ECLI:NL:OGEAM:2025:113

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
11 oktober 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
100.00302-25 en 100.00211-25
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak doodslag in vereniging en veroordeling poging doodslag met gevangenisstraf van acht jaar na schietpartij met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 11 september 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een schietincident op 13 april 2025, waarbij een slachtoffer om het leven kwam. De verdachte heeft meermalen gericht op het slachtoffer geschoten, maar het Gerecht kon niet vaststellen of een van zijn schoten het fatale schot was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van doodslag in vereniging, maar veroordeeld voor poging doodslag. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van acht jaar opgelegd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van veertien jaar geëist, maar het Gerecht oordeelde dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de jonge leeftijd van de verdachte, in aanmerking moesten worden genomen. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij, die voortkwam uit het bewezen verklaarde handelen van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer: 100.00302-25 en 100.00211-25 (ttz. gev)

Uitspraak: 11 september 2025 tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te Saint Martin,
wonende te Sint Maarten, [adres], thans gedetineerd.
raadsvrouw: mr. S.D.M. Roseburg, advocaat te Sint Maarten
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op
13 augustus 2025 en 4 september 2025. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.D.M. Roseburg, advocaat te Sint Maarten.
De benadeelde partij [naam], bijgestaan door mr. G. Hatzmann, advocaat te Curaçao, heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie mr. G.P. Sholeh heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder feit 1 primair (doodslag) en feit 2 (100.00302-25) en feit 1 subsidiair en feit 2 (100.00211-25) ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van voorarrest.
Zijn vordering behelst voorts:
  • de teruggave van de in beslag genomen telefoon aan de verdachte;
  • de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft bepleit de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens (putatief) noodweer(exces). Zij verzoekt de benadeelde partij voor wat betreft een deel van het immaterieel gevorderde niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte zijn de feiten ten laste gelegd die zijn vermeld op de dagvaardingen. De afschriften van de dagvaardingen zijn aan dit vonnis gehecht.
Formele voorvragen
Het Gerecht stelt vast dat de dagvaardingen geldig zijn, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van feit 2 (parketnummer: 100.00211-25)
Het Gerecht is van oordeel dat voor dit tenlastegelegde feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De bewezenverklaring zou uitsluitend kunnen steunen op de verklaring van de aangever. Deze verklaring vindt echter geen steun in andere bewijsmiddelen en staat bovendien tegenover de ontkennende verklaring van de verdachte.
De verdachte zal derhalve van dit feit worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht - op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd – wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 (parketnummer: 100.00302-25) en onder feit 1 subsidiair (parketnummer: 100.00211-25) ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Ten aanzien van parketnummer 100.00302-25:
Feit 1, subsidiair:
hij op
of omstreeks13 april 2025 te Sint Maarten
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, om opzettelijk
en - al dan niet - met voorbedachten rade om[SLACHTOFFER] van het leven te beroven, met dat opzet
en - al dan niet- na kalm beraad en rustig overleg, meermaals, althanseenmaal
,met een
of meervuurwapen
(s) op/in/tegen en/ofin de richting (van het lichaam) van die [SLACHTOFFER] heeft
/hebbengeschoten, terwijl de uitvoering van dat door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
hij op
of omstreeks13 april 2025 te Sint Maarten
, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een vuurwapen (een zwart vuistvuurwapen),
althans soortgelijk voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerp,in de zin van de Vuurwapenverordening, en
/ofmunitie, in de zin van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van parketnummer 100.00211-25:
Feit 1, subsidiair:
hij op
om omstreeks25 februari 2025 te Sint Maarten, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten Dock Martin te Chesterfield, een wapen in de zin van de Wapenverordening 1931, te weten een gelblaster,
althans geweren en pistolen waarmede projectielen door middel van samengeperste lucht of gas kunnen worden afgeschoten of andere soortgelijke voorwerpen die kennelijk vervaardigd zijn om als wapen te dienen, bij zich heeft gehad.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit vonnis ten aanzien van parketnummer 100.00211-25 hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Ten aanzien van parketnummer 100.00302-25 grondt het Gerecht zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de hierna volgende bewijsmiddelen zijn vervat en redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisanten in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften, die als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Sint Maarten, Team Bestrijding Zware Criminaliteit,
d.d. 1 augustus 2025, geregistreerd onder proces-verbaalnummer 136/JD-25 en de onderzoeksnaam “FIRECRACKER25”.
