ECLI:NL:OGEAM:2025:112

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
100.00258-25
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak doodslag in vereniging en veroordeling poging doodslag met gevangenisstraf van acht jaar na schietpartij met dodelijke afloop

Op 11 september 2025 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een schietpartij op 13 april 2025, waarbij een 24-jarige man om het leven kwam. De verdachte heeft tijdens het uitgaan gericht op het slachtoffer geschoten, maar het Gerecht kon niet vaststellen of dit schot het fatale schot was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van doodslag in vereniging. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor poging doodslag, omdat hij opzettelijk op het slachtoffer heeft geschoten, wat een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van acht jaar opgelegd, met aftrek van voorarrest. De zaak omvatte ook een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, die werd toegewezen tot een bedrag van USD 7.655,- aan materiële schade en Cg 25.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. Het Gerecht overwoog dat de verdachte, door met een vuurwapen te schieten, niet alleen het leven van het slachtoffer in gevaar heeft gebracht, maar ook een gevoel van onveiligheid in de samenleving heeft versterkt. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte werden meegewogen, maar de ernst van het feit leidde tot een langdurige gevangenisstraf.

Uitspraak

Parketnummer: 100.00258-25

Uitspraak: 11 september 2025 tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te Sint Maarten,
wonende te Sint Maarten, [adres].
raadsvrouw: mr. L.C. Peterson, advocaat te Sint Maarten
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op
13 augustus 2025 en 4 september 2025. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.C. Peterson, advocaat te Sint Maarten.
De benadeelde partij [naam], bijgestaan door mr. G. Hatzmann, advocaat te Curaçao, heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie mr. G.P. Sholeh heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder feit 1 subsidiair (poging doodslag) en feit 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Zijn vordering behelst voorts:
  • de teruggave van de in beslag genomen telefoon aan de verdachte;
  • de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het hem primair ten laste gelegde onder feit 1 en de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde onder feit 1. Zij verzoekt de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte zijn de feiten ten laste gelegd die zijn vermeld op de dagvaarding. Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1, subsidiair:
hij op
of omstreeks13 april 2025 te Sint Maarten
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om opzettelijk
en - al dan niet - met voorbedachten rade om[SLACHTOFFER] van het leven te beroven, met dat opzet
en - al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, meermaals, althanseenmaal
,met een
of meervuurwapen
(s) op/in/tegen en/ofin de richting (van het lichaam) van die [SLACHTOFFER] heeft
/hebbengeschoten, terwijl de uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op
of omstreeks13 april 2025 te Sint Maarten
, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een vuurwapen (Smith & Wesson 40),
althans soortgelijk voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerp,in de zin van de Vuurwapenverordening, en
/ofmunitie, in de zin van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad.
Bewijsmiddelen
Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisanten in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Sint Maarten, Team Bestrijding Zware Criminaliteit,
d.d. 1 augustus 2025, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 136/JD-25 en de onderzoeksnaam “FIRECRACKER25”.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Sint Maarten.
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 september 2025, inhoudende, toen hij gevraagd werd naar het schietincident bij de [naam club 1] in de nacht van 13 april 2025:
That night (…) I shot at him. I fired once. I had the gun, the Smith and Wesson, kaliber 40, with me. I had that gun with me in the club as well. I recognize myself in the images shown as the man in the black T-shirt who is standing on a platform near the exit of the parking lot when [slachtoffer] passes on his scooter.
