ECLI:NL:OGEAM:2024:47

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
6 mei 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
SXM202300945-LAR00120/2023
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vergunning tot tijdelijk verblijf voor arbeid als directeur en de toetsing aan gewijzigde richtlijnen

In deze zaak heeft eiser, een Haitiaanse nationaliteit houder, een vergunning tot tijdelijk verblijf (vttv) aangevraagd met als doel arbeid als directeur. De minister van Justitie heeft deze aanvraag afgewezen op basis van onvoldoende middelen van bestaan. Eiser heeft eerder een vttv ontvangen, maar zijn verzoek om verlenging werd afgewezen omdat hij niet kon aantonen dat hij over voldoende middelen beschikte. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de minister verklaarde dit bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiser betoogd dat zijn aanvraag aan de oude richtlijnen had moeten worden getoetst, waaruit bleek dat hij aan de vereisten voldeed. De minister heeft echter gesteld dat de aanvraag aan de oude richtlijnen is getoetst, maar dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn inkomen. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de minister de richtlijnen correct heeft toegepast en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt. Het beroep is ongegrond verklaard en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 6 mei 2024
Zaaknummer: SXM202300945-LAR00120/2023
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:
[eiser],
wonende te Sint Maarten,
eiser,
gemachtigde: dhr. E.I. MADURO,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE,
gezeteld te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA,

1.Aanduiding bestreden beschikking

Bij de beschikking van 8 januari 2021 heeft verweerder het verzoek van [eiser] om een vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) met als verblijfsdoel arbeid als directeur, afgewezen. Het door [eiser] daartegen gemaakte bezwaar heeft de minister bij de beschikking van 31 juli 2023 ongegrond verklaard (bestreden beschikking).

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Op 28 augustus 2023 heeft [eiser] tegen voormelde beschikking beroep ingesteld.
2.2.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
2.3.
Mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 april 2024. [eiser], bijgestaan door zijn gemachtigde, en de minister, vertegenwoordigd door diens gemachtigde, zijn verschenen.

3.Feiten

3.1. [
eiser] is geboren op [geboortedatum] in Haiti en heeft de Haitiaanse nationaliteit. Hij is sinds 24 augustus 2018 directeur van de onderneming Fabre Construction B.V.
3.2.
Op 15 maart 2019 heeft hij een eerste aanvraag ingediend voor een vttv met als verblijfsdoel arbeid als directeur. Deze vttv is op 27 augustus 2019 verleend en was geldig tot 15 maart 2020. Op 25 februari 2020 heeft [eiser] de minister verzocht om een verlenging van zijn vttv. Dit verzoek is afgewezen omdat [eiser] desgevraagd niet met documenten heeft aangetoond dat hij over voldoende middelen van bestaan beschikt.
3.3.
Het daartegen gemaakte bezwaar heeft de minister op 27 augustus 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Deze beschikking is bij uitspraak van het Gerecht van 20 juni 2022 vernietigd. Bij de bestreden beschikking heeft de minister opnieuw beslist dat het verzoek om verlenging van een vttv moet worden afgewezen. Daaraan is opnieuw ten grondslag gelegd dat [eiser] niet over voldoende middelen van bestaan beschikt. [eiser] heeft niet aangetoond dat hij in de referentieperiode januari tot en met december 2022 daadwerkelijk duurzaam een bedrag van NA
f1.530,50 bruto uit zijn onderneming trekt.

4.Het geschil

4.1. [
eiser] heeft het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikking waarvan beroep te vernietigen en verweerder op te dragen opnieuw te beschikken. [eiser] betoogt dat zijn aanvraag aan de oude richtlijnen had moeten worden getoetst. Op grond van de oude richtlijnen was het overleggen van een verklaring van de inspectie der belastingen over het jaarinkomen en een cribnummer voldoende. Daaraan heeft [eiser] voldaan. Hij doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel en wijst op de gevallen van [a], [b], [c], [d], [e] en [f].
4.2.
De minister concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. De minister wijst erop dat de aanvraag aan de oude richtlijnen is getoetst en dat ook op grond van die oude richtlijnen geldt dat aan het middelenvereiste moet worden voldaan. [eiser] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk enig inkomen trekt uit zijn onderneming.

