ECLI:NL:OGEAM:2025:119

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
13 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
SXM202500816, SXM202500817
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst en loonvordering na langdurige arbeidsongeschiktheid door burn-out

In deze zaak heeft de werknemer, die sinds juni 2024 arbeidsongeschikt is door een burn-out, verzocht om ontbinding van haar arbeidsovereenkomst met Fatum General Insurance N.V. en Fatum Life N.V. De werknemer stelt dat de werkgever haar re-integratietraject heeft stopgezet en dat zij zonder rechtsgrond is ontslagen. De werkgever heeft verzocht om ontbinding zonder toekenning van een vergoeding, stellende dat er geen zicht is op herstel. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst ontbonden kan worden op basis van veranderde omstandigheden, waarbij de langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer een belangrijke factor is. De werknemer heeft recht op een ontbindingsvergoeding van Cg 213.829,07 bruto, gebaseerd op haar gewogen dienstjaren en gemiddeld salaris. De loonvordering van de werknemer is afgewezen, omdat er geen verplichting tot loonbetaling meer bestond na een jaar van arbeidsongeschiktheid. De zaak is behandeld in een enkelvoudige procedure en de uitspraak is gedaan op 13 november 2025.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummers: SXM202500816 + SXM202500817
beschikking (ontbinding) en vonnis (loonvordering) d.d. 13 november 2025
in de zaak van
[naam werkneemster],
wonend in Sint Maarten,
verzoekster in de verzoeken,
verweerster in het zelfstandig tegenverzoek,
gemachtigde: mr. J. Deelstra,
tegen

1.de naamloze vennootschapFATUM GENERAL INSURANCE N.V.,

verweerster in de verzoeken,
verzoekster in het zelfstandig tegenverzoek,
2. de naamloze vennootschap
FATUM LIFE N.V.,
verweerster in de verzoeken,
beide gevestigd in Sint Maarten,
vertegenwoordigd door: mrs. J. Meulens en R. Spinhoven.
Partijen zullen hierna ook ‘[werkneemster]’, ‘Fatum’ en ‘Fatum Life’ worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het volgende:
  • het verzoekschrift in de ontbindingsprocedure
  • het verzoekschrift in de loonvorderingsprocedure
  • de akte wijziging van eis in de loonvorderingsprocedure
  • het verweerschrift in beide procedures, tevens zelfstandig verzoek
  • de mondelinge behandeling van 8 oktober 2025 in beide procedures en de bij die gelegenheid door de gemachtigde van verzoekster voorgedragen en overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is de uitspraak in beide procedures nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1 [
werkneemster] werkte vanaf 1 juni 2017 voor Fatum Life op basis van een ‘unit manager overeenkomst’. Die overeenkomst werd per 1 december 2018 gevolgd door een arbeidsovereenkomst met Fatum. Het overeengekomen salaris van [werkneemster] was laatstelijk Cg 7.473,50 bruto. Daar kwamen provisies bovenop waardoor haar gemiddelde inkomen laatstelijk, naar zij stelt, op een bedrag van
Cg 21.283,95 bruto per maand uitkwam.
2.2.
In juni 2024 kreeg [werkneemster] een burn-out. Sindsdien is zij niet meer aan het werk, althans niet volledig. Tot en met april 2025 werkte zij onder begeleiding van Medwork voor een beperkt aantal uren per dag op arbeidstherapeutische basis.
2.3.
Op 28 februari 2025 heeft de HR-manager van Fatum met [werkneemster] gesproken over een mogelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst tegen een daarvoor door Fatum te betalen beëindigingsvergoeding. [werkneemster] stond daar niet afwijzend tegenover.
2.4.
Vervolgens heeft Fatum bij Medwork geïnformeerd naar de ambities en het perspectief met betrekking tot de re-integratie van [werkneemster] omdat er al acht maanden waren verstreken en Fatum weinig vooruitgang zag. Daarop heeft Medwork aangegeven dat [werkneemster] niet door haar werd afgekeurd op basis van haar medische conditie, ook niet als zij langer dan twaalf maanden arbeidsongeschikt zou zijn.
2.5.
Op 14 april 2025 heeft Fatum wederom met [werkneemster] gesproken over een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Daarna volgde een bevestiging van dit gesprek in een e-mail van Fatum van 22 april 2025. In die e-mail schreef Fatum dat zij de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen na bijna een jaar van arbeidsongeschiktheid, in welk geval, zo voegt het Gerecht daaraan toe, het wettelijke ontslagverbod wegens ziekte, zoals bepaald in artikel 7:670 lid 1 BW SM, niet meer geldt. In haar e-mail kondigde Fatum aan dat zij met een voorstel voor een beëindigingsvergoeding zou komen. Intussen, zo schreef zij, hoefde [werkneemster] niet meer op het werk te komen.
2.6.
Op 5 mei 2025 volgde, zoals aangekondigd, een voorstel van Fatum voor een beëindigingsvergoeding. Het voorstel was een beëindiging per 1 juni 2025 met een vergoeding van Cg 72.951,78 bruto.
2.7. [
werkneemster] is hiermee niet akkoord gegaan. In een brief van haar gemachtigde van 16 mei 2025 heeft zij zich ten eerste verzet tegen de gang van zaken waarin zij zonder een bewijs van definitieve afkeuring van Medwork niet meer welkom was op het werk en geen toegang meer had tot haar e-mail. Vervolgens gaf zij in die brief aan dat zij bereid was met een beëindiging akkoord te gaan als dit een beëindiging per 30 juli 2025 zou zijn tegen een vergoeding van Cg 427.329,17 bruto. Daarbij werd uitgegaan van een gewogen aantal dienstjaren van 12,99 en een gemiddeld maandsalaris inclusief garantietoelage, commissie, vakantiegeld en jaarlijkse bonus van Cg 16.448,39 bruto, en rekende zij met een correctiefactor 2 omdat er, zoals in de brief werd aangegeven, geen reden zou zijn voor een ontbinding.
2.8.
Vervolgens heeft Fatum op 19 mei 2025 aan haar klanten laten weten dat [werkneemster] niet langer meer bij haar werkt en heeft zij in een brief aan de gemachtigde van [werkneemster] van 3 juni 2025 geschreven dat zij een ontslag- of ontbindingsprocedure zal starten om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Ook werd in die brief aangegeven dat [werkneemster] in juni haar laatste salarisbetaling zou ontvangen en dat er daarna, op grond van de wet en de CAO, geen verplichting meer tot een loonbetaling zou bestaan.
2.9.
Bij brief van haar gemachtigde van 17 juni 2025 heeft [werkneemster] zich op het standpunt gesteld dat een beëindiging van het dienstverband na een jaar van arbeidsongeschiktheid niet mogelijk is indien er nog voldoende zicht is op herstel.
2.10.
Vervolgens heeft [werkneemster] op 21 juli 2025 zelf een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend, waarmee de onderhavige procedure is gaan lopen.