2. Het Forensisch Pathologie verslag van het lichaam van [slachtoffer] d.d.
19 april 2025, pagina 366 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:
Bij de sectie werd een schotbaan vastgesteld. Deze verliep van links aan de lage romp rugzijde naar rechts zijwaarts aan de romp.
Bij de 24 jaar oud geworden [slachtoffer] was bloedverlies en weefselschade ten gevolge van een doorschot door de romp de oorzaak van het intreden van de dood.
3. Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden ([naam club 1]) d.d. 9 mei 2025, documentcode 2504181255.AMB, pagina 79, 82 en 96 e.v. van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:
Op zondag 13 april 2025, omstreeks 04:15 uur, vond er een schietincident met dodelijke afloop plaats bij de [naam club 1].
De onbekende man heeft een getinte huidskleur, vermoedelijk zijn zwarte haar gevlochten, dan wel in dreads en een slank postuur. De onbekende man droeg vermoedelijk een zwarte polo met korte mouwen, een donkere langere broek en donkere schoenen met een witte zool/rand.
Entrance – 04:16:22: Op het moment dat vermoedelijk [slachtoffer] langs de onbekende man rijdt, draait de onbekende man zich in de richting van vermoedelijk [slachtoffer]. De onbekende man maakt een beweging met één van of allebei zijn armen. Vermoedelijk [slachtoffer] zet zijn scooter stil voor de uitrit van de [naam club 1]. De onbekende man loopt in de richting van [SLACHTOFFER]. De onbekende man maakt hierbij bewegingen met zijn armen.
Vermoedelijk [slachtoffer] is van zijn scooter afgestapt en staat naast zijn scooter. De onbekende man loopt in de richting van [SLACHTOFFER].
De onbekende man nadert vermoedelijk [slachtoffer] tot op korte afstand.
De onbekende man lijkt zijn handen naar voren te steken, in de richting van waar [slachtoffer] staat.
Meerdere mensen die in de directe omgeving van de onbekende man stonden, duiken weg. Gezien de reactie van omstanders worden er door de onbekende man mogelijk om 04:16:33 uur één of meerdere schoten afgevuurd met een vuurwapen.
4. Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden ([naam club 2]) d.d.
27 april 2025, documentcode 2504181006.AMB, pagina 171 en 188 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:
Met verdachte 1 wordt bedoeld:
Een man, gekleed in een zwart shirt en met een donkere lange broek, gevlochten haren en met een specifieke manier van lopen. Tijdens het onderzoek werd hij
herkend als [verdachte].
Entrance – 04:16:33: Te zien is dat verdachte 1 richting de in-/uitrit van de club loopt, waar het slachtoffer zich bevond.
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juli 2025, documentcode 2507171010.AMB, pagina 227 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:
Tijdens het bekijken van de verkregen camerabeelden van de [naam supermarkt] van 13 april 2025 tussen 03.00 uur en 05.00 uur had ik geen zicht op de schietpartij maar hoorde ik wel meerdere schoten, die ik herkende als zijnde pistoolschoten. Ik hoorde dat er meerdere tussenpozen waren tussen de schoten. Ik telde in totaal 13 schoten.
Tijd
1. schot
15 seconden tussenpozen
8 schoten
3 seconden tussenpozen
4 schoten
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 mei 2025, documentcode 2505121338.AMB, pagina 269 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:
Tijdens het verhoor op 5 mei 2025 verklaarde [verdachte] een zilverkleurige Smith en Wesson, kaliber 40, te hebben gebruikt. Ik zag dat de aangetroffen afbeelding in de telefoon van [verdachte] volledig overeenkwam met de omschrijving van het gebruikte wapen.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder feit 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat bewijs ontbreekt voor de voorbedachten rade, en niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het leven van het slachtoffer heeft beëindigd danwel het fatale schot heeft gelost, zodat evenmin doodslag kan worden bewezenverklaard.
Het Gerecht overweegt als volgt.
FeitenvaststellingVaststaat dat in de nacht van 13 april 2025 [slachtoffer] is beschoten en geraakt door één kogel, ten gevolge waarvan hij later die nacht is overleden. Eveneens staat vast dat de verdachte en zijn twee medeverdachten die nacht alle drie met een vuurwapen hebben geschoten.
