ECLI:NL:OGEAM:2025:105

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
SXM202200518
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding in verband met het Dutch Village Project te Sint Maarten

In de zaak tussen Zebec Development N.V. en Ocean Drive Properties N.V. (ODP) vordert Zebec een schadevergoeding van USD 92 miljoen, omdat ODP en haar eigenaren onrechtmatig zouden hebben gehandeld door het Dutch Village Project bij de cruiseterminal niet aan Zebec te gunnen. Het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten wijst de vordering af, omdat Zebec niet heeft kunnen aantonen dat ODP handelingen heeft verricht die hebben geleid tot de beëindiging van het contract met de haven. De vordering tegen mede-gedaagde Heyliger was eerder al toegewezen, terwijl de vordering tegen St. Maarten Quarter Development Company (SMQDC) was afgewezen. De procedure is gestart in april 2022 en heeft geleid tot verschillende tussenvonnissen, waarbij het Gerecht heeft geoordeeld dat de aansprakelijkheid van ODP niet kan worden aangenomen op basis van groepsaansprakelijkheid. Het Gerecht concludeert dat Zebec niet in staat is geweest om haar stellingen voldoende te onderbouwen, en wijst de vordering af. Zebec wordt veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202200518
Vonnis van 28 oktober 2025
In de zaak van
de naamloze vennootschap ZEBEC DEVELOPMENT N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
eiseres,
gemachtigde: mr. J. Veen en mr. J.M.K.P. Cornegoor,
tegen

1.de naamloze vennootschap OCEAN DRIVE PROPERTIES N.V.,

gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. K. Huisman, en

2.[R],

wonende in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. K. Huisman, en

3.[M],

wonende in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. K. Huisman, en

4.de naamloze vennootschapST. MAARTEN QUARTER DEVELOPMENT COMPANY N.V.,

gevestigd in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.M. Hammoud, en

5.[X],

wonende in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. C. Peterson,
Partijen zullen hierna Zebec, ODP, (gedaagden 2 en 3) R&M, SMQDC en [X] worden genoemd.
De zaak in het kort
Na eerdere tussenvonnissen van 31 oktober 2023 en 27 mei 2025 resteert in de zaak tussen Zebec en ODP en haar eigenaren de vordering van Zebec tot betaling van een bedrag van USD 92 miljoen schadevergoeding, omdat R&M/ODP onrechtmatig zouden hebben verhinderd dat het project Dutch Village bij de cruiseterminal aan Zebec zou worden gegund. Het Gerecht wijst de vordering af, omdat Zebec er niet in is geslaagd te onderbouwen dat ODP/R&M handelingen heeft verricht die hebben geleid tot het beëindigen van het contract van Zebec met de haven.
De vordering tegen Heyliger was al toegewezen, die tegen SMQDC al afgewezen.
The case in brief
Following earlier interim judgments on October 23, 2023, and May 27, 2025, the case between Zebec and ODP and its owners remains pending with regard to Zebec's claim for payment of USD 92 million in damages, because R&M/ODP allegedly unlawfully prevented the Dutch Village project at the cruise terminal from being awarded to Zebec. The Court dismisses the claim because Zebec has failed to substantiate that ODP/R&M performed acts that led to the termination of Zebec's contract with the port.
The claim against Heyliger had already been upheld, while the claim against SMQDC had already been dismissed.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken
:-tussenvonnis van 23 oktober 2023 (het Eerste tussenvonnis)
- tussenvonnis van 27 mei 2025 (het Tweede tussenvonnis)
- akte van ODP van 19 augustus 2025
- akte van Zebec van 19 augustus 2025
- rolbeslissing van 2 september 2025
- akte na rolbeslissing van Zebec van 16 september 2025
- antwoord-akte van ODP van 16 september 2025.
1.2.
Bij brief van 22 augustus 2025 heeft OPD bezwaar gemaakt tegen de inhoud van de akte van Zebec, omdat deze volgens haar een verkapte nieuwe conclusie is. In de rolbeslissing van 2 september 2025 heeft de rolrechter bepaald dat de beslissing over dit bezwaar zal worden genomen door de zaaksrechter. Bovendien is bij die beslissing aan partijen verzocht mee te delen of zij bezwaar zouden hebben tegen het wijzen van het vonnis door de rechter, zonder dat er opnieuw een comparitie van partijen zou worden gelast.
1.3.
Deze procedure is begonnen in april 2022. Inmiddels zal een derde rechter zich een oordeel moeten vormen over (de resterende onderdelen van) dit geschil. Partijen hebben bij hun laatste conclusie verklaard er geen bezwaar tegen te hebben dat een nieuwe rechter vonnis zal wijzen, zonder voorafgaande comparitie van partijen.
1.4.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De tussenstand in de verschillende procedures