Voorts wordt opgemerkt dat in de bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Sint Maarten.
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 4 september 2025, inhoudende:
I shot two or three shots. I aimed in his direction. I had the gun with me the whole evening. It was a black gun. I recognize myself in the images shown as the man in the white T-shirt who emerges from behind a car and, after the first shot, walks crouched toward the exit of the parking lot where [slachtoffer] and [medeverdachte 1] were.
2. Het Forensisch Pathologie verslag van het lichaam van [slachtoffer] d.d. 19 april 2025, pagina 366 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:
Bij de 24 jaar oud geworden [slachtoffer] was bloedverlies en weefselschade ten gevolge van een doorschot door de romp de oorzaak van het intreden van de dood.
3. Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden ([naam club 1]) d.d. 9 mei 2025, documentcode 2504181255.AMB, pagina 151 e.v. van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:
Op zondag 13 april 2025, omstreeks 04:15 uur, vond er een schietincident met dodelijke afloop plaats bij de [naam club 1].
Ik zag dat de jongen in het witte T-shirt van achter de auto vandaan kwam en al bukkend richting de aanwezige muur liep. Ik zag dat de jongen het verhoogde gedeelte van de parkeerplaats op liep.
Ik zag dat de jongen in het witte T-shirt opvallend rustig naar de muur liep en ondertussen met zijn rechterhand een beweging naar zijn middel maakte. Hierna liep hij rustig naar de muur. Ik zag dat [slachtoffer] op hetzelfde gebukt naar zijn scooter liep.
Ik zag dat [slachtoffer] op de scooter wegreed. Ik zag dat de jongen een stap naar voren deed en direct een schot afvuurde in de richting van [slachtoffer], met zichtbaar mondingsvuur.
Ik zag aan de hand van het mondingsvuur dat de jongen nog een schot loste in de richting van de wegrijdende [slachtoffer]. Ik zag dat [slachtoffer] ten val kwam met zijn scooter.
Ik zag aan het mondingsvuur dat de jongen nog een schot loste in de richting van [slachtoffer]. Hierna stopte hij en liep hij rustig weg.
4. Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden ([naam club 2]) d.d.
27 april 2025, documentcode 2504151030.AMB, pagina 172 en 188 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:
Met verdachte 3 wordt bedoeld [verdachte].
Verdachte 3 vuurt vanaf de verhoging gericht op het slachtoffer terwijl deze probeert weg te rijden. Meerdere lichtflitsen zijn zichtbaar.
5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 juli 2025, documentcode 2507171010.AMB, pagina 227 van voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende:
Tijdens het bekijken van de verkregen camerabeelden van de Hilltop Supermarket van 13 april 2025 tussen 03.00 uur en 05.00 uur had ik geen zicht op de schietpartij maar hoorde ik wel meerdere schoten, die ik herkende als zijnde pistoolschoten. Ik hoorde dat er meerdere tussenpozen waren tussen de schoten. Ik telde in totaal 13 schoten.
Tijd
1. schot
15 seconden tussenpozen
8 schoten
3 seconden tussenpozen
4 schoten
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte van het onder feit 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat bewijs ontbreekt voor de voorbedachten rade, en niet kan worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het leven van het slachtoffer heeft beëindigd danwel het fatale schot heeft gelost, zodat evenmin doodslag kan worden bewezenverklaard.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Ten aanzien van parketnummer 100.00211-25, feit 1, subsidiair:
Het Gerecht is van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen – in het bijzonder de bekennende verklaring van de verdachte en de beschikbare camerabeelden – volgt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen, in de zin van de Wapenverordening.