3.De vordering

in de ontbindingsprocedure:
3.1. [
werkneemster] vordert dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden met toekenning van een vergoeding van Cg 510.814,80. Aan haar verzoek legt zij ten grondslag dat sprake is van gewichtige redenen voor een ontbinding. Ingevolge artikel 7:685 lid 2 BW SM worden als gewichtige redenen beschouwd omstandigheden die een dringende reden opleveren als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW SM of een verandering in de omstandigheden welke van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve behoort te eindigen. [werkneemster] stelt primair dat sprake is van een gewichtige reden in de zin van een dringende reden. Daartoe voert zij aan dat Fatum eenzijdig haar re-integratietraject heeft beëindigd, haar loonbetaling heeft gestopt zonder rechtsgrond, publiekelijk een einde van het dienstverband heeft gecommuniceerd, maar vervolgens nalaat om dat ontslag juridisch te effectueren en het dienstverband slapend houdt.
3.2.
Fatum en Fatum Life voeren verweer tegen het ontbindingsverzoek, althans verzoekt Fatum zelfstandig de ontbinding van de arbeidsovereenkomst zonder toekenning van een vergoeding waarbij zij stelt dat zij in dit kader niet verwijtbaar heeft gehandeld. Fatum heeft steeds gehandeld conform de adviezen van Medwork en heeft ruimte geboden voor de uitvoerring van het re-integratieplan. Er was echter geen zicht op daadwerkelijk herstel. Verder voeren Fatum en Fatum Life het verweer dat de laatste geen partij is bij de arbeidsovereenkomst waardoor [werkneemster] voorafgaand aan een inhoudelijke beoordeling van haar vordering, daarin jegens Fatum Life niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.3.
Op de stellingen en het verweer van partijen zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.
in de loonvorderingsprocedure:
3.4. [
werkneemster] vordert, na wijziging van eis, om haar het achterstallig loon te betalen vanaf 1 juni 2024 tot aan de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd. Daarnaast vordert zij – kort gezegd – betaling van Cg 57.985,06 aan openstaande vakantiedagen, Cg 24.925,60 aan ‘override vergoeding’, Cg 2.989,40 aan opgebouwde vakantievergoeding, Cg 6.227,92 als eindejaarsuitkering, alsmede veroordeling van Fatum tot het doen van pensioenafdrachten onder last van een dwangsom.
3.5.
Fatum voert verweer, waarna hierna, voor zover nodig, zal worden ingegaan.