De procedure tussen Zebec en SMQDC:
2.1. SMQDC heeft zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat met de vaststellingsovereenkomst van 25 augustus 2015 het geschil met Zebec ook voor haar was geëindigd. In het Eerste tussenvonnis is dat standpunt gehonoreerd. De vordering tegen SMQDC moet daarom worden afgewezen.
In het Tweede tussenvonnis is daar nog aan toegevoegd dat Zebec bij eindvonnis in de proceskosten van SMQDC zal worden veroordeeld.
De procedure tussen Zebec en [X]2.2. In het Eerste tussenvonnis is voorshands bewezen geacht dat op zijn minst een redelijke mate van zekerheid bestaat dat [X] uit eigen financieel gewin [T] heeft bewogen en/of aangezet en/of zijn machtspositie heeft misbruikt als gevolg waarvan SMQDC geen toestemming aan Sint Maarten Ports Development N.V. (SMPD) heeft gegeven voor de projectontwikkeling(-en) van Zebec. Deze voorshands bewezen stellingen leveren jegens Zebec een toerekenbare onrechtmatige daad van [X] op.
[X] werd vervolgens toegelaten tegenbewijs te leveren.
In het Tweede tussenvonnis heeft het Gerecht vastgesteld dat [X] dat bewijs niet heeft geleverd en daaruit de conclusie getrokken dat de vordering jegens [X] zal worden toegewezen en dat hij als de in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
De procedure tussen Zebec en OPD, Ramchandani en Mirpuri2.3. In het Eerste tussenvonnis heeft het Gerecht – ook hier voorshands – geoordeeld dat het beroep van Zebec op groepsaansprakelijkheid niet opgaat. In noot 33 heeft het Gerecht opgenomen dat dat niet als een bindende eindbeslissing moet worden beschouwd, omdat daar na bewijslevering mogelijk anders over kan worden geoordeeld en daarbij verwezen naar het dictum van het vonnis.
Verder zijn alle beslissingen in deze zaken aangehouden. Dat betekent, dat nu verder zal worden geoordeeld in deze procedure, met betrekking tot alleen deze partijen, voor zover het de inhoudelijke kant van de zaak betreft.

