de Minister van Justitie uit Sint Maarten verwijderen personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen of personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige oorzaak is vervallen.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan de betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
In het beleid dat verweerder ter zake heeft uitgewerkt in de Richtlijnen van verweerder met betrekking tot de toepassing van de LTU en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de Richtlijnen) is opgenomen dat de maatregel van bewaring wordt toegepast als deze onvermijdbaar is.
4.2.
Niet in geschil is dat verzoeker op het moment van staande en aanhouding niet in het bezit was van een geldig verblijfsdocument voor Sint Maarten. Ingevolge artikel 19 van de LTU kan verweerder bepalen dat verzoeker verwijderd dient te worden uit Sint Maarten. Voorts kan verweerder ingevolge artikel 19, tweede lid van de LTU, verzoeker in bewaring stellen in afwachting op de verwijdering.
4.3.
De voorlopige voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid kon bepalen dat verzoeker geen vertrektermijn meer wordt geboden en aldus verwijderd kan worden. De verblijfsaanvraag van verzoeker is laatstelijk bij beschikking van 4 december 2020 afgewezen. Verzoeker is daarbij een vertrektermijn geboden van zes weken. Deze beschikking staat met uitspraak van dit Gerecht van 25 april 2022 in recht vast. De geboden vertrektermijn is hiermee al meer dan een jaar verstreken. Onbetwist is dat verzoeker van de geboden vertrektermijn geen gebruik heeft gemaakt. Het Gerecht is gezien het voorstaande van oordeel dat verweerder in redelijkheid de verwijderingsbeschikking zonder vertrektermijn kon nemen.
4.4.
Vervolgens ligt de vraag voor of de opgelegde maatregel van bewaring passend en geboden is. Vast staat dat verzoeker sedert 2014 geen rechtmatig verblijf meer heeft gehad op Sint Maarten. De aanvraag tot verblijf die verzoeker heeft ingediend in 2018 is afgewezen omdat verzoeker niet over een tewerkstellingsvergunning beschikte. De aanvraag ingediend 18 september 2020 is eveneens afgewezen, omdat verzoeker onjuiste inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot zijn inkomsten en zijn arbeidsovereenkomst. Zoals hiervoor overwogen staat vast dat verzoeker geen gebruik heeft gemaakt van het aan hem geboden vertrektermijn van 6 weken, nadat de afwijzing in rechte vast is komen te staan. Het voorgaande tezamen in onderlinge samenhang bezien brengt mede dat er voldoende reden is voor verweerder om aan te nemen dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken. Dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gevolgd.
4.5.
Ten aanzien van hetgeen verzoeker heeft gesteld met betrekking tot het zicht op legalisering van zijn verblijf overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ter zitting is bevestigd door partijen dat verzoeker geen aanvraag tot verblijf heeft ingediend en dat er geen procedure gaande is ter regulariseren van zijn verblijf. De gemachtigde van verzoeker heeft aangevoerd dat verzoeker tot 15 juli 2023 heeft om een verzoek in te dienen onder het pilot project van verweerder en dat verzoeker in deze procedure gerede kans maakt tot het verkrijgen van een vergunning.
De voorzieningenrechter kan verzoeker daarin niet volgen. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat verzoeker’s aanvraag tot dispensatie is afgewezen. Voorts heeft verweerder bevestigd dat het pilot project dient ter regulariseren van verblijf van vreemdelingen die al reeds vijf jaar bij dezelfde werkgever een arbeidscontract hebben. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het dossier van verzoeker blijkt dat verzoeker geen vijf jaren een arbeidsovereenkomst heeft gehad bij dezelfde werkgever. Dat verzoeker feitelijk altijd bij dezelfde familie zou hebben gewerkt is niet gelijk te stellen met “dezelfde werkgever”. Verzoeker heeft met zijn aanvraag in september 2020 een contract overgelegd als zou hij werkzaam zijn als tuinman bij een particulier. Van een dienstverband bij Briella N.V. is op dat moment dan ook kennelijk geen sprake. De voorzieningenrechter komt tot het voorlopige oordeel dat er onvoldoende zicht op legalisering is. Voor zover verzoeker een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel kan hij daarin niet worden gevolgd. De aangedragen zaken zijn op voorhand niet te beschouwen als gelijk aan die van verzoeker. De voorzieningenrechter ziet ook geen aanknopingspunt voor het standpunt van gemachtigde van verzoeker als zou er een grace periode zijn tot 15 juli waarin verzoeker niet kan worden uitgezet. De gronden van verzoeker falen.