4.ontbinding arbeidsovereenkomst

4.1.
Fatum en Fatum Life hebben het verweer gevoerd dat de arbeidsovereenkomst is gesloten met Fatum en niet met Fatum Life. Met Fatum Life bestond alleen een overeenkomst van opdracht of agentuurovereenkomst direct voorafgaand aan de arbeidsovereenkomst met Fatum. Fatum en Fatum Life kunnen niet met elkaar worden vereenzelvigd als het gaat om de arbeidsrelatie met [werkneemster], waaraan niet afdoet dat [werkneemster] gedurende haar dienstverband met Fatum ook werkzaamheden verrichtte voor Fatum Life. Het Gerecht volgt Fatum en Fatum Life in dit verweer. De arbeidsovereenkomst is gesloten alleen met Fatum, waaraan niet afdoet dat [werkneemster] mogelijk daarna nog werkzaamheden voor andere groepsvennootschappen waaronder Fatum Life verrichtte. [werkneemster] zal daarom in haar vorderingen jegens Fatum Life niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2.
Zowel [werkneemster] als Fatum willen dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden zodat die vordering toewijsbaar is, althans zal het Gerecht ingevolge artikel 7:658 lid 9 BW SM het voornemen tot ontbinding uitspreken omdat daaraan, zoals hierna zal worden toegelicht, een aan [werkneemster] te betalen billijke vergoeding zal worden verbonden. Deze vergoeding is lager dan de vergoeding die [werkneemster] in het kader van haar ontbindingsverzoek verzoekt, terwijl Fatum in haar zelfstandig verzoek tot ontbinding verzoekt om helemaal geen vergoeding aan [werkneemster] toe te kennen. Aan partijen zal daarom, gelet op artikel 7:658 lid 9 BW SM de mogelijkheid worden gegeven om, als zij dat wensen, hun respectievelijke verzoeken in te trekken. Daarvoor zal hen een termijn worden gegeven.
4.3.
De ontbindingsbeslissing is gegrond op een verandering in de omstandigheden op grond waarvan de arbeidsovereenkomst op korte termijn dient te eindigen. Deze omstandigheden zijn gelegen in de langdurige arbeidsongeschiktheid van [werkneemster]. Vanaf juni 2024 is zij arbeidsongeschikt door een burn-out. Hoewel zij vanaf haar arbeidsongeschiktheid wel regelmatig op arbeidstherapeutische basis heeft gewerkt, is er geen of weinig vooruitgang in haar medische situatie zichtbaar. Het is onduidelijk wanneer zij zal zijn hersteld. Van algemene bekendheid is dat in geval van een burn-out daarover weinig is te zeggen. Het kan nog lang gaan duren. Gelet daarop kan van Fatum niet worden verlangd dat zij de arbeidsovereenkomst met [werkneemster] nog langer voortzet.
4.4.
In het kader van de ontbinding zal ten laste van Fatum aan [werkneemster] een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:685 lid 8 BW SM worden toegekend van Cg 213.829,07 bruto. Hierbij is uitgegaan van 13 gewogen dienstjaren [1] en een gemiddeld salaris met commissies, vakantiegeld en eindejaarsuitkering van
Cg 16.448,39 bruto. Voor dat salaris met emolumenten wordt verwezen naar het voorstel in de brief van de gemachtigde van [werkneemster] aan Fatum van 16 mei 2025. Dat bedrag is lager dan het bedrag van Cg 21.283,95, waarvan [werkneemster] nu in haar verzoekschrift uitgaat, maar [werkneemster] heeft van dat laatste bedrag geen controleerbare berekening overgelegd. Het Gerecht gaat daarom van het eerste bedrag van Cg 16.448,39 uit. Dat bedrag komt ook in de buurt van het vaste maandelijkse salaris