In deze zaak heeft de naamloze vennootschap, hierna aangeduid als [NV], een verzoek ingediend tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, hierna aangeduid als [verweerder]. De werknemer was op 1 mei 2022 in dienst getreden bij [NV] als 'Aviation Crew Chief' op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De werknemer had een vakantie in Nederland gepland die op 22 mei 2025 zou eindigen, maar vroeg op 20 mei 2025 om verlengd verlof tot 9 juni 2025 vanwege familieomstandigheden. [NV] stemde hiermee in, maar de werknemer meldde later dat hij pas eind juli 2025 zou terugkeren. [NV] heeft de werknemer herhaaldelijk gewezen op zijn verplichtingen en verzocht om een (dokters)verklaring, maar de werknemer heeft niet gereageerd op deze verzoeken.
Op 10 juli 2025 heeft [NV] de werknemer op staande voet ontslagen. [NV] verzocht het Gerecht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden zonder toekenning van een vergoeding en met veroordeling van de werknemer in de proceskosten. Het Gerecht heeft de vordering van [NV] tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, omdat de werknemer niet op het werk is verschenen en niet heeft voldaan aan redelijke verzoeken van de werkgever. Het Gerecht oordeelde dat het handelen van de werknemer ernstig verwijtbaar was, gezien zijn essentiële rol in de bedrijfsvoering van [NV]. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van [NV] tot en met de uitspraak zijn begroot op Cg 3.209,50.