ECLI:NL:OGEAM:2025:139

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
RK-23-2025
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde in Sint Maarten

Op 12 december 2025 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van zes jaar uitzit voor poging tot moord en wapenbezit, had een bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing van de Minister van Justitie om zijn vervroegde invrijheidstelling achterwege te laten. De Minister had deze beslissing genomen op basis van adviezen van de reclassering en het Centraal College voor de Reclassering (CCR), die de risico's van recidive als gemiddeld tot hoog inschatten. De veroordeelde betwistte de beslissing van de Minister en voerde aan dat hij ten onrechte niet in aanmerking was gekomen voor vervroegde invrijheidstelling, vooral gezien het beleid van het Ministerie van Justitie en de gunstige adviezen van de directeur van de strafgevangenis.

Tijdens de zitting op 11 december 2025 zijn zowel de veroordeelde als zijn raadsvrouw verschenen, evenals vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie. Het Gerecht oordeelde dat de Minister een ruime beoordelingsvrijheid heeft en dat de beslissing marginaal getoetst dient te worden. Het Gerecht concludeerde dat de Minister voldoende gemotiveerd had gehandeld en dat er geen schending was van de beginselen van behoorlijk bestuur. De beslissing van de Minister om de vervroegde invrijheidstelling te weigeren werd als redelijk en voldoende onderbouwd beschouwd, en het bezwaarschrift werd ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van de Minister in zaken van vervroegde invrijheidstelling en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de risico's van recidive. Het Gerecht heeft de beslissing van de Minister bevestigd en de veroordeelde blijft in detentie tot de vastgestelde datum voor voorwaardelijke invrijheidstelling op 15 juni 2026.

Uitspraak

Zaaknummer: RK-23-2025
Datum uitspraak: 12 december 2025
Gegeven op het bezwaarschrift ex art. 1:39 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) van:
[veroordeelde],
Geboren op [geboortedatum] te Sint Maarten, thans gedetineerd in de Point Blanche gevangenis te Sint Maarten,
te dezer zake domicilie kiezende aan de Ground Dove Road 8, Sint Maarten, ten kantore van de gevolmachtigd raadsvrouw,
raadsvrouw: mr. S.R. Bommel, advocaat in Sint Maarten,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.Het verloop van de procedure

Op 20 november 2025 heeft de raadsvrouw een bezwaarschrift met bijlagen ter griffie van dit gerecht ingediend. Van de zijde van het Openbaar Ministerie zijn per e-mail van 21 november 2025 en 25 november 2025 nadere stukken ontvangen. De behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden in raadkamer van het gerecht te Sint Maarten op 11 december 2025. Veroordeelde en zijn raadsvrouw zijn verschenen en de raadsvrouw heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Ook zijn verschenen en gehoord dhr. [naam], die namens de Minister van Justitie verscheen, en de officier van justitie, mr. R. Boswijk.

2.De ontvankelijkheid van veroordeelde en de bevoegdheid van het gerecht

Naar het oordeel van het gerecht is het bezwaarschrift tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat veroordeelde daarin kan worden ontvangen. Ook is het gerecht bevoegd om over het bezwaarschrift te oordelen. Deze punten stonden ook niet ter discussie.