4.6.
Verzoeker heeft voorts naar voren gebracht dat zijn familie, echtgenote en twee minderjarige kinderen, ook op Sint Maarten verblijven. Verzoeker doet een beroep op bescherming van zijn gezins- en familieleven onder artikel 8 EVRM.
De voorzieningenrechter overweegt dat in lijn met de vaste jurisprudentie hieromtrent, gezinsleven opgebouwd gedurende niet rechtmatig verblijf geen bescherming onder artikel 8 EVRM toekomt. Ter zitting heeft verzoeker bevestigd dat zijn gezin de Haïtiaanse nationaliteit heeft en dat ook zij geen rechtmatig verblijf hebben op Sint Maarten. Zijn gezinsleden hebben hiertoe ook nooit een aanvraag ingediend.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is er ook niet gebleken van zeer uitzonderlijke omstandigheden die verweerder had dienen mee te wegen in de belangenafweging. Verzoeker heeft al geruime tijd geen rechtmatig verblijf, evenals zijn gezinsleden. Voorts blijkt uit de laatste aanvraag voor een verblijfsvergunning dat verzoeker niet kan aantonen dat hij legale inkomsten genereerd. Ook is niet gebleken dat verweerder het verblijf van verzoeker en zijn gezin op Sint Maarten heeft gedoogd. De gronden van verzoeker falen.
4.7.
Met betrekking tot de beroepsgrond dat verzoeker niet kan terugkeren naar Haiti en dat hij bescherming behoeft overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is uitzetting van een vreemdeling naar een ander land strijdig met artikel 3 van de EVRM als er sprake is van gegronde redenen om aan te nemen dat de vreemdeling in het land waarnaar hij wordt uitgezet een reeel risico loopt te worden onderworpen aan een door artikel 3 van de EVRM verboden behandeling of bestraffing. Met verweerder is het Gerecht van oordeel dat hetgeen verzoeker heeft ingebracht ten aanzien van de te verwachten schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer, onvoldoende is. Verzoeker heeft geen onderbouwing gegeven voor de stelling dat hij persoonlijk vervolgd wordt in Haiti. Voorts achte het Gerecht een beroep op de algemene situatie op Haiti onvoldoende om aan te nemen dat er sprake zou zijn van een dermate onveilige situatie op Haiti dat een ieder bij terugkeer heeft te vrezen voor schending van artikel 3 van de EVRM. Ook daarvoor heeft verzoeker te weinig onderbouwing gegeven. Dat verzoeker inwoner zou zijn van Carrefou maakt een en ander niet anders. Verzoeker is al geruime tijd verblijvend op Sint Maarten en niet valt in te zien dat hij bij terugkeer naar Haiti aldaar zou moeten gaan wonen. Verzoeker heeft dit onvoldoende onderbouwd.
4.8.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat.
4.9.
Gezien het vorenstaande en alle omstandigheden beschouwend acht de voorzieningenrechter voorzetting van de aan verzoeker opgelegde bewaring met het oog op verwijdering rechtmatig en is er geen grond om de gevraagde voorziening tot schorsing van de beschikkingen te treffen. Het verzoek wordt afgewezen.
5.
De beslissing
Het Gerecht:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 16 juni 2023.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.