van Cg 7.473,50, waarover partijen het eens zijn, vermeerderd met het per maand berekende vakantiegeld en eindejaarsuitkering en de als meer structureel aan te merken garantietoelage van Cg 7.271,00 per maand waarvoor [werkneemster] in het verleden als arbeidsvoorwaarde had kunnen kiezen, in plaats van de variabele commissie die zij nu krijgt. [2] Die garantietoelage wordt door het Gerecht als een structureel onderdeel van het totale salaris aangemerkt. Daarom wordt deze in de berekening van de vergoeding betrokken.
4.5.
Bij de genoemde ontbindingsvergoeding is gerekend met een neutrale factor 1 omdat de reden voor de beëindiging niet in overwegende mate te wijten is aan een van de partijen. De oorzaak daarvan ligt ook niet in meer of mindere mate in de risicosfeer van een van de partijen. Anders dan [werkneemster] stelt, is er geen reden om Fatum ter zake van de door partijen thans als noodzakelijk aangemerkte ontbinding van de arbeidsovereenkomst iets te verwijten. Naar het oordeel van het Gerecht mocht Fatum na bijna een jaar van arbeidsongeschiktheid aansturen op een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, mede omdat er geen duidelijk vooruitzicht was op een spoedig herstel. Zij heeft met [werkneemster] gesproken over de mogelijkheid van een beëindiging van het dienstverband met toekenning van een vergoeding. [werkneemster] stond daar niet afwijzend tegenover. Vervolgens heeft Fatum een voorstel gedaan, waarop [werkneemster] met een tegenvoorstel is gekomen. Dit voorstel was voor Fatum niet aanvaardbaar, waarna Fatum heeft aangekondigd dat zij, na bijna een jaar van arbeidsongeschiktheid, een ontslag- of ontbindingsprocedure zou gaan starten. Nog voordat zij daartoe overging, had [werkneemster] al zelf een verzoek tot ontbinding ingediend. Fatum heeft vanaf juli geen salaris meer betaald, maar daartoe was zij ook niet meer gehouden. In zijn algemeenheid vervalt de loonbetalingsverplichting na een jaar van arbeidsongeschiktheid. In artikel 7:629 BW SM is bepaald dat de werknemer tijdens ziekte zijn aanspraak op loon behoudt voor een betrekkelijk korte tijd. In artikel 24 van de toepasselijke CAO is deze tijd gesteld op maximaal 12 maanden. Fatum heeft het stopzetten van het salaris vooraf aan [werkneemster] ruim van tevoren aangekondigd, zodat zij ook wat dat betreft voldoende zorgvuldig is geweest. Met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in het vooruitzicht, mocht Fatum [werkneemster] intussen vrijstellen van haar werkzaamheden. Een volledige hervatting van de werkzaamheden was immers niet meer aan de orde. Om dezelfde reden mocht Fatum aan haar klanten bekend maken dat zij voortaan contact met een andere medewerker moesten opnemen. Hoewel de arbeidsovereenkomst formeel nog niet was beëindigd, was de strekking van het bericht van Fatum duidelijk, namelijk dat [werkneemster] niet meer zou terugkomen op het werk, wat feitelijk ook juist was.
4.6.
Omdat met het voorgaande – de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met toekenning van een billijke vergoeding met een neutrale factor 1 – geen van de partijen als overwegend in het ongelijk gestelde partij in deze procedure kan worden aangemerkt, zullen de kosten van de ontbindingsprocedure worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten daarvan draagt.