3.De feiten

Veroordeelde is bij vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten van 15 december 2022 ter zake -kort gezegd- poging tot moord, meermalen gepleegd, en het bezit van een vuurwapen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De vroegst mogelijke datum voor de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde is vastgesteld op 15 juni 2026. Op 14 november 2025 heeft veroordeelde een op 3 november 2025 gedateerde beschikking van de Minister van Justitie ontvangen met nummer 2025/1835 waarin staat vermeld dat de vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde achterwege wordt gelaten.
Omtrent de vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde is een drietal adviezen uitgebracht, zowel door de reclassering als door de Directeur van de strafgevangenis van Sint Maarten als door het Centraal College voor de Reclassering Sint Maarten (hierna: CCR).
De reclassering heeft haar advies over de vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde verwoord in een rapport van 6 oktober 2025. Veroordeelde ontkent het gronddelict en aanvaardt niet de volle verantwoordelijkheid daarvoor. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog als er geen behandeling plaatsvindt van de impulsiviteit en de agressie van veroordeelde. Het risico op letselschade wordt vanwege het gronddelict ingeschat als hoog. De reclassering constateert echter dat veroordeelde afstand neemt van negatieve invloeden en openstaat voor gedragsverandering en re-integratie. Met gestructureerd reclasseringstoezicht en gedragsbeïnvloedende training wordt voorwaardelijke invrijheidstelling redelijk en gepast geoordeeld.
De directeur van de strafgevangenis op Sint Maarten heeft in een document genaamd “Pre selectie Vervroegd Voorwaardelijke Invrijheidstelling (VVI)”, gedateerd op 15 september 2025, aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het verlenen van vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde.
Het CCR heeft bij schrijven van 30 oktober 2025 aan de Minister van Justitie geadviseerd om de vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde achterwege te laten. Veroordeelde is op 7 februari 2025 betrapt op het binnensmokkelen van drie flessen alcoholhoudende drank via de gevangeniskeuken waar hij op dat moment was tewerkgesteld. Hij heeft hiervoor een disciplinaire maatregel opgelegd gekregen. Vervolgens is veroordeelde op 29 juli 2025 bij een urinecontrole positief getest op marihuana gebruik. Gelet op de door de reclassering ingeschatte risicoprofielen en het feit dat uit gedragsrapportages blijkt dat veroordeelde geen verantwoordelijkheid aanvaardt voor zijn veroordeling en geen enkel inzicht of berouw toont ten aanzien van het door hem gepleegde delict, acht het CCR het niet verantwoord of opportuun veroordeelde vervroegd voorwaardelijk in vrijheid te stellen.

4.De strekking van het klaagschrift

Het bezwaarschrift strekt ertoe dit gegrond te verklaren en te bevelen dat veroordeelde onmiddellijk vervroegd voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld.

5.De standpunten van partijen

Het standpunt van veroordeelde
Veroordeelde heeft vernomen dat het Ministerie van Justitie een lijst met de namen van tien gedetineerden heeft opgesteld, waaronder die van veroordeelde, die in aanmerking zouden kunnen komen voor vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling vanwege cellentekort als bedoeld in art. 1:37 Sr. Veroordeelde is het niet eens met de beslissing van de Minister van Justitie dat hij niet in aanmerking komt voor vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling. Het Ministerie van Justitie hanteert zwalkend beleid omtrent de vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling en veroordeelde meent dat hij hier, net als alle negen anderen van de hiervoor bedoelde lijst, wel voor in aanmerking hoort te komen. De onderhavige beslissing is ongemotiveerd en gebaseerd op een advies van het CCR terwijl veroordeelde daaromtrent door het CCR niet is gehoord. Veroordeelde heeft uiteindelijk geen straf opgelegd gekregen voor zijn beweerdelijke rol bij de smokkel van drank en dat punt zou dan ook niet mee mogen wegen in de beslissing. De Minister heeft zich niet gehouden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zoals het verbod op willekeur, het gelijkheidsbeginsel, het fair play beginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel. Ook is de beslissing niet goed gemotiveerd, terwijl er juist een zware motiveringsplicht op de Minister rustte, gezien de voor veroordeelde gunstige rapporten van de directeur van de strafgevangenis en van de reclassering. Het Gerecht dient de beslissing van de Minister niet marginaal maar vol te toetsen.
Het standpunt van de Minister van Justitie
De Minister van Justitie (hierna: de Minister) stelt zich op het standpunt dat de Minister haar beslissing heeft genomen met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur. De beslissing is zorgvuldig genomen en voldoende gemotiveerd. Het CCR heeft een advies gegeven en de Minister heeft dat advies gevolgd. Er is door verweerder geen beleid vastgesteld omtrent beslissingen tot vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling. Een wettelijke verplichting om de veroordeelde vooraf hierover te horen is er niet. Een gedetineerde heeft geen individueel recht op vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling.
De officier van justitie heeft toegelicht dat medio zomer 2025 door de hoofdofficier van justitie en de directeur van de strafgevangenis gezamenlijk, een lijst met tien namen van gedetineerden is opgesteld die mogelijk voor vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking zouden kunnen komen. Leidend daarbij was het strafrestant als percentage van de uit te zitten gevangenisstraf. Aanvankelijk is geen gebruik gemaakt van deze lijst, maar de laatste maanden wel vanwege de beperkte cellencapaciteit.