Uit de camerabeelden en geluidsopnamen blijkt het volgende, te onderscheiden in drie momenten:
De verdachte bevindt zich buiten bij de in/uitrit van het parkeerterrein van de [naam club 1] op een verhoging. Het slachtoffer rijdt op zijn scooter weg bij de club, rijdt dan langs de verdachte heen en stopt zijn scooter bij de uitrit van het parkeerterrein, waarna hij afstapt. De verdachte loopt naar het slachtoffer toe en maakt armbewegingen. De verdachte bevindt zich op korte afstand van het slachtoffer en beweegt zijn handen naar voren. Op dat moment wordt één schot gehoord en duiken diverse omstanders weg. Er is geen mondingsvuur zichtbaar. De verdachte rent vervolgens terug naar de club.
Het slachtoffer rent de weg op en keert daarna gebukt terug naar zijn scooter. Medeverdachte [medeverdachte 1] loopt vanaf het parkeerterrein waar hij zich op dat moment bevond naar de in/uitrit van de [naam club 1] en maakt met zijn rechterhand een beweging naar zijn middel. Wanneer het slachtoffer op zijn scooter wil stappen en weg wil rijden, vuurt [medeverdachte 1] schoten in zijn richting af. In totaal worden acht schoten gehoord. Daarbij is in ieder geval driemaal mondingsvuur zichtbaar. Het slachtoffer komt met zijn scooter ten val. Even later rijdt [medeverdachte 1] weg, achterop een scooter bij een ander persoon.
Het slachtoffer rent vervolgens weg van zijn scooter de weg op in de richting van de [naam supermarkt]. Medeverdachte [medeverdachte 2] bevindt zich op dat moment (halverwege) op de muur links van de uitgang van de club. Er is een flits zichtbaar, vermoedelijk afkomstig van het vuurwapen van [medeverdachte 2], en er worden vier schoten gehoord.
Uit de geluidsopnamen volgt dat in totaal dertien schoten zijn gelost. Niet is gebleken dat al deze schoten door de drie verdachten zijn gelost.
Ten aanzien van de verdachte
De verdachte heeft verklaard één schot te hebben gelost in de richting van het slachtoffer. Op de camerabeelden voorzien van geluid is tijdens het contactmoment tussen de verdachte en het slachtoffer één schot te horen. Het Gerecht stelt dan ook vast dat de verdachte eenmaal gericht op het slachtoffer heeft geschoten. Niet kan worden vastgesteld of deze kogel het slachtoffer heeft geraakt, en dus evenmin of het schot van de verdachte het fatale schot is geweest.
Het gericht schieten met een vuurwapen op een persoon levert echter naar zijn aard de aanmerkelijke kans op dat die persoon daardoor het leven verliest. Door op korte afstand in de richting van het slachtoffer te schieten heeft de verdachte die aanmerkelijke kans willens en wetens aanvaard en zich daarmee schuldig gemaakt aan het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Van voorbedachte raad is naar het oordeel van het Gerecht niet gebleken. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte met kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. De gedraging kan derhalve niet als moord of poging tot moord worden gekwalificeerd.
Evenmin is sprake van medeplegen. Uit het dossier blijkt niet van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten. Dat de verdachte en zijn medeverdachten die nacht met z’n drieën in de club aanwezig waren en allen een vuurwapen hebben gebruikt, levert daarvoor onvoldoende aanknopingspunten op. Verdachte en zijn twee medeverdachten bevinden zich op het moment dat [slachtoffer] de club verlaat, op verschillende plekken verspreid over het terrein van de [naam club 1]. Zij verplaatsen zich niet als [slachtoffer] op zijn scooter stapt en bij de club wegrijdt. De medeverdachten komen pas in actie nadat [slachtoffer] zijn scooter heeft geparkeerd bij de ingang van het terrein van de [naam club 1] en verdachte op hem heeft geschoten. Dit duidt niet op een nauwe en bewuste samenwerking om iets tegen [slachtoffer] te ondernemen.
Er zijn ook geen aanwijzingen voor een (stilzwijgende) samenwerking gericht op het beschieten of om het leven brengen van het slachtoffer.
De verdachte zal van die delen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert daarmee poging tot doodslag op.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het feit 1 subsidiair bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 119 juncto artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht en wordt als volgt gekwalificeerd:

