ECLI:NL:OGEAM:2025:114

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
100.00292-25
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag in vereniging en veroordeling voor vuurwapenbezit na schietpartij

In de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteland] en wonende te Sint Maarten, heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 11 september 2025 uitspraak gedaan. De verdachte was betrokken bij een schietpartij op 13 april 2025, waarbij een slachtoffer werd beschoten en later overleed. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van veertien jaar voor doodslag in vereniging en vuurwapenbezit. De raadsvrouw pleitte voor vrijspraak van doodslag en verzocht om de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Het Gerecht oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de doodslag, maar dat de verdachte wel schuldig was aan het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte werd vrijgesproken van feit 1 (doodslag) en veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar voor feit 2 (vuurwapenbezit). De in beslag genomen wapens werden onttrokken aan het verkeer, terwijl andere voorwerpen aan de verdachte werden teruggegeven. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

Parketnummer: 100.00292-25

Uitspraak: 11 september 2025 tegenspraak

Vonnis van dit Gerecht

in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum]te [geboorteland],
wonende te Sint Maarten, [adres], thans gedetineerd.
raadsvrouw: mr. S.R. Bommel, advocaat te Sint Maarten
Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op
13 augustus 2025 en 4 september 2025. De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.R. Bommel, advocaat te Sint Maarten.
De benadeelde partij [naam], bijgestaan door mr. G. Hatzmann, advocaat te Curaçao, heeft zich ter terechtzitting gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie mr. G.P. Sholeh heeft ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht het onder feit 1 primair (doodslag in vereniging) en feit 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van voorarrest.
Zijn vordering behelst voorts:
  • de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen wapen, het wapenonderdeel en de patronen;
  • de teruggave van de in beslag genomen telefoons, schoenen en schoenendoos aan de verdachte;
  • de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde onder feit 1 en refereert zich aan het oordeel van het Gerecht voor wat betreft het ten laste gelegde onder feit 2. Zij verzoekt, gelet op de bepleite vrijspraak voor feit 1, de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte zijn de feiten ten laste gelegd die zijn vermeld op de dagvaarding. Een afschrift van de dagvaarding is aan dit vonnis gehecht.

Formele voorvragen

Het Gerecht stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak van feit 1
Het Gerecht is van oordeel dat voor het onder feit 1 tenlastegelegde onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
Het Gerecht overweegt als volgt.
FeitenvaststellingVaststaat dat in de nacht van 13 april 2025 [slachtoffer] is beschoten en geraakt door één kogel, ten gevolge waarvan hij later die nacht is overleden. Eveneens staat vast dat de verdachte en zijn twee medeverdachten die nacht alle drie met een vuurwapen hebben geschoten.
Uit de camerabeelden en geluidsopnamen blijkt het volgende, te onderscheiden in drie momenten:
Medeverdachte [medeverdachte 1] bevindt zich buiten bij de in/uitrit van het parkeerterrein van de [naam club] op een verhoging. Het slachtoffer rijdt op zijn scooter weg bij de club, rijdt dan langs [medeverdachte 1] heen en stopt zijn scooter bij de uitrit van het parkeerterrein, waarna hij afstapt. [medeverdachte 1] loopt naar het slachtoffer toe en maakt armbewegingen. [medeverdachte 1] bevindt zich op korte afstand van het slachtoffer en beweegt zijn handen naar voren. Op dat moment wordt één schot gehoord en duiken diverse omstanders weg. Er is geen mondingsvuur zichtbaar. [medeverdachte 1] rent vervolgens terug naar de club.
Het slachtoffer rent de weg op en keert daarna gebukt terug naar zijn scooter. Medeverdachte [medeverdachte 2] loopt vanaf het parkeerterrein waar hij zich op dat moment bevond naar de in/uitrit van de [naam club] en maakt met zijn rechterhand een beweging naar zijn middel. Wanneer het slachtoffer op zijn scooter wil stappen en weg wil rijden, vuurt [medeverdachte 2] schoten in zijn richting af. In totaal worden acht schoten gehoord. Daarbij is in ieder geval driemaal mondingsvuur zichtbaar. Het slachtoffer komt met zijn scooter ten val. Even later rijdt [medeverdachte 2] weg, achterop een scooter bij een ander persoon.
Het slachtoffer rent vervolgens weg van zijn scooter de weg op in de richting van de [naam supermarkt]. De verdachte bevindt zich op dat moment (halverwege) op de muur links van de uitgang van de club. Er is een flits zichtbaar, vermoedelijk afkomstig van het vuurwapen van de verdachte, en er worden vier schoten gehoord.
Uit de geluidsopnamen volgt dat in totaal dertien schoten zijn gelost. Niet is gebleken dat al deze schoten door de drie verdachten zijn gelost.
Ten aanzien van de verdachteDe verdachte heeft verklaard drie schoten te hebben gelost. Op de camerabeelden voorzien van geluid zijn op dat moment vier schoten te horen. Daarmee staat vast dat de verdachte heeft geschoten. Uit het dossier volgt echter niet dat deze kogels het slachtoffer hebben geraakt, noch dat de verdachte in diens richting heeft geschoten. De verklaring van de verdachte dat hij in paniek over de muur, in de richting van de [naam supermarkt] (en dus niet in de richting van het slachtoffer) heeft geschoten, vindt geen weerlegging in het dossier of in andere omstandigheden. De stelling van de officier van justitie dat uit de richting van het mondingsvuur afgeleid kan worden dat verdachte in de richting van [slachtoffer] heeft geschoten, kan het Gerecht niet onderschrijven. Nu niet kan worden vastgesteld dat de verdachte in de richting van het slachtoffer heeft geschoten, kan evenmin worden bewezen dat zijn handelen tot het overlijden van het slachtoffer heeft geleid of daartoe had kunnen leiden.
Voorts kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een of meer van zijn medeverdachten. Behalve dat de verdachte en zijn medeverdachten die nacht met z’n drieën in de club waren en allen met vuurwapens hebben geschoten, bevat het dossier geen aanknopingspunten voor (een al dan niet stilzwijgende) samenwerking gericht op het beschieten of om het leven brengen van het slachtoffer. Verdachte en zijn twee medeverdachten bevinden zich op het moment dat [slachtoffer] de club verlaat, op verschillende plekken verspreid over het terrein van de [naam club]. Zij verplaatsen zich niet als [slachtoffer] op zijn scooter stapt en bij de club wegrijdt. Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 2] komen pas in actie nadat [slachtoffer] zijn scooter heeft geparkeerd bij de ingang van het terrein van de [naam club] en medeverdachte [medeverdachte 1] op hem heeft geschoten. Dit duidt niet op een nauwe en bewuste samenwerking om iets tegen [slachtoffer] te ondernemen.
De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het Gerecht acht wel wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 2 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 13 april 2025 tot en met 14 mei 2025 te Sint Maarten
, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,een vuurwapen (Ruger, 9 mm x 19),
althans een soortgelijk voor bedreiging of afdreiging geschikt voorwerp,in de zin van de Vuurwapenverordening, en
/ofmunitie, in de zin van de Vuurwapenverordening, voorhanden heeft gehad.
Het Gerecht acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door het Gerecht gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling zal vervolgens aan het vonnis worden gehecht.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 geen verweer gevoerd.
Het Gerecht is van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen – in het bijzonder de bekennende verklaring van de verdachte – volgt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen, in de zin van de Vuurwapenverordening.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder feit 2 bewezen verklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 3 juncto artikel 11 van de Vuurwapenverordening en wordt als volgt gekwalificeerd:

