Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
1.SINT MAARTEN HARBOUR HOLDING COMPANY N.V.,
2.HET LAND SINT MAARTEN,
1.Het procesverloop
- het inleidend verzoekschrift met producties, op 23 oktober 2023 ter griffie ingediend;
- de incidentele conclusies van de Haven en het Land;
- de conclusie van antwoord in het incident;
- de aktes uitlating producties van de Haven en het Land;
- het vonnis van 16 april 2024 in het incident;
- de conclusie van antwoord van het Land;
- de conclusie van antwoord in conventie, eis in reconventie van de Haven;
- de conclusie van repliek in conventie, antwoord in reconventie;
- de conclusie van dupliek van het Land;
- de conclusie van dupliek in conventie, repliek in reconventie van de Haven;
- de conclusie van dupliek in reconventie.
2.De feiten
Devcon heeft in de periode 2012 tot en met 2015 USD 3.150.257,50 aan (bedrijven van) [A] overgemaakt. Uit de verklaringen van [J] en [D], de directie van Devcon, blijkt dat zij dit bedrag hebben betaald om het project te kunnen verkrijgen en dat dit bedrag is doorbelast aan de Haven door het te verdisconteren in de contracten en change orders onder de noemers “mobilisatie” en “general conditions kosten”.
Op 7 juni 2017 is [eiser] aangehouden in het kader van hetzelfde strafrechtelijk onderzoek, met als codenaam 'Emerald'. [eiser] is op 29 juni 2017 vrijgelaten. Op die dag heeft het OM een persbericht afgegeven over het Emerald-onderzoek en de vrijlating van verdachte [eiser].
De Haven heeft bij brief van 21 augustus 2017 aan [eiser] onder andere de volgende mededelingen gedaan:
Daarnaast betrof de verdenking het (mede)plegen van oplichting van de Haven, leidend tot de afgifte van meerdere geldbedragen tot een totaalbedrag van ongeveer USD 3.000.000,- door het in rekening brengen en laten uitbetalen van kosten voor “mobilisatie” en "general conditions", terwijl deze kosten in werkelijkheid betalingen waren aan [A] en/of anderen, subsidiair medeplichtigheid daarbij.
Het Gerecht gebruikte bij de bewijsvoering onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“Verklaring [eiser] bij de rechter-commissaris 4 oktober 2019:Ik kreeg een dossier met facturen. Het wordt gestuurd voor handtekeningen. Dat zijn de handtekeningen voor accorderen. Daarna wordt het gereed gemaakt voor betaling. Als je weet van de werkzaamheden, dan teken je af. U vraagt mij hoe ik weet dat de werkzaamheden zijn gedaan. Daar ga je vanuit. Je luistert naar de mensen in het veld, zoals [A]. Je gaat er van uit dat het werk is gedaan door de feedback die je vanuit het veld kreeg. [A] schreef niet veel. Hij deed veel mondeling.Verklaring [eiser] ter terechtzitting van 16 december 2019:
The General Meeting of Shareholders (GMS) is of the opinion that based on the following reasons – jointly and severally – Mr. [eiser]’s position as Managing Director of the Holding and all subsidiaries, as well as any other position based on an employment or contractor agreement has become absolutely, irrevocably and indefinitely intenable:i. the criminal suspicion and conviction for fraud and embezzlement in the
a. om [eiser] te ontslaan als statutair bestuurder om een dringende reden op grond van de statuten per dezelfde datum of, als het Gerecht beslist dat dit niet kan, met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden en dus voorwaardelijk tegen 31 oktober 2020,
b. dat over de opzegtermijn geen salaris zal worden uitbetaald,
c. dat er geen beëindigingsvergoeding wordt betaald,
d. dat de schade van NAf. 10 miljoen die [eiser] aan de Haven heeft toegebracht van hem zal worden teruggevorderd
a. misbruik van zijn functie waardoor de Haven werd opgelicht,
b. de strafrechtelijke veroordeling,
c. het verbod van de strafrechter om 6 jaar lang niet als bestuurder te mogen optreden,
d. de schorsing door de Haven en door de Ondernemingskamer,
e. de onherstelbare vertrouwensbreuk,
f. zijn slechte naam en reputatie.
De brief sluit af met het volgende:
“The fact that you appealed the judgment of the Court of First Instance of January 29, 2025, does not change the opinion of the Holding. Even if the Court of Appeal (or ultimately the Supreme Court) would acquit you, (urgent) reasons a, b (suspicion), d, e and f mentioned above, still apply and warrant the dismissal”
Het Gerecht overwoog onder meer:
"De inhoudelijke tegenwerpingen van [eiser] tegen overwegingen uit het strafvonnis doen hier niet aan af, waarbij het Gerecht overweegt dat die bezwaren, als deze gegrond zouden worden geoordeeld, [eiser] niet zonder meer vrijpleiten. Zo zegt hij bijvoorbeeld dat andere partijen meer schuldig zijn dan hij. Ook dat hij te weinig werd gecontroleerd door andere directeuren van wie overigens wel door hem gesteld, maar aan het Gerecht niet gebleken is, dat deze ook statutaire bestuurders zijn. En dat de RvC en de AVA teveel in zijn vaarwater zaten, wat door de Holding wordt betwist en ook niet aan het Gerecht is gebleken".