poging doodslag

Het onder feit 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3 juncto artikel 11 van de Vuurwapenverordening en wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van een bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening gesteld verbod

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn naar het oordeel van het Gerecht geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
Het Gerecht verwerpt het gevoerde noodweerverweer van de raadsvrouw op feitelijke gronden. Anders dan de raadsvrouw is het Gerecht van oordeel dat het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Uit het dossier volgt dat de verdachte zich bevond bij de in- en uitrit van het parkeerterrein van de [naam club 1] op het moment dat het slachtoffer op zijn scooter bij de club wegreed. Nu verdachte heeft verklaard dat hij in de richting van het slachtoffer heeft geschoten, en er slechts een schot is te horen, is niet gebleken dat het slachtoffer een schot heeft gelost. Eerst nadat de verdachte het vuur op het slachtoffer heeft geopend, wordt door anderen verder geschoten. De verklaring van de verdachte dat het slachtoffer een wapen trok, dit op hem richtte en een schot loste, vindt dus geen steun in het dossier of in andere omstandigheden. Het enkele feit dat op de handen van het slachtoffer schotresten zijn aangetroffen en het dus waarschijnlijk is dat hij op enig moment bij een schietproces is betrokken geweest, maakt dit niet anders.
Het Gerecht komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en feit 2, gevorderd dat de verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar.
De raadsvrouw heeft (in geval van een bewezenverklaring van feit 2) verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsook de situatie dat de verdachte te lang heeft verbleven in een politiecel onder beperkende en niet steeds humane omstandigheden.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Voor het “poging doodslag met vuurwapen (schieten in de richting van een persoon)”, waarbij sprake is van blijvende ernstige lichamelijke gevolgen, wordt daarin als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 tot 10 jaar genoemd. Voor het “dragen van een vuurwapen op straat” wordt een indicatie genoemd van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
21 tot 24 maanden. Als strafverhogende factoren gelden daarbij onder meer het dragen in het openbaar, het dragen in de nachtelijke uren, het dragen tijdens een voor publiek toegankelijke (uitgaans)gelegenheid, het ter hand nemen ten opzichte van een of meer personen en het binnen handbereik hebben van het vuurwapen.
In dit geval heeft de verdachte een vuurwapen voorhanden gehad in de nachtelijke uren, tijdens het uitgaan, en het kennelijk dusdanig op of bij zich gedragen dat hij het snel ter hand kon nemen. Daar komt als meest verzwarende omstandigheid bij dat de verdachte het vuurwapen daadwerkelijk heeft gebruikt.
De verdachte heeft zijn vuurwapen op korte afstand gericht op het slachtoffer en vervolgens éénmaal afgevuurd. Hoewel niet is komen vast te staan dat het slachtoffer door dit schot is overleden, kan dit ook niet worden uitgesloten. Vaststaat dat het handelen van de verdachte in ieder geval in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de gevaarzettende situatie waarin het slachtoffer is komen te verkeren en die uiteindelijk tot diens dood heeft geleid.
Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen bij de nabestaanden van het slachtoffer ernstig en blijvend leed veroorzaakt, maar ook in de samenleving het gevoel van onveiligheid versterkt. Sint Maarten kampt al geruime tijd met een ernstig vuurwapenprobleem. Het voorhanden hebben en gebruiken van vuurwapens draagt in belangrijke mate bij aan het ontstaan van geweldsdelicten, die niet zelden een dodelijke afloop kennen. De onderhavige zaak vormt daarvan een triest voorbeeld.
Het Gerecht rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte leiden niet tot een ander oordeel. Het Gerecht heeft oog voor de jonge leeftijd van de verdachte, het feit dat hij niet eerder is veroordeeld en dat hij enige tijd onder moeilijke omstandigheden in de politiecellen heeft verbleven. Het Gerecht zal deze omstandigheden meewegen en afzetten tegen de ernst van het bewezenverklaarde.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
De verdachte zal daartoe worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde is voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven telefoon.
Het Gerecht is van oordeel dat zich geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen telefoon. Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Schadevergoeding
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt USD 8.255,- aan materiele schade en Cg 25.000,- aan immateriële schade.
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering, danwel gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van USD 7.655,- (zevenduizendzeshonderdvijfenvijftig Amerikaanse dollars) aan materiele schade en Cg 25.000,- (vijfentwintigduizend Caribische gulden), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2025.
Hoewel niet is komen vast te staan dat het slachtoffer door een schot van de verdachte is overleden, kan dit ook niet worden uitgesloten. Vaststaat dat het handelen van de verdachte in ieder geval in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de gevaarzettende situatie waarin het slachtoffer is komen te verkeren en die uiteindelijk tot diens dood heeft geleid, waarop de gevorderde bedragen rechtstreeks verband houden.
De gevorderde begrafeniskosten zijn met de overgelegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt en zijn toewijsbaar. De gevorderde advocaatkosten zijn niet onderbouwd met facturen of andere stukken. Het Gerecht zal die daarom schattenderwijs vaststellen op een redelijk bedrag van USD 400,- (vierhonderd Amerikaanse dollars). Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het Gerecht dat sprake is geweest van een evident vreselijke ervaring met langdurige traumatische gevolgen voor de nabestaanden. Het gevorderde bedrag acht het Gerecht daarom volledig toewijsbaar.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het meer gevorderde dient de benadeelde partij als onvoldoende onderbouwd te worden ontzegd.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Daarbij zal worden bepaald dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is met zijn mededader. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:62, 1:78, 1:136, 1:138 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de
8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
gelast de teruggave van de telefoon aan de verdachte;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [naam] geleden schade toe tot een bedrag van USD 7.655,- (zevenduizendzeshonderdvijfenvijftig Amerikaanse dollars) aan materiele schade en Cg 25.000,- (vijfentwintigduizend Caribische gulden), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2025 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [naam] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van USD 7.655,- (zevenduizendzeshonderdvijfenvijftig Amerikaanse dollars) aan materiele schade en Cg 25.000,- (vijfentwintigduizend Caribische gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 1 (één) jaar hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2025 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan het Land.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. R.M. van Vuure, bijgestaan door
mr. H.M. de Punder-van Dijk (zittingsgriffier), en op 11 september 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Sint Maarten.