ECLI:NL:OGEAM:2023:42

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
SXM202300760- Lar 80/2023
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van de voortzetting van vreemdelingenbewaring met het oog op verwijdering van een ongewenste vreemdeling

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 26 juli 2023 uitspraak gedaan over de voortzetting van de aan verzoeker opgelegde bewaring met het oog op verwijdering. Verzoeker, een Haïtiaanse nationaliteit, werd op 3 juli 2023 op Sint Maarten aangetroffen zonder geldig verblijfsdocument. De voorzieningenrechter oordeelde dat er ten tijde van de maatregel geen zicht was op legalisering van zijn verblijf. Verzoeker had eerder een aanvraag voor verblijf op Curaçao gedaan, maar deze was afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker niet rechtmatig verblijf had op Sint Maarten en dat de maatregel van bewaring rechtmatig was. De verzoeker had geen kans op legalisering van zijn verblijf en er was geen grond om de maatregel te schorsen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waarbij werd vastgesteld dat de verwijdering van verzoeker rechtmatig was en dat er geen minder dwingende maatregelen konden worden toegepast. De uitspraak benadrukte dat verzoeker onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn stelling dat hij bescherming nodig had bij terugkeer naar Haïti, en dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering ontbrak.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 26 juli 2023
Zaaknummer :SXM202300760- LAR 80/2023
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van:
[verzoeker],
thans verblijvende in vreemdelingendetentie te Sint Maarten,
verzoeker,
gemachtigde: mr. drs M.K.A. HART,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
zetelende te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA,

1.Aanduiding bestreden beschikking

De beschikkingen van verweerder van 3 juli 2023 tot het opleggen van de maatregel van bewaring en een verwijderingsbeschikking, inhoudende dat verzoeker wordt aangemerkt als ongewenst vreemdeling en waarin is bevolen dat verzoeker met ingang van 3 juli 2023 in vreemdelingenbewaring wordt geplaatst ter fine van verwijdering en waarbij aan hem gedurende drie jaar de toegang tot Sint Maarten wordt ontzegd.

2.Procesverloop

2.1.
Namens verzoeker is op 20 juli 2023 ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg alhier een verzoekschrift (met producties) als bedoeld in artikel 85, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) ingediend.
2.2.
Bij e-mail bericht van 23 juli 2023 heeft verweerder aanvullende producties in het geding gebracht. Op 24 juli 2023 heeft verweerder een verweerschrift met producties ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 25 juli 2023. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is bij gemachtigde voornoemd verschenen. Partijen hebben op schrift gestelde pleitaantekeningen (met producties) voorgedragen en overgelegd.
2.4.
Beslissing is bepaald op heden.

3.Feiten

  • Verzoeker is geboren op [geboortedatum] en hij heeft de Haïtiaanse nationaliteit.
  • Op 3 juli 2023 is verzoeker op de A. Th. Illidge Road staande gehouden tijdens een algemene controle van verweerder. Nadat verzoeker geen verblijfspapieren kon tonen is hij naar de Mobile Control Unit Office gebracht. Verzoeker is om 10:00 uur gehoord door de Immigratiedienst. Na dit verhoor is verzoeker in vreemdelingenbewaring geplaatst en heeft verweerder de ministeriele verwijderingsbeschikking genomen en de maatregel van bewaring opgelegd. De beschikking vreemdelingenbewaring (en ook de verwijderingsbeschikking van diezelfde datum) is op dezelfde datum aan hem uitgereikt. Hiertegen heeft verzoeker beroep ingesteld. Op dat beroep is nog niet beslist.