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling van de vorderingen in conventie
Het statutair ontslag
Overeenkomstig artikel 2:80 lid 6 BW bepaalt ook artikel 7 lid 5 van de Statuten van de Haven (zie 2.3 hiervoor) dat een statutair bestuurder te allen tijde mag worden ontslagen op grond van een dringende reden.
Geen arbeidsovereenkomst (meer)
Artikel 2:8 lid 5 BW luidt als volgt:
De rechtsverhouding tussen een bestuurder en de rechtspersoon wordt niet aangemerkt of mede aangemerkt als een arbeidsovereenkomst.De arbeidsovereenkomst met [eiser] is op 1 september 2002 aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk drie jaar. Deze overeenkomst is verlengd in 2005, in 2009 en in 2013 opnieuw gesloten (zie hiervoor onder 2.1, 2.2 en 2.6). Het Gerecht is het vooralsnog met het Land eens dat deze wettelijke bepaling ertoe leidt dat de overeenkomsten van 2009 en 2013 nietig zijn; op dat moment had artikel 2:8 lid 5 BW gelding. Het debat tussen partijen in deze zaak geeft echter geen aanleiding om hierover een definitief standpunt in te nemen, mede gelet op het navolgende.
Arbeidsrechtelijk ontslagbesluit, juridisch kader, het beroep op verjaring
[eiser] heeft in zijn conclusie van repliek als reactie op het verweer van het Land en de Haven een beroep gedaan op een aantal met name genoemde artikelen uit het burgerlijk wetboek. Gelet op de vermelding van de artikelnummers, kan dat niet zien op het burgerlijk wetboek van Sint Maarten, maar verwijst hij naar artikelen uit het in Nederland geldende wetboek.
Artikel 7:677 BW1. Ieder der partijen is bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij.(…)4. Ingeval een der partijen schadeplichtig is, heeft de wederpartij de keus aanspraak te maken op de in artikel 680 genoemde gefixeerde schadevergoeding of een volledige schadevergoeding.5. Het niet in acht nemen van artikel 670, eerste tot en met zesde lid, maakt de werkgever niet schadeplichtig. De werknemer kan in die gevallen gedurende twee maanden na de opzegging van de arbeidsovereenkomst een beroep doen op de vernietigingsgrond.Artikel 7:678 BW1. Voor de werkgever worden als dringende redenen in de zin van artikel 677, eerste lid, beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.Artikel 7:682 BW1. De rechter kan de werkgever die schadeplichtig is geworden volgens artikel 677 of die de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk opzegt, ook veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen.Artikel 7:683 BW1. Iedere rechtsvordering krachtens artikel 677, vierde lid, artikel 681, eerste lid, en artikel 682, eerste lid, verjaart na verloop van zes maanden.2. Iedere rechtsvordering van de werknemer in verband met de vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst krachtens artikel 677, vijfde lid, verjaart na verloop van zes maanden.
Voor al deze vorderingen geldt volgens artikel 7:683 lid 1 BW een verjaringstermijn van zes maanden.
Het ontslag dateert van 24 april 2020. Dat betekent dat [eiser] zijn vorderingen had moeten instellen vóór 24 oktober 2020. De onderhavige vorderingen zijn echter pas bij het verzoekschrift van 23 oktober 2023 ingediend; dat is dus twee jaar te laat.
De subsidiair ingestelde vorderingen
Ook bij de latere ontslagbesluiten van 23 en 24 april 2020 is [eiser] gehoord, voorafgaande aan de besluiten. Van enige onzorgvuldigheid is verder niet gebleken.
De meer subsidiair ingestelde vorderingenVerkoop woning [eiser]
Dit onderdeel van de vordering van [eiser] is gebaseerd op zijn standpunt dat hij een schade heeft geleden van USD 718.000,-, omdat hij zijn woning door het beslag van het OM onder de werkelijke marktwaarde heeft moeten verkopen.
De feiten zijn als volgt.
Bij brief van 30 december 2019 heeft RBC Bank aan [eiser] alle lopende bankrelaties opgezegd tegen 30 maart 2020.
[eiser] heeft in een brief van 19 februari 2020 de bank verzocht om uitstel van het voldoen aan zijn hypotheekverplichtingen. In een brief van de notaris van de bank van 3 maart 2021 wordt aan [eiser] aangekondigd dat in verband met een hypotheekschuld van Naf. 1.2 miljoen in opdracht van RBC Bank de onroerende zaken van [eiser] openbaar verkocht zullen worden.