Ten aanzien van parketnummer 100.00302-25, feit 1 subsidiair en feit 2:
FeitenvaststellingVaststaat dat in de nacht van 13 april 2025 [slachtoffer] is beschoten en geraakt door één kogel, ten gevolge waarvan hij later die nacht is overleden. Eveneens staat vast dat de verdachte en zijn twee medeverdachten die nacht alle drie met een vuurwapen hebben geschoten.
Uit de camerabeelden en geluidsopnamen blijkt het volgende, te onderscheiden in drie momenten:
De medeverdachte [medeverdachte 1] bevindt zich buiten bij de in/uitrit van het parkeerterrein van de [naam club 1] op een verhoging. Het slachtoffer rijdt op zijn scooter weg bij de club, rijdt dan langs [medeverdachte 1] heen en stopt zijn scooter bij de uitrit van het parkeerterrein, waarna hij afstapt. [medeverdachte 1] loopt naar het slachtoffer toe en maakt armbewegingen. [medeverdachte 1] bevindt zich op korte afstand van het slachtoffer en beweegt zijn handen naar voren. Op dat moment wordt één schot gehoord en duiken diverse omstanders weg. Er is geen mondingsvuur zichtbaar. [medeverdachte 1] rent vervolgens terug naar de club.
Het slachtoffer rent de weg op en keert daarna gebukt terug naar zijn scooter. De verdachte loopt vanaf het parkeerterrein waar hij zich op dat moment bevond naar de in/uitrit van de [naam club 1] en maakt met zijn rechterhand een beweging naar zijn middel. Wanneer het slachtoffer op zijn scooter wil stappen en weg wil rijden, vuurt de verdachte schoten in zijn richting af. In totaal worden acht schoten gehoord. Daarbij is in ieder geval driemaal mondingsvuur zichtbaar. Het slachtoffer komt met zijn scooter ten val. Even later rijdt de verdachte weg, achterop een scooter bij een ander persoon.
Het slachtoffer rent vervolgens weg van zijn scooter de weg op in de richting van de [naam supermarkt]. Medeverdachte [medeverdachte 2] bevindt zich op dat moment (halverwege) op de muur links van de uitgang van de club. Er is een flits zichtbaar, vermoedelijk afkomstig van het vuurwapen van [medeverdachte 2], en er worden vier schoten gehoord.
Uit de geluidsopnamen volgt dat in totaal dertien schoten zijn gelost. Niet is gebleken dat al deze schoten door de drie verdachten zijn gelost.
Ten aanzien van de verdachte
De verdachte heeft verklaard twee of drie schoten te hebben gelost in de richting van het slachtoffer. Op de camerabeelden voorzien van geluid zijn op dat moment acht schoten te horen, waarvan bij in ieder geval drie schoten mondingsvuur zichtbaar is ter hoogte van het wapen van de verdachte. Het Gerecht stelt dan ook vast dat de verdachte in ieder geval drie keer gericht en van korte afstand op het slachtoffer heeft geschoten. Niet kan worden vastgesteld of een van deze kogels het slachtoffer heeft geraakt, en dus evenmin of een van de schoten van de verdachte het fatale schot is geweest.
Het gericht schieten met een vuurwapen op een persoon levert echter naar zijn aard de aanmerkelijke kans op dat die persoon daardoor het leven verliest. Door op korte afstand meermalen in de richting van het slachtoffer te schieten heeft de verdachte die aanmerkelijke kans willens en wetens aanvaard en zich daarmee schuldig gemaakt aan het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Van voorbedachte raad is naar het oordeel van het Gerecht niet gebleken. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte met kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld. De gedraging kan derhalve niet als moord of poging tot moord worden gekwalificeerd.
Evenmin is sprake van medeplegen. Uit het dossier blijkt niet van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten. Dat de verdachte en zijn medeverdachten die nacht met z’n drieën in de club aanwezig waren en allen een vuurwapen hebben gebruikt, levert daarvoor onvoldoende aanknopingspunten op. Verdachte en zijn twee medeverdachten bevinden zich op het moment dat [slachtoffer] de club verlaat, op verschillende plekken verspreid over het terrein van de [naam club 1]. Zij verplaatsen zich niet als [slachtoffer] op zijn scooter stapt en bij de club wegrijdt. Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] komen pas in actie nadat [slachtoffer] zijn scooter heeft geparkeerd bij de ingang van het terrein van de [naam club 1] en medeverdachte [medeverdachte 1] op hem heeft geschoten. Dit duidt niet op een nauwe en bewuste samenwerking om iets tegen [slachtoffer] te ondernemen.