3.De feiten

3.1.
In het Eerste tussenvonnis heeft het Gerecht een aantal feiten vastgesteld. Deze feiten worden in dit vonnis nog als volgt aangevuld.
3.2.
R&M zijn betrokken bij verschillende vastgoedprojecten in Sint Maarten. Daaronder via hun vennootschap Harbour Arcade N.V. ook enkele gebouwen in het havengebied. Bij de investering in deze gebouwen hebben R&M exclusiviteit bedongen voor de verkoop van sieraden en parfums. In een bijeenkomst op 1 september 2003 zijn deze afspraken nogmaals vastgelegd:
“After discussions parties agreed that the exclusivity is meant as protection against the other stores who would like to sell the same products. With an appeal on those exclusivity rights Consortium can object against selling of same products by other shops."Onder deze producten worden volgens dezelfde notulen verstaan:
"(...) electronics, cameras, jewelry, watches and liquor (and tobacco)."
3.3.
SMPD en SMQDC sloten op 29 maart 2008 een Development Agreement. Op grond van deze overeenkomst verbond SMPD zich om een perceel grond (“het perceel”) op het haventerrein in ‘sublease' aan SMQDC uit te geven. Artikel 19.18 van de Development Agreement bepaalt:
“Other Land
SMPD agrees that the parcel described on Exhibit D (the "Other Parcel") will be
developed consistent with plans approved by Developer (such approval not be unreasonably withheld or delayed, provided it is understood that it is not unreasonable for Developer to withhold its approval of such plans if Developer determines that the Other Parcel will have more 10.000 square feet of retail space or shops constructed thereon.”
3.4.
SMH Cruise is de vennootschap die belast was met de ontwikkeling van het perceel. In mei 2008 werd Duty Free World N.V. ("DFW"), waarvan [R]
aandeelhouder en bestuurder was, benaderd door SMH Cruise of zij het perceel wilde ontwikkelen. In een Memorandum of Understanding tussen deze partijen van 7 augustus 2008 wordt het “right of first refusal” bevestigd in verband met de eerder verleende exclusiviteit (zie 3.2). Het Memorandum gaf aan DFW het recht van huur voor “6 commercial units (...) varying from 120 — 150 square feet.”
SMH Cruise deelde bij brief van 7 augustus 2009 mee dat het Memorandum als beëindigd moest worden beschouwd. DFW heeft zich hierbij neergelegd.
3.5.
Op 20 september 2010 sloten SMH Cruise en Zebec een Memorandum of
Understanding. Dit ziet op de ontwikkeling door Zebec van een winkelcentrum met een voor detailhandel bestemde oppervlakte van 3.300 m2 verspreid over 16 winkels. De naam van het project luidde “Dutch Village”.
3.6.
Harbour Arcade (zie 3.2) heeft via haar toenmalige raadsman aan SMPD op 22 augustus 2013 een brief gestuurd en herinnerd aan haar exclusiviteitsrechten in verband met het toen bekend geworden Dutch Village Project van Zebec.

4.De grondslag van de vordering jegens R&M en ODP

4.1.
Zebec baseert haar vordering op het volgende.
R&M hebben onrechtmatig jegens Zebec gehandeld doordat zij [X] in zijn rol als allesbepalende persoon in de haven, de betaling van steekpenningen in het vooruitzicht hebben gesteld om het project te verkrijgen. Dat zij tot betaling van steekpenningen bereid waren, volgt zowel uit de gang van zaken bij het Harbour Arcade gebouw als uit de gang van zaken met betrekking tot dit project. Het is verder niet goed voorstelbaar dat [X] zich heeft toegelegd op het elimineren van Zebec als ontwikkelaar, terwijl hij niet op voorhand zou hebben verzekerd dat hij aldus de door hem gewenste illegale inkomsten naderbij bracht. Het moet er dus voor worden gehouden dat R&M enerzijds en [X] anderzijds zich op voorhand hebben verstaan over de opbrengst voor [X] als hij erin zou slagen het project aan eerstgenoemden toe te spelen. Dat R&M er wellicht geen idee van hebben gehad op welke wijze [X] de ontwikkeling door Zebec zou saboteren en zich vermoedelijk in het geheel niet om de positie van Zebec hebben bekommerd, is daarbij niet relevant. Het risico dat [X] zodanig te werk zou gaan dat Zebec daarvan schade zou lijden was zodanig groot, dat zij zich van [X] hadden moeten distantiëren, in plaats van zich met hem te verstaan over een herhaling van de Harbour Arcade constructie.
4.2.
ODP is naast de andere verweerders aansprakelijk, ook al is zij pas in 2015 opgericht, na de onrechtmatige handelingen. Het optreden van R&M voorafgaand aan haar oprichting moet immers aan ODP worden toegerekend, nu zij in het maatschappelijk verkeer als gedraging van ODP worden beschouwd. Op het moment dat R&M [X] uitdrukkelijk of stilzwijgend de betaling van steekpenningen in het vooruitzicht stelden, was immers duidelijk dat zij dat niet zelf zouden doen, maar dat de betalingen ten laste van enige vennootschap zouden komen. Vervolgens blijkt ODP die rol te vervullen en ook inderdaad steekpenningen aan [X] te voldoen, doordat zij bewerkstelligt dat juwelier en huurder Diamond International het sleutelgeld van USD 480.000,- betaalt aan PF Skyline, ook al is PF Skyline geen rechthebbende op het project. Dat R&M [X] namens een toen nog op te richten vennootschap, waarvan de naam toen nog niet bekend zal zijn geweest, de betalingen van steekpenningen in het vooruitzicht hebben gesteld, verhindert niet dat zulks aan die vennootschap wordt toegerekend, zodra die vennootschap vervolgens inderdaad tot betaling van steekpenningen overgaat. Zo nodig kan men hierin ook een (analoge) toepassing zien van artikel 2:6 lid 1 BWSM.
4.3.
R&M en ODP hebben uitvoerig verweer gevoerd, waarop hierna bij de beoordeling zal worden ingegaan.