overtreding van een bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening gesteld verbod

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Oplegging van straf
De officier van justitie heeft, uitgaande van een bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten, gevorderd dat de verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaar.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van feit 2 geen strafmaatverweer gevoerd maar het Gerecht verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsook de situatie dat de verdachte te lang heeft verbleven in een politiecel.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
In dat verband kan aansluiting worden gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid van het Hof en de Gerechten in eerste aanleg zijn neerslag heeft gevonden. Voor het “dragen van een vuurwapen op straat” wordt daarin als indicatie een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 21 tot 24 maanden genoemd. Als strafverhogende factoren gelden onder meer het dragen in het openbaar, het dragen in de nachtelijke uren, het dragen tijdens een voor publiek toegankelijke (uitgaans)gelegenheid, het ter hand nemen ten opzichte van een of meer personen en het binnen handbereik hebben van het vuurwapen.
In dit geval heeft de verdachte een vuurwapen voorhanden gehad in de nachtelijke uren, tijdens het uitgaan, en het kennelijk dusdanig op of bij zich gedragen dat hij het snel ter hand kon nemen. Daar komt als meest verzwarende omstandigheid bij dat de verdachte het vuurwapen daadwerkelijk meerdere malen heeft gebruikt.
Voorts geldt dat, hoewel niet bewezen is verklaard dat het slachtoffer is overleden of had kunnen overlijden door het handelen van de verdachte, in zijn algemeenheid het voorhanden hebben en gebruiken van een vuurwapen tot een dergelijke situatie kan leiden. Sint Maarten kampt al geruime tijd met een groot vuurwapenprobleem, en de verdachte heeft door zijn handelen hier in ernstige mate aan bijgedragen. Het voorhanden hebben van een vuurwapen wordt zwaar bestraft, juist omdat dit veelal leidt tot geweldsdelicten, niet zelden met een dodelijke afloop. De onderhavige zaak vormt daarvan een triest voorbeeld. Het Gerecht rekent de verdachte zijn handelen dan ook zwaar aan.
Naar het oordeel van het Gerecht kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde dan ook niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte leiden niet tot een ander oordeel. Het Gerecht heeft oog voor de jonge leeftijd van de verdachte, het feit dat hij niet eerder is veroordeeld en dat hij enige tijd onder moeilijke omstandigheden in de politiecellen heeft verbleven. Deze omstandigheden wegen echter onvoldoende op tegen de ernst van het bewezenverklaarde.
Het Gerecht is, na dit een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
De verdachte zal daartoe worden veroordeeld.
In beslag genomen voorwerpen
Aan de orde zijn voorts de onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Het wapen, het wapenonderdeel en de patronen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
De voorwerpen zijn met betrekking tot het bewezen verklaarde begaan en/of zijn tot het begaan van het bewezen verklaarde misdrijf vervaardigd of bestemd.
Het ongecontroleerde bezit van de voorwerpen is bovendien in strijd met de wet en/of het algemeen belang. Het Gerecht zal de voorwerpen daarom onttrekken aan het verkeer.
De telefoons, de schoenen en de schoenendoos behoren toe aan de verdachte. Het Gerecht zal de teruggave daarvan aan de verdachte gelasten, nu de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer.
Schadevergoeding
De benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
Nu het Gerecht de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij niet in zijn vordering worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:62, 1:74, 1,75 en 1:224 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde feit heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezen verklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de
3 (drie) jaren;
beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten het wapen, het wapenonderdeel en de patronen;
gelast de teruggave aan de verdachte van de telefoons, de schoenen en de schoenendoos;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. R.M. van Vuure, bijgestaan door
mr. H.M. de Punder-van Dijk (zittingsgriffier), en op 11 september 2025 in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerecht in Sint Maarten.