5.loonvordering

5.1. [
werkneemster] vordert doorbetaling van haar salaris vanaf 1 juni 2025 totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Echter, zoals hiervoor reeds overwogen, was er op grond van artikel 7:629 BW SM juncto artikel 24 CAO vanaf 17 juni 2025, na een jaar van arbeidsongeschiktheid, geen verplichting tot loonbetaling meer. [werkneemster] heeft ter zitting erkend dat het salaris over de volle maand juni is betaald zodat zij ook wat betreft die maand geen vordering meer heeft. De vordering tot loondoorbetaling zal daarom volledig worden afgewezen. De daartoe strekkende beslissing zal worden overgenomen in het dictum van het in deze procedure te zijner tijd te wijzen eindvonnis.
5.2.
Daarnaast vordert [werkneemster] een afrekening van vakantiedagen, vakantievergoeding en eindejaarsuitkering. Het verweer van Fatum is dat een afrekening van deze emolumenten pas hoeft plaats te vinden bij het einde van het dienstverband. Fatum wordt daarin gevolgd. De arbeidsovereenkomst is nog niet geëindigd. Er is geen grondslag voor een tussentijdse afrekening. Ook dit deel van vordering zal daarom worden afgewezen, hetgeen in het dictum van het te zijner tijd te wijzen eindvonnis zal worden overgenomen.
5.3.
Echter, over het aantal af te rekenen vakantiedagen tekent zich nu al een discussie af, waarover de volgende opmerkingen zijn te maken. [werkneemster] stelt dat het over de jaren 2023-2025 om 59 dagen gaat, terwijl Fatum erop wijst dat bij meer dan zes maanden arbeidsongeschiktheid in een jaar er maar een opbouw plaatsvindt voor de helft. Het weerwoord van [werkneemster] is dat zij vanaf 2024 niet voor meer dan zes maanden per jaar arbeidsongeschikt is geweest. Maar naar het oordeel van het Gerecht was zij dat wel. In de jaren waarom het gaat, in 2024 en 2025, was zij soms wel aan het werk, maar dit werken was op arbeidstherapeutische basis. Vanaf het begin van haar arbeidsongeschiktheid in juni 2024 is zij formeel arbeidsongeschikt gebleven. Verder is sprake van drie openstaande vakantiedagen in 2023. Fatum stelt dat de aanspraak daarop is vervallen. Ook daarin kan Fatum worden gevolgd, nu naar het oordeel van het Gerecht, voorbij kan worden gegaan aan het weerwoord van [werkneemster] dat Fatum haar niet vooraf heeft gewezen op een mogelijk verval van deze dagen waardoor deze niet kunnen vervallen. De reden waarom hieraan wordt voorbijgegaan, is dat ook als [werkneemster] daarop zou zijn gewezen, [werkneemster] had deze dagen toch niet kunnen opnemen door haar arbeidsongeschiktheid vanaf juni 2024. Deze dagen zouden daarom hoe dan ook vervallen. De conclusie is dan ook dat Fatum alleen voor een halve opbouw aan vakantiedagen in 2024 en 2025 hoeft af te rekenen.
5.4.
Verder vordert [werkneemster] Cg 24.925,60 aan ‘override-commissie’ over 2024. Het verweer van Fatum is dat [werkneemster] bij deze vordering geen rekening heeft gehouden met een verrekening die plaats moet vinden met een te hoge commissie die in een eerder jaar is uitgekeerd. Volgens Fatum zou zij door deze verrekening per saldo niets meer aan [werkneemster] zijn verschuldigd. Het oordeel daarover is dat de discussie over deze commissie en de gestelde verrekening nog onvoldoende is gevoerd in deze procedure, althans ontbreekt het in deze procedure aan voldoende onderliggende gegevens en bewijsstukken op grond waarvan de daarop gerichte vordering van [werkneemster] kan worden beslist. Fatum zal nu eerst voldoende inzicht in de afrekening van deze commissie moeten geven, in welk verband op het bepaalde in artikel 7:119 BW SM wordt gewezen. Zij kan daartoe een akte nemen op de arbeidsrol van 10 december 2025 om 8:30 uur, waarna [werkneemster] op een daarvoor te bepalen datum een antwoordakte kan nemen.
5.5.
Hetzelfde geldt voor de pensioenafdrachten waarvoor [werkneemster] veroordeling tot betaling vordert onder last van een dwangsom. In dezelfde akte dient Fatum tevens over die afdrachten voldoende duidelijkheid te verschaffen. In haar akte zal zij, onderbouwd met stukken, moeten toelichten hoeveel door haar aan premies moet worden afgedragen en moeten aangeven of en in hoeverre zij aan die afdrachtverplichting heeft voldaan. Vervolgens kan [werkneemster] op een daarvoor te bepalen datum een antwoordakte nemen.

6.De beslissing

Het Gerecht,
in de ontbindingsprocedures:
6.1.
verklaart, bij wijze van beschikking, [werkneemster] niet-ontvankelijk in haar verzoek in zoverre dit jegens Fatum Life is gericht,
6.2.
ontbindt, bij wijze van beschikking, de arbeidsovereenkomst per 1 december 2025 onder de voorwaarde dat zowel [werkneemster] als Fatum hun verzoeken tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet voor die datum hebben ingetrokken door een e-mail met een daartoe strekkende inhoud aan de griffie van dit Gerecht,
6.3.
bepaalt dat onder de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst is ontbonden, Fatum aan [werkneemster] een ontbindingsvergoeding moet betalen van Cg 213.829,07 bruto,
6.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten van de door hen ingestelde procedures draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de loonvorderingsprocedure:
6.6.
verwijst, bij wijze van vonnis, de zaak naar de arbeidsrol van
10 december om 8:30 uur 2025 voor een akte door Fatumvoor het onder 5.4. en 5.5. bepaalde doel,
6.7.
bepaalt dat [werkneemster] na het nemen van deze akte een termijn zal krijgen om een antwoordakte te nemen,
6.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
De beslissing is gegeven door mr. J.R. Veerman, rechter, en in het bijzijn van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 november 2025.

Voetnoten

1.Gelijk aan het aantal gewogen dienstjaren waarvan Patterson in haar verzoekschrift uitgaat en bijna gelijk aan het aantal waarvan Fatum in een eerder voorstel aan Patterson, voorafgaand aan deze procedure is uitgegaan.
2.Zie productie 5