5.De beoordeling van dit geschilProcessueel, de akte van 19 augustus 2025 van Zebec

5.1.
OPD heeft bezwaar gemaakt tegen de akte van 19 augustus 2025 van Zebec. Het Gerecht deelt dat bezwaar. In het Tweede tussenvonnis heeft het Gerecht overwogen dat het Gerecht in het Eerste tussenvonnis door het laten ‘meeliften’ van ODP met de getuigenverhoren in de zaak [X], ten onrechte heeft geoordeeld dat ook ten aanzien van ODP voorshands aansprakelijkheid jegens Zebec werd aangenomen. Het Gerecht heeft het voornemen geuit terug te komen van dat oordeel en heeft vervolgens partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over dat voornemen.
De verwijzing naar de rol was uitsluitend bedoeld om bij akte antwoord te geven op die vraag. ODP heeft dat gedaan en meegedeeld zich volledig te kunnen vinden in dat voornemen.
De inhoud van de akte van Zebec gaat echter veel verder en zal daarom niet bij de beoordeling worden betrokken.
Geen kwijting verleend aan R&M en ODP
5.2.
R&M hebben als verweer aangevoerd dat zij in verband met de inhoud van de Vaststellingsovereenkomst tussen Zebec en SMH Cruise [1] en de Commitment Agreement [2] tussen Zebec en ODP ervan uit mochten gaan dat Zebec geen vordering meer heeft op R&M. R&M en ODP zijn echter geen partij bij de Vaststellingsovereenkomst en in die overeenkomst wordt geen kwijting aan hen verleend.
Ook in de Commitment Agreement ontbreekt een dergelijke kwijting. Dit verweer wordt daarom verworpen.
Inhoudelijk
5.3.
Het enkele feit dat een derde profiteert van een wanprestatie van een ander is niet voldoende om te spreken van een onrechtmatige daad jegens degene ten opzichte van wie de wanprestatie werd gepleegd. [3] Onder omstandigheden kan dat wel zo zijn, maar van onrechtmatigheid is pas sprake indien de aangesproken partij weet of behoort te weten dat zijn wederpartij door het sluiten van de desbetreffende overeenkomst, kort gezegd, wanprestatie pleegt jegens een derde. [4]
5.4.
Hoewel wanprestatie van SMQDC jegens Zebec niet uit een rechterlijk oordeel blijkt [5] , is die voldoende aannemelijk op grond van de feiten die het Gerecht in het Eerste tussenvonnis heeft vastgesteld. Daarbij gaat het om het volgende.
5.5.
Zebec heeft de overeenkomst met SMQDC op 28 juli 2014 buitengerechtelijk ontbonden. De overeenkomst tussen ODP en SMQDC is gesloten in augustus 2015, nadat SMQDC tekortgeschoten was in haar verplichtingen jegens Zebec. ODP heeft nadien haar plannen uitgewerkt en de zogenaamde twee Bastions gebouwd.
Vertaald naar deze zaak is daarmee ook voldoende duidelijk dat ODP heeft geprofiteerd van de wanprestatie van SMQDC jegens Zebec. Het gaat om een zeer lucratief contract, gelet op de bedragen die hiermee gemoeid zijn. Tijdens het pleidooi heeft ODP verklaard dat de kans om daar te ontwikkelen haar al USD 10 miljoen waard was. Maar ook is duidelijk dat de wanprestatie van SMQDC niet is veroorzaakt door het sluiten van de overeenkomst met ODP.
5.6.
De vraag is of er andere omstandigheden zijn, die maken dat R&M of ODP jegens Zebec onrechtmatig hebben gehandeld, waardoor niet Zebec, maar ODP het contract heeft gekregen.
Uit alle verklaringen en de dossierstukken rijst zonder meer het beeld op dat [X] er de hand in heeft gehad dat het contract tussen Zebec en SMQDC geen doorgang heeft gevonden. En dat dat het geval was nadat Zebec (in de persoon van bestuurder [G]) [X] in maart 2014 in de Maho Sunset Beach Bar te kennen had gegeven niet te willen meewerken aan de frauduleuze opzet van de huurconstructies via vennootschappen van [X]. De vraag daarbij is of R&M met deze opzet van [X] of deze gang van zaken bemoeienis hebben gehad. Zebec stelt van wel en heeft daartoe een aantal argumenten aangevoerd.
Steekpenningen
5.7.