5.De beoordeling

5.1.
Artikel 9, eerste lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting (hierna: Ltu) luidt:
“1. De vergunning tot tijdelijk verblijf of tot verblijf kan door of namens de minister worden geweigerd:
met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen;
indien niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.”
Voor de toepassing van de Ltu hanteert de minister het beleid zoals opgenomen in de richtlijnen van de minister met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de richtlijnen). In paragraaf 3.7 is onder meer bepaald dat, om voor toelating in aanmerking te komen, vreemdelingen
zelfstandigen d
uurzaammoeten beschikken over voldoende middelen van bestaan. In paragraaf 3.7.1 is vastgelegd dat bij aanvragen voor een partner een normbedrag van NA
f2.000,- geldt. In paragraaf 3.7.2 staat hoe inkomsten kunnen worden aangetoond, bijvoorbeeld door middel van inkomen uit arbeid als zelfstandige. Verder is in paragraaf 3.7.3 onder meer het volgende bepaald:
"Duurzaamheid
Middelen van bestaan worden als duurzaam beschouwd wanneer deze voor de periode van (de verlenging van) het verblijf beschikbaar zijn. De duurzaamheid dient aangetoond te worden:
-bij werknemers, door het overleggen van een werkgeversverklaring;
-bij zelfstandigen, door het overleggen van een verklaring van de Inspectie der belastingen omtrent het belastbaar inkomen, dan wel een verklaring van een financiële instelling, ten bewijze van een substantieel houderschap van investeringen en/of geldmiddelen.
[…]
Zelfstandigen/directeurschap
Bij zelfstandige ondernemers dient een bewijs afkomstig van de Inspectie der belastingen overgelegd te worden om aan te tonen welk jaarinkomen de aanvrager van vreemde of Nederlandse nationaliteit heeft opgegeven bij de belastingdienst alsmede zijn/haar cribnummer.
Bij een vreemdeling in het bezit van een directievergunning, dient bij eerste toelating de directievergunning als bewijs van voldoende financiële middelen overgelegd te worden. Bij verlenging dient wederom een bewijs van de Inspectie der belastingen overgelegd te worden alsmede een persoonlijk cribnummer."
5.2.
Het Gerecht stelt vast dat de minister de richtlijnen met ingang van 30 april 2021 heeft gewijzigd. Weliswaar zijn daarbij de voorwaarden voor een eerste toelating als directeur aangescherpt door als aanvullende eis te stellen dat de vreemdeling die in het bezit is van een directievergunning ook moet beschikken over startkapitaal, maar dit gewijzigde beleid is niet op [eiser] van toepassing omdat hij om een verlenging van zijn vttv heeft verzocht, en dus niet om een eerste toelating. Overigens heeft de minister zijn verlengingsverzoek getoetst aan de richtlijnen zoals die golden vóór 30 april 2021.
5.3.
Zoals het Hof al eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:136) bieden de richtlijnen geen grond voor het oordeel dat ook bij een verlengingsaanvraag een verklaring van de Inspectie der belastingen, een cribnummer en een geldige directievergunning voldoende is om aan te tonen dat aan het middelenvereiste is voldaan. Zoals in paragraaf 3.7 van de richtlijnen is verwoord, is daarvoor vereist dat de vreemdeling
zelfstandigen
duurzaambeschikt over voldoende middelen van bestaan. Welk bedrag aan middelen voldoende is, is zoals hierboven al vermeld, vastgelegd in paragraaf 3.7.1. Daarin is alleen een normbedrag vastgesteld voor een vreemdeling die een vttv aanvraagt voor zijn partner. Voor de vreemdeling die een vttv voor zichzelf aanvraagt, zoals bij [eiser] het geval is, hanteert de minister een normbedrag van het wettelijk minimumloon, namelijk NA
f1.530,50 bruto. Welke middelen in aanmerking kunnen worden genomen is vastgesteld in paragraaf 3.7.2. Paragraaf 3.7.3 gaat slechts over de wijze waarop de duurzaamheid van de beschikbare financiële middelen kan worden aangetoond. Dat [eiser] heeft voldaan aan de in paragraaf 3.7.3 gestelde vereisten door de daar genoemde stukken over te leggen wil dus nog niet zeggen dat hij aan de overige in paragraaf 3.7.1 en 3.7.2 gestelde vereisten voldoet. Het betoog slaagt niet. Overigens heeft [eiser] nog steeds niet aangetoond
zelfstandigen
duurzaamover voldoende middelen van bestaan te beschikken.
5.4.
Wat het beroep op het gelijkheidsbeginsel betreft heeft [eiser] niet aannemelijk gemaakt dat zijn situatie gelijk is aan de door hem genoemde gevallen. De gevallen van [a], [b] en [c] zijn niet gelijk aan die van [eiser] omdat dit eerste aanvragen om toelating betroffen. De gevallen van [d] en [e] zijn ook niet gelijk aan de situatie van [eiser] omdat dit aanvragen om een vergunning tot verblijf betroffen. Het geval van [f] is ten slotte niet gelijk omdat dit een aanvraag voor het verblijfsdoel gezinsvorming betrof. Het betoog slaagt niet.
5.5.
Dit leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is.
5.6.
De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

6.De beslissing

Het Gerecht:
verklaarthet beroep
ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.J. van Ettekoven, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 6 mei 2024.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open binnen zes weken na de dag van kennisgeving van deze uitspraak. Zie hoofdstuk 5 van de Landsverordening Administratieve Rechtspraak.