4.Beoordeling

De voorzieningenrechter overweegt en oordeelt voorshands als volgt.
4.1.
Volgens artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroep- of bezwaarschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b van Ltu kan de Minister van Justitie uit Sint Maarten verwijderen personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen of personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige oorzaak is vervallen.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan de betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
In het beleid dat verweerder ter zake heeft uitgewerkt in de Richtlijnen van verweerder met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de Richtlijnen) is opgenomen dat de maatregel van bewaring wordt toegepast als deze onvermijdbaar is.
4.2.
Niet in geschil is dat verzoeker op het moment van staande en aanhouding niet in het bezit was van een geldig verblijfsdocument voor Sint Maarten. Ingevolge artikel 19 van de Ltu kan verweerder bepalen dat verzoeker verwijderd dient te worden uit Sint Maarten. Voorts kan verweerder ingevolge artikel 19, tweede lid van de Ltu, verzoeker in bewaring stellen in afwachting op de verwijdering.
4.3.
De voorlopige voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op Sint Maarten is aangetroffen zonder geldig verblijfsdocument voor Sint Maarten. Ten tijde van het opleggen van de maatregel was, naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen zicht op legalisering van zijn verblijf. Daarbij acht de voorzieningenrechter het volgende van belang.
4.4.
Dat verzoeker rechtmatig verblijf zou hebben op Curaçao is niet gebleken. Uit de stukken die verweerder heeft overgelegd blijkt dat verzoeker’s aanvraag van 2019 voor een v.t.t.v voor verblijf op Curaçao is afgewezen bij beschikking van 27 mei 2019. Voorts blijkt uit deze beschikking dat verzoeker sedert 12 april 2016 niet meer op Curaçao heeft verbleven. Beroep tegen deze beschikking, zoals de gemachtigde van verzoeker beoogt in te stellen, heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter weinig tot geen kans van slagen. In 2019 is immers de aanvraag afgewezen mede omdat verzoeker sedert 2016 niet meer woonachtig was op Curaçao. Nu onbetwist is dat verzoeker sedert 2019 niet is teruggekeerd naar Curaçao, is er onvoldoende grond om aan te nemen dat beroep tegen deze beschikking zal slagen.
4.5.
Voorts heeft de gemachtigde van verzoeker aangegeven dat verzoeker in de gelegenheid gesteld dient te worden om zijn verblijf op Sint Maarten te legaliseren door middel van het aanvragen van een tewerkstellingsvergunning. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft ook deze aanvraag weinig kans van slagen nu zijn verblijfsaanvraag als eerste aanvraag heeft te gelden en het uitlandigheidsvereiste van toepassing zal zijn.
4.6.
Nu zicht op legalisering van verblijfsstatus ontbreekt heeft verweerder niet ten onrechte de verwijderingsbeschikking genomen.
4.7.
Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ten aanzien van de maatregel van vreemdelingenbewaring geeft geen aanleiding om de gronden die ten grondslag liggen aan de maatregel onvoldoende te achter. Verzoeker heeft nimmer rechtmatig verblijf gehad op Sint Maarten en hij heeft ook nooit een poging gedaan om zijn verblijf te legaliseren. Dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel kan de voorzieningenrechter dan ook niet volgen. Zoals hiervoor overwogen bestaat er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook geen zicht op legalisatie. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat er geen minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend kunnen worden toegepast en verweerder heeft naar het voorlopige oordeel terecht niet gekozen voor een lichter middel.
4.8.
Voor zover verzoeker betoogt dat hij voor zijn familie zorgt merkt de voorzieningenrechter op dat uit de stukken die door verweerder zijn overgelegd blijkt, hetgeen verzoeker ter zitting heeft bevestigd, dat zijn kinderen op 21 januari 2021 zijn vertrokken naar Nederland. Gezien het feit dat verzoeker heeft verklaard dat hij sinds 2016 op Sint Maarten verblijft en zijn kinderen sinds 2016 niet heeft ontmoet, is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake meer van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De stelling dat verzoeker vanuit Haïti het contact met zijn kinderen zal verliezen kan niet worden gevolgd. Immers ook in Haïti bestaat de mogelijkheid om het contact dat verzoeker nu stelt te hebben met zijn kinderen, via telefoon en whatsapp call, voort te zetten.
4.9.
Met betrekking tot de beroepsgrond dat verzoeker niet kan terugkeren naar Haïti en dat hij bescherming behoeft overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is uitzetting van een vreemdeling naar een ander land strijdig met artikel 3 van de EVRM als er sprake is van gegronde redenen om aan te nemen dat de vreemdeling in het land waarnaar hij wordt uitgezet een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een door artikel 3 van de EVRM verboden behandeling of bestraffing. Met verweerder is de voorzieningrechter van voorlopige oordeel dat hetgeen verzoeker heeft ingebracht ten aanzien van de te verwachten schending van artikel 3 EVRM bij terugkeer, onvoldoende is. Verzoeker heeft geen onderbouwing gegeven voor de stelling dat hij persoonlijk vervolgd wordt in Haïti. Hierbij is van belang dat verzoeker niet eerder een verzoek heeft ingediend op grond van het feit dat hij bescherming zou behoeven en dat hij niet kan terugkeren naar Haïti. Voorts acht de voorzieningenrechter een beroep op de algemene situatie op Haïti onvoldoende om aan te nemen dat er sprake zou zijn van een dermate onveilige situatie op Haïti dat een ieder bij terugkeer heeft te vrezen voor schending van artikel 3 van de EVRM. Ook daarvoor heeft verzoeker te weinig onderbouwing gegeven. Dat verzoeker al langere tijd niet op Haïti heeft verbleven maakt een en ander niet anders. Verzoeker is afkomstig uit Haïti en heeft daar zijn hele jeugd doorgebracht. Verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd dat het voor hem onmogelijk is om zich te her-vestigen.
4.10.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat.
4.11.
Gezien het vorenstaande en alle omstandigheden beschouwend acht de voorzieningenrechter voorzetting van de aan verzoeker opgelegde bewaring met het oog op verwijdering rechtmatig en is er geen grond om de gevraagde voorziening tot schorsing van de beschikkingen te treffen. Het verzoek wordt afgewezen.

5.De beslissing

Het Gerecht:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 26 juli 2023.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.