Het belangrijkste argument is het standpunt van Zebec dat R&M [X] de betaling van steekpenningen in het vooruitzicht hebben gesteld en dat die steekpenningen ook daadwerkelijk zijn betaald door ODP.
Eerdere huurcontract Harbour Arcade
5.8.
Zebec heeft erop gewezen en onderbouwd dat R&M als eigenaren van Harbour Arcade N.V. een gebouw verhuurden aan Frivol, dat hetzelfde gebouw vervolgens onderverhuurde aan Diamond International. De huurprijs voor Frivol bedroeg USD 17.000,- per maand en de huurprijs voor Diamond International USD 22.000,-. In zijn getuigenverklaring heeft [M] erkend dat het verschil van USD 5.000,- per maand aan Frivol toekwam, omdat Frivol Diamond International bij Harbour Arcade had geïntroduceerd.
Evenals Zebec vindt het Gerecht deze verklaring ongeloofwaardig. Allereerst omdat [M] niet kon verklaren welke persoon van Frivol die introductie dan had gedaan en daarnaast, omdat er kennelijk geen einde aan de ‘beloning’ zat, terwijl het hier ging om een aanzienlijk bedrag, waartegenover verder geen enkele prestatie stond. Ten tijde van zijn verhoren in 2021 was het bedrag volgens zijn eigen verklaring inmiddels opgelopen tot USD 717.000,-. [6] Uit het strafrechtelijk onderzoek is gebleken dat [X] feitelijk de UBO van Frivol was. [7] Het Gerecht concludeert hieruit dat het bedrag van USD 5.000,- per maand moet worden beschouwd als steekpenningen die Harbour Arcade aan [X] diende te betalen. In hun conclusie van dupliek betogen R&M dat een dergelijk bedrag gebruikelijk en proportioneel was, maar dat betoog wordt op geen enkele wijze onderbouwd, zodat het Gerecht daar verder aan voorbijgaat.
5.9.
R&M hebben als verweer aangevoerd dat deze constructie niet aan het bewijs zou mogen bijdragen, omdat die al in 2003 tot stand was gekomen. Dat verweer verwerpt het Gerecht. Ten tijde van het mislukken van het Dutch Village project duurde de huurconstructie via Frivol immers nog steeds voort.
Naar het oordeel van het Gerecht staat voldoende vast dat R&M en [X] een constructie hadden opgetuigd die het mogelijk maakte dat R&M vastgoed in handen kregen, dat verhuurden, waarbij een deel van de huuropbrengst zonder enige tegenprestatie werd overgemaakt naar een bedrijf van [X].
Huurcontracten Bastion Zuid
5.10.
Tijdens een doorzoeking van het kantoor van [X] heeft de politie onder meer een huurovereenkomst aangetroffen van 8 november 2016 tussen PF Skyline [8] en Deliwo N.V., een dochtervennootschap van Diamond International. De huurovereenkomst heeft betrekking op één van de twee Bastions, de zuidelijke. De Bastions moesten op dat moment nog gebouwd worden. Deliwo huurde een oppervlak van 561 m2 voor een huurprijs van USD 158,33 per m2. Deliwo diende een deposit te voldoen van USD 150.000,- bij ondertekening en USD 116.469,39 bij oplevering. Artikel 7 van deze huurovereenkomst luidt als volgt:
“7.1 Tenant will pay key money to the Landlord in the amount of USD 480.000(USD 650 000 - USD 170.000 which is the projected cost to construct the second floor of the Leased Premises including columns, supporting structure, flooring and architectural and engineering costs (Key Money). The Parties agree that in the event that the costs of construction of the second floor of the Leased Premises exceeds the amount of USD 170,000, the Tenant agrees to be wholly responsible for any excess.7.2 The Key Money will be due and payable as follows:a) USD 100.000 on the date on which the Landlord commences construction of the Premises; andb) USD 380.000 payable In 12 equal instalments of USD 31.666,66 commencing three (3) months after the Handover Date.7.3 In the event that the Tenant vacates the Lease Premises, the cost of the construction of the second floor will not be refunded by the Landlord to the Tenant”
5.11.