Er zijn ook geen aanwijzingen voor een (stilzwijgende) samenwerking gericht op het beschieten of om het leven brengen van het slachtoffer.
De verdachte zal van die delen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert daarmee poging tot doodslag op.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het feit 1 subsidiair (100.00302-25) bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 119 juncto artikel 2:259 van het Wetboek van Strafrecht en wordt als volgt gekwalificeerd:

poging doodslag

Het onder feit 2 (100.00302-25) bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3 juncto artikel 11 van de Vuurwapenverordening en wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van een bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening gesteld verbod

Het onder feit 1 subsidiair (100.00211-25) bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 1 juncto artikel 11 van de Wapenverordening en wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van een bij artikel 1 van de Wapenverordening gesteld verbod

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn naar het oordeel van het Gerecht geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
Het Gerecht verwerpt het gevoerde noodweerverweer van de raadsvrouw op feitelijke gronden. Anders dan de raadsvrouw is het Gerecht van oordeel dat het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Uit het dossier volgt dat de verdachte rustig in de richting van het slachtoffer is gelopen en, op het moment dat het slachtoffer op zijn scooter wilde stappen en wegrijden, het vuur op hem heeft geopend. De stelling dat het slachtoffer net daarvoor op medeverdachte [medeverdachte 1] zou hebben geschoten, vindt geen steun in het dossier of in andere omstandigheden.
Het Gerecht is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Evenmin kan sprake zijn van noodweerexces, nu niet is gebleken van een noodweersituatie waaruit een hevige gemoedsbeweging zou kunnen voortvloeien. Ook het beroep op putatief noodweer faalt, omdat de enkele verklaring van de verdachte dat hij dacht dat het slachtoffer eerder op medeverdachte [medeverdachte 1] had geschoten, onvoldoende is om te concluderen dat bij hem de verontschuldigbare dwaling heeft bestaan, dat hij zich op een later moment, terwijl het slachtoffer op zijn scooter wilde wegrijden, zelf moest verdedigen.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van feit 1 primair (doodslag) en de overige ten laste gelegde feiten, gevorderd dat de verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar.
De raadsvrouw heeft in geval van strafbaarheid van de verdachte verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Voor het “poging doodslag met vuurwapen (schieten in de richting van een persoon)”, waarbij sprake is van blijvende ernstige lichamelijke gevolgen, wordt daarin als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 tot 10 jaar genoemd. Voor het “dragen van een vuurwapen op straat” wordt een indicatie genoemd van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van
21 tot 24 maanden. Als strafverhogende factoren gelden daarbij onder meer het dragen in het openbaar, het dragen in de nachtelijke uren, het dragen tijdens een voor publiek toegankelijke (uitgaans)gelegenheid, het ter hand nemen ten opzichte van een of meer personen en het binnen handbereik hebben van het vuurwapen.
In dit geval heeft de verdachte een vuurwapen voorhanden gehad in de nachtelijke uren, tijdens het uitgaan, en het kennelijk dusdanig op of bij zich gedragen dat hij het snel ter hand kon nemen. Daar komt als meest verzwarende omstandigheid bij dat de verdachte het vuurwapen daadwerkelijk heeft gebruikt.
De verdachte heeft zijn vuurwapen op korte afstand gericht op het slachtoffer en dit vervolgens minimaal driemaal afgevuurd. Hoewel niet is komen vast te staan dat het slachtoffer door een van deze schoten is overleden, kan dit ook niet worden uitgesloten. Vaststaat dat het handelen van de verdachte in ieder geval in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de gevaarzettende situatie waarin het slachtoffer is komen te verkeren en die uiteindelijk tot diens dood heeft geleid.
Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen bij de nabestaanden van het slachtoffer ernstig en blijvend leed veroorzaakt, maar ook in de samenleving het gevoel van onveiligheid versterkt. Sint Maarten kampt al geruime tijd met een ernstig vuurwapenprobleem. Het voorhanden hebben en gebruiken van vuurwapens draagt in belangrijke mate bij aan het ontstaan van geweldsdelicten, die niet zelden een dodelijke afloop kennen. De onderhavige zaak vormt daarvan een triest voorbeeld.
Het Gerecht rekent dit alles de verdachte zwaar aan.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte leiden niet tot een ander oordeel. Het Gerecht heeft oog voor de jonge leeftijd van de verdachte en zal deze omstandigheid meewegen en afzetten tegen de ernst van het bewezenverklaarde.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
De verdachte zal daartoe worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde is voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven telefoon.
Het Gerecht is van oordeel dat zich geen strafvorderlijk belang verzet tegen teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen telefoon. Daarom zal daarvan de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Schadevergoeding
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt USD 8.255,- aan materiele schade en Cg 25.000,- aan immateriële schade.
De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering, danwel gerefereerd aan het oordeel van het Gerecht.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het Gerecht genoegzaam gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van USD 7.655,- (zevenduizendzeshonderdvijfenvijftig Amerikaanse dollars) aan materiele schade en Cg 25.000,- (vijfentwintigduizend Caribische gulden), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2025.
Hoewel niet is komen vast te staan dat het slachtoffer door een schot van de verdachte is overleden, kan dit ook niet worden uitgesloten. Vaststaat dat het handelen van de verdachte in ieder geval in belangrijke mate heeft bijgedragen aan de gevaarzettende situatie waarin het slachtoffer is komen te verkeren en die uiteindelijk tot diens dood heeft geleid, waarop de gevorderde bedragen rechtstreeks verband houden.
De gevorderde begrafeniskosten zijn met de overgelegde stukken voldoende aannemelijk gemaakt en zijn toewijsbaar. De gevorderde advocaatkosten zijn niet onderbouwd met facturen of andere stukken. Het Gerecht zal die daarom schattenderwijs vaststellen op een redelijk bedrag van USD 400,- (vierhonderd Amerikaanse dollars). Ten aanzien van de immateriële schade overweegt het Gerecht dat sprake is geweest van een evident vreselijke ervaring met langdurige traumatische gevolgen voor de nabestaanden. Het gevorderde bedrag acht het Gerecht daarom volledig toewijsbaar.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het meer gevorderde dient de benadeelde partij als onvoldoende onderbouwd te worden ontzegd.
Het Gerecht ziet aanleiding daarbij een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte op te leggen. Daarbij zal worden bepaald dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is met zijn mededader. Voor het geval volledige betaling of volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet volgt, zal vervangende hechtenis van na te melden duur worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:62, 1:78, 1:136 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 primair (100.00302-25) en feit 2 (100.00211-25) ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 (100.00302-25) en feit 1 subsidiair (100.00211-25) ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de
8 (acht) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
gelast de teruggave van de telefoon aan de verdachte;
wijst de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [naam] geleden schade toe tot een bedrag van USD 7.655,- (zevenduizendzeshonderdvijfenvijftig Amerikaanse dollars) aan materiele schade en Cg 25.000,- (vijfentwintigduizend Caribische gulden), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 april 2025 tot aan de dag van de voldoening, en veroordeelt de verdachte, die hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partij [naam] de verplichting op tot betaling aan het Land van een bedrag van USD 7.655,- (zevenduizendzeshonderdvijfenvijftig Amerikaanse dollars) aan materiele schade en Cg 25.000,- (vijfentwintigduizend Caribische gulden), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 1 (één) jaar hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 april 2025 tot aan de dag van de voldoening;
bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij of het Land, de verdachte in zoverre is bevrijd van voormelde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan het Land.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. R.M. van Vuure, bijgestaan door
mr. H.M. de Punder-van Dijk (zittingsgriffier), en op 11 september 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Sint Maarten.