In overleg met de bank heeft [eiser] onder meer zijn woning op 2 juli 2021 onderhands verkocht voor een bedrag van USD 648.000,-. Na aflossing van dat bedrag resteerde er nog een overwaarde voor [eiser] van USD 63.000,-.
In overleg met de raadsman van [eiser] en de notaris heeft het OM vervolgens in oktober 2021 het beslag opgeheven onder de voorwaarde dat de overwaarde van de woning onder de notaris zou blijven berusten.
Dit onderdeel van de vordering zal dus worden afgewezen.
Persbericht
In het bericht wordt vermeld dat er een strafrechtelijk onderzoek gaande was tegen een aantal verdachten, waaronder [initialen eiser], dat hij was aangehouden, daarna weer in vrijheid gesteld, maar dat hij wel verdachte bleef in het onderzoek. Dat is een objectieve weergave, die niet onrechtmatig is. Er wordt bij vermeld dat de betrokkenheid van [initialen eiser] nog in onderzoek is, wat ook correct is.
De passage waarin wordt vermeld dat de inschatting is dat de Haven en het Land voor minstens 7 miljoen dollar zijn benadeeld is ook juist’ Het ligt niet op de weg van het OM om in een persbericht daaraan toe te voegen dat dat geld beter besteed hadden kunnen worden aan de bouw van een school of ziekenhuis. Onrechtmatig jegens [eiser] is het echter niet.
Voorschot op vergoeding kosten juridische procedures
Een en ander kan echter verder in het midden blijven in verband met het volgende.
Voor zover het gaat om een vergoeding voor de juridische bijstand in de eerdere civiele (arbeidsrechtelijke en enquête-procedure) is daarover al bij de respectieve beslissingen geoordeeld.
En voor zover het gaat om de strafprocedures heeft [eiser] aanvankelijk bij het instellen van zijn vordering niet het standpunt ingenomen dat hij daarvoor al iets vergoed heeft gekregen. Na verweer op dit punt van de Haven en het Land heeft [eiser] moeten erkennen dat hij USD 90.000,- en USD 7.500,- en NAf. 2.200,- als vergoeding toegekend heeft gekregen.
Slotsom
Proceskosten
in conventie, in de zaak [eiser] / de Haven
De beoordeling van de vordering in reconventie, in de zaak de Haven / [eiser]
Evenals in de strafzaak heeft [eiser] tijdens het pleidooi in deze zaak erop gewezen dat er vanuit de regering al sinds 2012 was aangedrongen op het inzetten van lokale ondernemers bij de diverse projecten. Hij heeft hierbij verwezen naar de notulen van de AVA van 28 oktober 2019, waar hij dat standpunt ook heeft ingenomen. Op de vraag van het Gerecht waar dat beleid dan uit bestond, behalve het inschakelen van die ondernemers, moest [eiser] het antwoord schuldig blijven. Van met name het niet controleren van de werkzaamheden en de desbetreffende facturen kan toch normaal gesproken niet worden aanvaard dat dat in een beleid zou zijn vastgelegd. De conclusie moet dan ook zijn dat zelfs als er ‘lokaal beleid’ bestond, dat [eiser] in zijn hoedanigheid van statutair directeur jegens de Haven niet ontsloeg van de verplichting om de normale gang van zaken bij dit soort werkzaamheden te volgen. Dat heeft hij bewust en uitdrukkelijk niet gedaan.
De Haven heeft verder onderbouwd dat zich in haar administratie 45 facturen bevinden die alle zien op assistentie bij het uitvoeren van werkzaamheden voor het aanleggen van deze parkeerplaats. In totaal voor een bedrag van meer dan USD 1 miljoen. Al die facturen zijn geaccordeerd door [eiser], maar het werk is nooit verricht.
[eiser] heeft daartegenover een aantal foto’s in het geding gebracht, waarop mensen aan het werk te zien zijn. Of dat werkzaamheden zijn, waarvoor de desbetreffende facturen zijn verstuurd, kon echter niet duidelijk worden gemaakt.
Een en ander zal in een vervolg van deze procedure nog aan de orde kunnen komen.
[J] en [D] hebben ook verklaard dat het niet anders kan zijn dan dat [eiser] hier van tevoren van op de hoogte is geweest. Dat kan in deze procedure naar het oordeel van het Gerecht in het midden blijven. Als statutair directeur had [eiser] de offertes, contracten en facturen serieus en kritisch moeten beoordelen. Indien hij dat had gedaan, zouden deze niet ongewijzigd zijn gebleven.
In ieder geval had [eiser] als statutair directeur van de Haven serieuze vraagtekens moeten zetten bij de ophoging van de contractprijs voor wat betreft de mobilisatie en general conditions kosten, zoals het Gerecht in eerste aanleg en Hof ook in de strafzaak hebben overwogen.
proceskosten