6.De beoordeling

Met de Minister is het Gerecht van oordeel dat een gedetineerde geen individueel recht heeft op vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling. In beginsel dient elke afgestrafte immers gedetineerd te blijven zitten tot het moment van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het toekennen van een vervroegd moment hiervoor is een door de wetgever aan de Minister toegekende bevoegdheid voor het geval het naar diens oordeel nodig is om de druk op de (beperkte) celcapaciteit in het gevangeniswezen te verlagen of om, al dan niet acuut, celcapaciteit vrij te spelen. De Minister heeft op dat punt een ruime mate van beoordelingsvrijheid. Het Gerecht mag en zal de beslissing van de Minister tot afwijzing hiervan dan ook slechts marginaal toetsen, hetgeen erop neerkomt dat het Gerecht heeft te toetsen of de Minister in redelijkheid tot de bestreden beslissing heeft kunnen komen. Daarbij geldt dat de Minister zich heeft te houden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur. Zeker nu er geen beleid is vastgesteld aangaande het verlenen van vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling, dient de beslissing (per geval) voldoende gemotiveerd zijn. Een hoorplicht voorafgaande aan het nemen van de beslissing is er niet.
Naar het oordeel van het Gerecht heeft de Minister in redelijkheid tot de genomen beslissing kunnen komen en is deze voldoende gemotiveerd. De Minister heeft, het advies van de CCR overnemend, geoordeeld dat, gelet op de door de reclassering als gemiddeld tot hoog ingeschatte risicoprofielen en het feit dat uit gedragsrapportages blijkt dat veroordeelde geen verantwoordelijkheid aanvaardt voor zijn veroordeling en ook geen enkel inzicht of berouw toont ten aanzien van de door hem gepleegde delicten, het niet verantwoord of opportuun is om veroordeelde vervroegd voorwaardelijk in vrijheid te stellen. Deze motivering op zich kan naar het oordeel van het Gerecht de bestreden beslissing zelfstandig dragen, nog los van de vraag hoe zwaar de rol van veroordeelde in het smokkelincident en hoe zwaar zijn gebruik van marihuana tijdens zijn detentieperiode gewogen moeten worden.
Tenslotte is het Gerecht van oordeel dat de beslissing van de Minister niet in strijd is met algemene beginselen van bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur. Daarvoor is van belang dat niet is gebleken van gelijke gevallen, ten opzichte waarvan de veroordeelde ongelijk is behandeld. De Minister heeft ten aanzien van de gedetineerden op de lijst die mogelijk voor vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking zouden kunnen komen, aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden per individueel geval, beoordeeld of deze in aanmerking komen voor vervroegde voorwaardelijke invrijheidsstelling. Onder deze omstandigheden kan de veroordeelde niet worden gevolgd in zijn betoog dat het enkele feit dat de andere negen gedetineerden wel voor vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking zijn gekomen, leidt tot een schending van het gelijkheidsbeginsel. Dat betoog faalt dan ook.
Het bezwaarschrift zal gelet op al het voorgaande ongegrond worden verklaard.

7.De beslissing

Het Gerecht:
- verklaart het bezwaarschift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven en uitgesproken te Sint Maarten op de openbare terechtzitting van 12 december 2025 door mr. R.M. van Vuure, rechter in het gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, in tegenwoordigheid van de griffier J.M. Michels.