ECLI:NL:OGEAM:2025:106
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring en verwijdering uit Sint Maarten
In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 16 oktober 2025 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening door een verzoeker die in vreemdelingendetentie verblijft. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. C.M. Merx, vroeg om schorsing van de beschikkingen van de Minister van Justitie van Sint Maarten, die zijn inbewaringstelling en verwijdering uit het land inhielden. Het verzoek werd ingediend op 6 oktober 2025, na een eerdere afwijzing van zijn aanvraag voor een vergunning tot tijdelijk verblijf. De Minister, vertegenwoordigd door mr. C.M. Marica, voerde aan dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormde en dat hij zich aan de verwijdering zou onttrekken. Het Gerecht oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was wegens het ontbreken van procedurele connexiteit met een bodemzaak. Desondanks ging het Gerecht in op de inhoudelijke argumenten van de verzoeker. Het Gerecht concludeerde dat de maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking rechtmatig waren, gezien de illegale status van de verzoeker en het bezit van een vals paspoort. De verzoeker had geen beroep ingesteld tegen de verwijderingsbeschikking en had ook geen verzoek om internationale bescherming ingediend. Het Gerecht verklaarde het verzoek tot voorlopige voorziening niet-ontvankelijk en oordeelde dat er geen grond was voor het treffen van voorzieningen.