ECLI:NL:OGEAM:2024:32

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
SXM202300857-LAR00104/2023
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verlenging vergunning voorlopig verblijf op basis van onvoldoende inkomen

In deze zaak heeft [eiser], een Dominicaanse man, beroep ingesteld tegen de weigering van de Minister van Justitie van Sint Maarten om zijn vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) te verlengen. De minister had eerder, bij beschikking van 25 augustus 2021, het verzoek van [eiser] tot verlenging afgewezen, omdat niet was aangetoond dat zijn echtgenote over voldoende middelen van bestaan beschikte. Dit besluit werd door de minister bevestigd in een beschikking van 15 juni 2023, waartegen [eiser] bezwaar maakte. Op 23 augustus 2023 heeft [eiser] beroep ingesteld tegen deze bestreden beschikking.

De mondelinge behandeling vond plaats op 24 april 2024, waarbij zowel [eiser] als zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. [eiser] voerde aan dat zijn echtgenote, die als kapster en babysitter werkt, voldoende inkomen genereert om voor hem te zorgen. De minister daarentegen concludeerde dat [eiser] niet aan de inkomenseisen voldeed, zoals vastgelegd in de Landsverordening toelating en uitzetting (Ltu).

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de minister de richtlijnen voor de inkomenseisen had gewijzigd, maar dat in het geval van [eiser] het oude normbedrag van NA2.000,- per maand van toepassing was, omdat zijn eerste aanvraag vóór de wijziging was ingediend. Desondanks bleek uit de overgelegde documenten dat het inkomen van de echtgenote van [eiser] niet voldeed aan dit normbedrag. Het Gerecht heeft daarom het beroep ongegrond verklaard, met de conclusie dat de minister de aanvraag om vttv terecht had geweigerd.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 3 juni 2024
Zaaknummer: SXM202300857-LAR00104/2023
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[naam],
wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: dhr. E.I. MADURO,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA,

1.Aanduiding bestreden beschikking

Bij de beschikking van 25 augustus 2021 heeft de minister het verzoek van [eiser] tot verlenging van zijn vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) afgewezen. Het daartegen door [eiser] gemaakte bezwaar heeft de minister bij de beschikking van 15 juni 2023 ongegrond verklaard (hierna: bestreden beschikking).

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Op 23 augustus 2023 heeft [eiser] tegen de bestreden beschikking beroep ingesteld.
2.2.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 24 april 2024. [eiser] is verschenen en werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister is verschenen bij diens gemachtigde.

3.Feiten

3.1. [
eiser] is geboren op 14 februari 1953 in de Dominicaanse Republiek en heeft de Dominicaanse nationaliteit.
3.2.
Op 2 maart 2015 is hij in de Dominicaanse Republiek gehuwd met [naam], geboren op [datum] 1960 en ook in het bezit van de Dominicaanse nationaliteit en van een permanente verblijfvergunning. Op grond van dat huwelijk is aan [eiser] een eerste vttv met als doel gezinshereniging verleend voor de periode van 23 augustus 2016 tot 17 augustus 2018. Op 11 december 2018 is hem een tweede vttv met als doel gezinshereniging verleend. Deze vttv was geldig tot 31 augustus 2021.
3.3.
Op 28 mei 2021 heeft [eiser] de minister verzocht zijn vttv te verlengen. Dit verzoek heeft de minister afgewezen omdat niet is aangetoond dat zijn echtgenote over voldoende middelen van bestaan beschikt. Deze afwijzing heeft de minister bij de bestreden beschikking gehandhaafd, onder andere omdat in bezwaar opnieuw onvoldoende inkomen is aangetoond.

4.Het geschil

4.1. [
eiser] heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en de minister op te dragen alsnog een vttv te verlenen. Daarover voert [eiser] aan dat met stukken in de bezwaarfase is aangetoond dat zijn echtgenote over voldoende middelen van bestaan beschikt om voor hem te kunnen zorgen.
4.2.
De minister concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) kan de vergunning tot tijdelijk verblijf door of namens de minister worden geweigerd indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.
Voor de toepassing van de Ltu hanteert de minister het beleid zoals opgenomen in de richtlijnen van de minister met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de richtlijnen). In paragraaf 3.7 is onder meer bepaald dat vreemdelingen zelfstandig en duurzaam moeten beschikken over voldoende middelen van bestaan. In paragraaf 3.7.1 is vastgelegd dat bij aanvragen voor een partner een normbedrag van NA
f2.000,- geldt.
5.2.
Het Gerecht stelt vast dat de minister de richtlijnen met ingang van 30 april 2021 heeft gewijzigd. Onder meer het normbedrag bij aanvragen voor een partner is verhoogd naar NA
f3.000,- per maand. Tussen partijen is niet in geschil dat in het geval van [eiser] het oude normbedrag moet worden aangehouden omdat het een verlengingsaanvraag betreft en de eerste aanvraag is ingediend vóór vaststelling van de nieuwe richtlijnen. Aldus moet [eiser] aantonen dat zijn echtgenote een normbedrag van NA
f2.000,- bruto per maand, of NA
f24.000,- bruto per jaar verdient. Met de minister is het Gerecht van oordeel dat [eiser] daar niet in is geslaagd. Bij het bezwaarschrift is een “Tax return form” over het jaar 2022 gevoegd waarin een jaarinkomen van NA
f18.055,- en een belastbaar jaarinkomen van NA
f17.555,- is aangegeven. Ter onderbouwing van het jaarinkomen is een overzicht verstrekt waaruit blijkt dat zijn echtgenote in 2022 NA
f18.054,88 verdiende met werkzaamheden als kapster en babysitter. Gelet hierop moet worden vastgesteld dat de echtgenote van [eiser] niet aan het normbedrag van NA
f24.000,- bruto per jaar voldoet. Alleen al daarom heeft de minister de aanvraag om een vttv terecht geweigerd. Het betoog slaagt niet. Het Gerecht laat daarom onbesproken al hetgeen partijen overigens verdeeld houdt.
5.3.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
6.
De beslissing
Het Gerecht:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 3 juni 2024.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.