In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is bovendien een huurovereenkomst van 13 april 2017 tussen ODP en Deliwo N.V. boven water gekomen. Deze huurovereenkomst heeft betrekking op hetzelfde gehuurde in één van de twee Bastions. Ook op dat moment moesten de Bastions nog gebouwd worden. De huurovereenkomst is vrijwel identiek aan de onder 5.10 vermelde overeenkomst, maar bevat de volgende verschillen: Deliwo huurde een oppervlak van 500 m2 (“The retail allowed space is restricted to 500 m2”) voor een huurprijs van USD 150,- per m2. Huurder dient een deposit te voldoen van USD 150.000,- bij ondertekening en USD 75.000,- bij oplevering. De clausule over “key money” is niet opgenomen in deze overeenkomst.
5.12.
R&M hebben hierover als verweer aangevoerd dat het in dit soort huurkwesties niet ongebruikelijk is om sleutelgeld te eisen. Het Gerecht stelt echter vast dat hier geen sleutelgeld wordt gevraagd door de eigenaar van het gehuurde (de te bouwen Bastions waren immers van ODP), maar van een derde partij PF Skyline, die daarvoor helemaal niets aan huurder Deliwo leverde. Zebec komt daarom terecht tot de conclusie dat het ook hier om steekpenningen gaat.
5.13.
De conclusie die Zebec hieraan verbindt in haar conclusie van repliek [9] dat hiermee vaststaat dat R&M USD 480.000,- aan steekpenningen hebben betaald, deelt het Gerecht echter niet. De overeenkomst waarin het bedrag aan “key money” wordt vermeld, is er een tussen PF Skyline en Deliwo, waarvoor de directeur van Deliwo, [H], heeft getekend. Wanneer, door wie en aan wie het bedrag van USD 480.000,- is betaald, is in de verschillende onderzoeken tot dusver niet vastgesteld. Zebec heeft hierover ook niets concreets gesteld.
Andere argumenten van Zebec
5.14.
Zebec heeft het standpunt ingenomen dat ook indien wordt aangenomen dat [X] op eigen initiatief gehandeld heeft, in de verwachting dat hij vervolgens van R&M een beloning zou kunnen incasseren, dat een onrechtmatige daad van R&M jegens Zebec oplevert. Dat standpunt verwerpt het Gerecht. De hiervoor in 5.6 bedoelde uitzondering kan alleen bestaan, als R&M daar zelf een actieve rol in hebben gespeeld.
5.15.
Dat [X] er zelf belang bij had dat ODP het project verder zou ontwikkelen, omdat hij daarin financiële voordelen zag, houdt daarom niet in dat R&M daarmee een onrechtmatige daad jegens Zebec pleegden. Waar het om gaat, is dat Zebec haar stelling dient te onderbouwen – en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen – dat R&M [X] de betaling van steekpenningen in het vooruitzicht heeft gesteld op een moment dat de overeenkomst met Zebec nog niet was ontbonden of anderszins geëindigd. Met andere woorden, dat het initiatief op dat moment van R&M uitging en niet van [X], en dat die steekpenningen ook daadwerkelijk zijn betaald door ODP.
5.16.
Dat ODP ten tijde van het sluiten van de Vaststellingsovereenkomst in augustus 2015 wist van de claim van Zebec tegen SMH Cruise, draagt niet bij aan het bewijs van de stelling van Zebec. Zelfs niet als ODP op dat moment ervan uit ging – of er zelfs zeker van was, zoals Zebec stelt – dat SMQDC haar plannen zou goedkeuren. Dat is dan namelijk beide gebeurd ruim na de ontbinding door Zebec in juli 2014.
5.17.
ODP heeft de stelling van Zebec betwist dat haar plannen met betrekking tot de oppervlakte van de “retail space” verder gingen dan die van Zebec. Maar ook als ervan wordt uitgegaan dat ODP wist welke eisen eerder aan Zebec waren gesteld en haar eigen plan verder ging dan de eerdere beperkingen die aan Zebec werden gesteld, levert dat mogelijk een jegens Zebec gepleegde onrechtmatige daad op die aan SMH Cruise/SMQDC kan worden toegerekend, maar rechtvaardigt niet de conclusie dat ODP of R&M een onrechtmatige daad jegens Zebec pleegden.
5.18.
Zebec heeft een gerechtelijk deskundigenonderzoek verzocht om de maten vast te stellen van de huidige twee Bastions. Deze deskundige heeft zijn rapport op verzoek van het Gerecht nader uitgebracht in een herziene versie. Indien de rechter de zienswijze van de door hem aangewezen deskundige volgt, zal de rechter zijn beslissing in het algemeen niet verder behoeven te motiveren dan door aan te geven dat de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Vooralsnog is het Gerecht van oordeel dat dat hier het geval is. Daarom kan worden uitgegaan van de juistheid van zijn conclusie dat de oppervlakte van de huidige twee Bastions de eerder aan Zebec en later aan ODP opgelegde beperkingen overschrijdt.
ODP heeft daarop gemotiveerd verweer gevoerd. Onder verwijzing naar wat het Gerecht hiervoor onder 5.17 heeft overwogen, gaat het Gerecht hier verder niet op in. Ook hier geldt namelijk dat zo een overschrijding geen onrechtmatig handelen van ODP of R&M ten opzichte van Zebec oplevert.
Een en ander geldt temeer, omdat Zebec tijdens haar pleidooi zelf heeft onderbouwd dat het de eigenaar van Diamond International was, die als huurder bij aannemer Liccom heeft aangedrongen op vergroting van het winkeloppervlak van 500 naar 600 meter in het Bastion Zuid.
5.19.
In het Eerste vonnis heeft het Gerecht een aantal verklaringen van getuigen geciteerd. Hieruit volgt onder meer dat R&M in juli 2015 zijn benaderd door de heer [V] van KPMG. Namens SMH Cruise vroeg hij of zij belangstelling hadden in vastgoedontwikkeling in het havengebied.
5.20.
In overeenstemming met deze chronologie stelde Zebec in haar pleidooi dat toen de rechtszaak tegen SMH Cruise was geschikt, daarmee de weg vrij kwam voor een alternatief project van R&M. Volgens Zebec was [X] daarvan de componist en speelden R&M het spel uit eigen belang mee. Ook hieruit blijkt geen initiatief van R&M.
slotsom
5.21.
Zoals hiervoor overwogen, diende Zebec haar stelling te onderbouwen dat R&M [X] de betaling van steekpenningen in het vooruitzicht hebben gesteld op een moment dat de overeenkomst met Zebec nog niet was ontbonden of anderszins geëindigd en dat die steekpenningen ook daadwerkelijk zijn betaald door R&M of ODP. Naar het oordeel van het Gerecht is Zebec er niet in geslaagd haar stelling op deze twee punten voldoende te onderbouwen, afgezet tegen de gemotiveerde betwisting door R&M. Aan het bewijsaanbod gaat het Gerecht daarom voorbij. De wel voldoende vaststaande handelingen van R&M leiden niet tot een onrechtmatige daad van R&M jegens Zebec.
De vordering van Zebec tegen R&M en ODP zal daarom worden afgewezen.
proceskostende procedure Zebec/R&M en ODP
5.22.
Zebec zal als de in het ongelijk te stellen partij in de procedure tegen R&M en ODP in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van R&M en ODP gezamenlijk tot op heden begroot op Cg 27.000,- aan salaris gemachtigde (4,5 punten x tarief 11 van Cg 6.000,-).
de procedure Zebec/SMQDC
5.23.
Zebec zal als de in het ongelijk te stellen partij in de procedure tegen SMQDC in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van SMQDC tot op heden begroot op Cg 24.000,- aan salaris gemachtigde (4 punten x tarief 11 van Cg 6.000,-).
de procedure Zebec/[X]
5.24.
In het Tweede tussenvonnis heeft het Gerecht geoordeeld dat [X] het door hem te leveren tegenbewijs niet heeft geleverd en daaruit de conclusie getrokken dat de vordering jegens [X] zal worden toegewezen.
5.25. [
[X] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de procedure tegen Zebec in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Zebec tot op heden begroot op:
explootkosten Cg 240,50
griffierecht Cg 7.500,00
salaris gemachtigde
Cg 24.000,00+ (4,0 punten x Cg 6.000)
totaal: Cg 31.740,50

6.De beslissing

Het Gerecht:
vordering Zebec / [X]
6.1.
veroordeelt [X] tot betaling aan Zebec van een bedrag van USD 92.100.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 oktober 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.2.
veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van Zebec tot op heden begroot op Cg 31.740,50;
6.3.
verklaart onderdelen 6.1. en 6.2. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
vordering Zebec / SMQDC
6.4.
wijst de vordering af;
6.5.
veroordeelt Zebec in de proceskosten, aan de zijde van SMQDC tot op heden begroot op Cg 24.000,- te vermeerderen met de nakosten, tot vandaag begroot op Cg 250,- zonder betekening en Cg 400,- na betekening van dit vonnis, en bij niet betaling te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 november 2025 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.6.
verklaart onderdeel 6.5. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
vordering Zebec / R&M en ODP
6.7.
wijst de vordering af:
6.8.
veroordeelt Zebec in de proceskosten, aan de zijde van R&M en ODP gezamenlijk tot op heden begroot op Cg 27.000,-;
6.9.
verklaart onderdeel 6.8. van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, rechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.

Voetnoten

1.Zie 2.29 in het Eerste tussenvonnis en 2.1 in dit vonnis
2.Onderdeel van de uitvoering van de Vaststellingsovereenkomst, waarbij ODP o.a. USD 10 miljoen aan Zebec betaalt.
3.Hoge Raad 12 januari 1962, NJ 1962, 246, (Pos/v.d. Bosch) later verschillende malen bevestigd.
4.Hoge Raad 26 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1084, NJ 2007, 78.
5.De zaak waarin dat aan de orde was, hebben partijen immers geschikt
6.Eerste tussenvonnis, 2.39
7.Eerste tussenvonnis, 2.34
8.[X] was feitelijk ook de UBO van PF Skyline (Eerste tussenvonnis, 2.34).
9.Randnummer 21