Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
[naam] ,geboren [datum] 2011 te Colombia.
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 12 februari 2024 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een moeder die samen met de vader van haar minderjarige kind verzoekt om gezamenlijk gezag. De moeder, wonende in Sint Maarten, heeft het verzoek ingediend met als doel een verblijfsvergunning voor de minderjarige te verkrijgen in het kader van gezinshereniging. De vader woont in Colombia, waar ook de minderjarige verblijft. Tijdens de zitting op 22 januari 2024 was de moeder aanwezig, maar de vader verscheen niet. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de minderjarige haar gewone verblijfplaats in Colombia heeft, waardoor de rechtsmacht van het Gerecht in Sint Maarten niet van toepassing is. Dit is in overeenstemming met het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961, dat bepaalt dat de rechter bevoegd is van het land waar de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft. Het Gerecht heeft de partijen geïnformeerd dat zij in Colombia een gerechtelijke procedure moeten volgen om het gezag vast te leggen. De documenten die zijn overgelegd, waaronder een bemiddelingsakte en een notariële akte, zijn niet voor erkenning vatbaar. Het Gerecht heeft zich daarom onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek.