ECLI:NL:OGEAM:2025:106

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
SXM202501090- LAR 160/2025
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring en verwijdering uit Sint Maarten

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 16 oktober 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening door een verzoeker die in vreemdelingendetentie verblijft. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.M. Merx, vroeg om schorsing van de beschikkingen van de Minister van Justitie van Sint Maarten, die zijn inbewaringstelling en verwijdering uit het land inhielden. Het verzoek werd ingediend op 6 oktober 2025, na een eerdere afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf. De Minister, vertegenwoordigd door mr. C.M. Marica, voerde aan dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormde en dat hij zich aan de verwijdering zou onttrekken. Het Gerecht oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was wegens het ontbreken van procedurele connexiteit met een bodemzaak. Desondanks ging het Gerecht in op de inhoudelijke argumenten van de verzoeker. Het Gerecht concludeerde dat de maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking rechtmatig waren, gezien de illegale status van de verzoeker en het bezit van een vals paspoort. De verzoeker had geen beroep ingesteld tegen de verwijderingsbeschikking en had ook geen verzoek om internationale bescherming ingediend. Het Gerecht verklaarde het verzoek tot voorlopige voorziening niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen grond was voor het treffen van voorzieningen.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 16 oktober 2025
Zaaknummer: SXM202501090- LAR 160/2025
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van:
[verzoeker],
thans verblijvende in vreemdelingendetentie te Sint Maarten,
verzoeker,
gemachtigde: mr. C.M. MERX,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
zetelend te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA.

1.Inleiding

1.1.
In deze zaak beoordeelt het Gerecht het verzoek van verzoeker om de beschikkingen van de Minister inhoudende zijn inbewaringstelling en verwijdering uit Sint Maarten, te schorsen.
1.2.
Na indiening van het verzoekschrift met producties op 6 oktober 2025, heeft verzoeker op 8 oktober 2025 aanvullende producties ingediend. De Minister heeft op 8 oktober 2025 een verweerschrift met producties ingediend.
1.3.
Het Gerecht heeft het verzoek op 9 oktober 2025 op de zitting behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde voornoemd, die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd. Verweerder is bij de gemachtigde voornoemd verschenen, die op schrift gestelde pleitaantekeningen heeft voorgedragen en overgelegd. Tevens was voor verweerder aanwezig de heer R. Salome, coördinator grensbewaking.

2.Beoordeling door het Gerecht

2.1.
Het Gerecht zal in deze zaak het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaren. Om proceseconomische redenen zal het Gerecht vervolgens toch ingaan op de argumenten van verzoeker.
2.2.
Naar voorlopig oordeel van het Gerecht zijn de maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking rechtmatig en niet in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.3.
Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit.
Wat is in deze zaak relevant om te weten?
2.4.
Verzoeker is volgens de door hem verstrekte gegevens geboren op [geboortedatum] te China. Verzoeker is in januari 1991 Sint Maarten als toerist binnen gekomen en niet vertrokken. De vttv van verzoeker is in 2010 verlopen. Op 14 mei 2023 heeft verzoeker een verzoek ingediend tot verstrekking van een duplicaat van zijn vergunning tot verblijf. Bij beschikking van 12 mei 2024 is dit geweigerd, omdat nimmer een vergunning tot verblijf aan verzoeker is verstrekt en hij dus niet in aanmerking komt voor een duplicaat. In de beschikking staat vermeld dat vermoed wordt dat verzoeker valse informatie verstrekt heeft om een vergunning tot verblijf te krijgen.
2.5.
Op 24 juni 2025 heeft verzoeker een aanvraag ingediend tot het verlenen van een vergunning tot tijdelijk verblijf (hierna: vttv) met als doel gezinsvorming. De aanvraag is afgewezen bij beschikking van 8 oktober 2025.
2.6.
Op donderdag 2 oktober 2025 heeft de Immigratiedienst acht Venezolaanse staatsburgers, waaronder verzoeker, die een aanvraag voor een verblijfsvergunning hebben ingediend, opgedragen zich met hun paspoort bij het hoofdkantoor van de Immigratiedienst te melden voor verificatie van de authenticiteit van het paspoort. Bij inspectie door de documentspecialist van de afdeling werd vastgesteld dat de fotopagina van het Venezolaanse paspoort van verzoeker, met nummer 118837592, geldig tot en met 14 april 2026 vals was. De eerste consul van Venezuela heeft verder in een e-mailbericht aan dhr. Salome bevestigd dat het nummer op de Venezolaanse identiteitskaart van verzoeker op naam van een andere persoon geregistreerd staat in Venezuela.
2.7.
Diezelfde dag omstreeks 11.10 uur is aan verzoeker meegedeeld dat hij zou worden opgehouden voor verhoor door de Immigratiedienst. Zijn rechten werden hem voorgelezen en hij is geïnformeerd dat hij door de Mobiele Controle-eenheid zou worden ondervraagd over zijn verblijfsstatus op Sint Maarten. Verzoeker is om 11:30 uur gehoord door de Immigratiedienst. Na dit verhoor is verzoeker overgedragen aan de politie op verdenking van overtreding van artikel 2:184 van het Wetboek van Strafrecht. Kennelijk is verzoeker daarna in verzekering gesteld op grond van de regels van strafvordering.
2.8.
Op 3 oktober 2025 heeft de Officier van Justitie de onmiddellijke invrijheidstelling van verzoeker bevolen. Vervolgens is verzoeker overgedragen aan de Immigratiedienst. Sindsdien is verzoeker in vreemdelingenbewaring geplaatst en heeft verweerder de ministeriele verwijderingsbeschikking genomen en de maatregel van bewaring opgelegd. De beschikking vreemdelingenbewaring en de verwijderingsbeschikking zijn op die dag aan hem uitgereikt. Verzoeker heeft geweigerd de beschikkingen voor ontvangst te tekenen.
2.9.
Verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen de verwijderingsbeschikking en de maatregel van bewaring. Evenmin heeft verzoeker om internationale bescherming verzocht.
Is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvankelijk?
2.10.
Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Lar kan een beschikking waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend, of waaromtrent een bestuurlijke heroverweging plaatsvindt als bedoeld in hoofdstuk 4, op verzoek van de indiener van het beroepschrift onderscheidenlijk de bezwaarde geheel of gedeeltelijk door het Gerecht worden geschorst op grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel als in de eerste volzin bedoeld.
2.11.
De maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking zijn op 3 oktober 2025 aan verzoeker opgelegd. Op 6 oktober 2025 is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Vast staat dat tot op heden geen beroepschrift is ingediend. Het verzoek is dus niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procedurele connexiteit met een bodemzaak.
De verzoeken ten aanzien van toegang van de advocaat en de beschikbaarheid van medische zorg missen behalve procedurele ook materiële connexiteit met de bestreden beschikkingen. Deze verzoeken lenen zich niet voor behandeling in de voorlopige voorzieningen procedure.
De beslissing kan dan ook niet anders luiden dan dat het verzoek niet-ontvankelijk is.
2.12.
Om proceseconomische redenen zal het Gerecht toch ingaan op de inhoudelijke argumenten van verzoeker. De beroepstermijn loopt immers nog een aantal weken, waardoor verzoeker in theorie alsnog beroep kan instellen en opnieuw een(zelfde) voorlopige voorziening kan vragen.
Wat zijn de verschillende standpunten?
2.13.
Verzoeker heeft het Gerecht verzocht over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, aldus dat de verwijderingsbeschikking wordt geschorst en dat verzoeker onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld, en dat een dwangsom wordt verbeurd zolang niet aan het gevorderde wordt voldaan.
Aan het verzoek legt verzoeker ten grondslag dat de uitzetting en bewaring onrechtmatig zijn. Verzoeker heeft een lopende verblijfsaanvraag en dan blijft verwijdering normaliter achterwege. Verder heeft het Openbaar Ministerie nagelaten de advocaat van verzoeker te informeren dat hij aan de immigratie is overgedragen en is de voorlopige hechtenis oneigenlijk aangewend als verkapte vreemdelingenbewaring. Verzoeker betwist niet dat het paspoort vals is, maar hij wist dat niet. Hij heeft zijn best gedaan om via een betrouwbare tussenpersoon een verlenging van zijn paspoort te krijgen van de officiële instantie. Verzoeker verblijft al vele jaren op Sint Maarten en zijn hele familie woont hier en wil garant voor hem staan. Bewaring is dus niet noodzakelijk.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is hieraan namens verzoeker toegevoegd dat de detentieomstandigheden van verzoeker in de faciliteit voor vreemdelingenbewaring te Simpson Bay, zodanig slecht zijn dat sprake is van een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
Tot slot stelt verzoeker dat hij niet naar Venezuela kan worden verwijderd vanwege de onmenselijke situatie in Venezuela, waardoor hij aldaar aan een onmenselijke situatie zal worden blootgesteld. Dat de echtgenote van verzoeker dan maar zelf een ticket naar China moet kopen, kan niet van haar gevergd worden.
2.14.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken. In de bestreden beschikkingen heeft verweerder onder meer overwogen dat verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde en de publieke rust en dat er aanwijzingen zijn dat verzoeker zich aan de verwijdering zal onttrekken, nu hij geen geldige verblijfstitel heeft en in strijd met de wet werkt. Ten aanzien van de detentieomstandigheden voert de Minister aan dat de omstandigheden wel voldoen aan de in het EVRM gestelde eisen en dat het betoog onvoldoende is onderbouwd. Verder heeft verzoeker geen beroep op internationale bescherming gedaan bij zijn aanhouding of verhoor en is tot op heden geen verzoek daartoe ingediend. Verzoeker heeft zijn stellingen op dit punt ook onvoldoende onderbouwd. Omdat verzoeker gebruik maakt van valse documenten, overtreedt hij de strafwetgeving van Sint Maarten en handelt hij in strijd met de immigratiewetten. Zijn verblijf alhier is dus illegaal en verzoeker heeft ook illegaal gewerkt. Met een lichter middel dan bewaring kan niet worden volstaan. Er is geen uitzicht op legalisering, want de vergunning tot tijdelijk verblijf is afgewezen, en de verwijdering kan op korte termijn plaatsvinden, aldus nog steeds verweerder.
Wat vindt het Gerecht?
2.15.
Volgens artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroep- of bezwaarschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang.
2.16.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, onder a, van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (hierna: LTU) kan de minister personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting in het land zijn binnengekomen, uit Sint Maarten verwijderen.
2.17.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de LTU kan de betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
2.18.
In het beleid dat verweerder ter zake heeft uitgewerkt in de Richtlijnen van verweerder met betrekking tot de toepassing van de LTU en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de Richtlijnen) is opgenomen dat de maatregel van bewaring wordt toegepast als deze onvermijdbaar is. Vereist is dat de bewaring noodzakelijk is in het belang van de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid. Er wordt pas besloten tot inbewaringstelling indien niet met een lichter controlemiddel kan worden volstaan. Inbewaringstelling zal over het algemeen gerechtvaardigd zijn indien zonder toepassing van de bewaring de vreemdeling zich vrijwel zeker aan de verwijdering zal onttrekken.
2.19.
Over de vraag of verzoeker ten tijde van het nemen van de verwijderingsbeschikking en het bevel tot bewaring, illegaal in Sint Maarten verbleef, overweegt het Gerecht het volgende.
Verzoeker is Sint Maarten in 1991 als toerist binnen gekomen en is na het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn visum, niet vertrokken. De vttv van verzoeker is in 2010 verlopen en daarna heeft hij geen verblijfsvergunning meer gekregen en verbleef hij dus illegaal op Sint Maarten. In 2024 is een aanvraag voor een (duplicaat) vtv afgewezen en de aanvraag van 24 juni 2025 tot het verlenen van een vttv op grond van gezinsvorming is inmiddels ook afgewezen, omdat verzoeker bij die aanvraag gebruikt heeft gemaakt van het valse paspoort. Verzoeker heeft de valsheid niet betwist. De omstandigheid dat verzoeker stelt niet te hebben geweten dat zijn paspoort vals was, kan hem niet baten. Gelet op het feit dat verzoeker het paspoort niet via de geëigende weg (het consulaat) heeft verkregen, kan niet worden gezegd dat verzoeker geen enkel verwijt treft. Verzoeker heeft een groot risico genomen door onder deze omstandigheden het paspoort te gebruiken voor de aanvraag van zijn vttv. Dit komt voor zijn rekening. Verzoeker is dus illegaal op Sint Maarten en er kan gelet op het voorgaande niet worden gezegd dat er zicht is op legalisering. De conclusie is dat verweerder de verwijderingsbeschikking in redelijkheid heeft kunnen nemen.
2.20.
Vervolgens ligt de vraag voor of de opgelegde maatregel van bewaring passend en geboden is. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Verzoeker had een vals paspoort in bezit en heeft van dit paspoort gebruikt gemaakt om een vttv te verkrijgen. Verzoeker is daarom eerst gehoord door de Immigratiedienst over zijn verblijfsstatus en vervolgens overgedragen aan de politie en korte tijd in verzekering gesteld vanwege de verdenking van een strafbaar feit, namelijk het bezit van een vals paspoort. Vervolgens is betrokkene strafrechtelijk in vrijheid gesteld en overgedragen aan de Immigratiedienst vanwege zijn illegale status. Hier is niets onrechtmatigs aan en van misbruik van bevoegdheid is geen sprake. Daarna is de maatregel van bewaring genomen door de bevoegde autoriteit, nadat verzoeker gehoord is. Ook hier is niets onrechtmatigs aan.
2.21.
Geconstateerd moet worden dat verzoeker langdurig illegaal op Sint Maarten verblijft, dat hij in het bezit is van een vals paspoort, dat hem eerder een vtv is geweigerd in verband met vermoedelijk gebruik van valse gegevens en dat hij tijdens zijn illegale verblijf in Sint Maarten heeft gewerkt, daarmee legale inwoners van Sint Maarten van de arbeidsmarkt verdringend. Het voorgaande tezamen en in onderlinge samenhang bezien, brengt mee dat verweerder op goede gronden heeft mogen oordelen dat de maatregel van bewaring wordt gevorderd door het belang van de openbare orde en publieke rust en dat er redenen zijn te vermoeden dat verzoeker zich aan de verwijdering zal onttrekken. Verweerder hoefde niet te volstaan met een lichter middel, zoals bijvoorbeeld de meldplicht. Persoonlijke omstandigheden op grond waarvan de bewaring niet proportioneel zou zijn, zijn niet gebleken. Tot slot bestaat er vooralsnog een redelijk vooruitzicht op verwijdering. De laisser-passer is in aanvraag en er kan gewoon gereisd worden naar China.
2.22.
Verzoeker voert aan dat hij vreest bij een terugkeer naar Venezuela te worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Uitzetting naar Venezuela is echter niet aan de orde, zodat het Gerecht hieraan voorbij gaat.
2.23.
Verzoeker heeft ter zitting een beroep gedaan op schending van artikel 3 van het EVRM wegens slechte detentieomstandigheden in de Simpson Bay faciliteit voor vreemdelingenbewaring. Het Gerecht overweegt daarover dat het CPT in 2022 heeft geoordeeld dat de materiële omstandigheden voor vreemdelingenbewaring in Simpson Bay in Sint Maarten in verschillende opzichten acceptabel waren. Het regime voor gedetineerden werd adequaat bevonden. Verder heeft de Raad voor de Rechtshandhaving in haar inspectierapport van december 2024 geconcludeerd dat vreemdelingen tijdens vreemdelingenbewaring door de betrokken justitiële organisaties te Sint Maarten in het algemeen humaan worden behandeld volgens (inter)nationale wet- en regelgeving en vastgestelde normen. Niet onderbouwd is dat er nadien wijzigingen zijn opgetreden in de situatie. Namens verzoeker zijn geen concrete individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat in het geval van verzoeker anders moet worden geoordeeld. Daarbij is nog van belang dat verzoeker, zoals het er nu naar uit ziet, op relatief korte termijn uitgezet kan worden en hij dus niet lang in vreemdelingenbewaring hoeft te verblijven. Het betoog wordt verworpen.
Het voorgaande neemt overigens niet weg dat de overheid werk zou moeten maken van het verbeteren van de faciliteit. De rapporten van het CPT en de Raad voor de Rechtshandhaving zijn daar duidelijk over en de problematiek is urgent.
2.24.
Gezien het vorenstaande en alle omstandigheden beschouwend acht de voorzieningenrechter voorzetting van de aan verzoeker opgelegde bewaring met het oog op verwijdering niet onrechtmatig en zou er, stel dat het verzoek ontvankelijk zou zijn, geen grond zijn om voorzieningen te treffen.

3.De beslissing

Het Gerecht:
verklaart het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Drenth, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 16 oktober 2025.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.