ECLI:NL:OGEAM:2025:19

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
SXM202500369-LAR 54/2025
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de maatregel van bewaring en verwijderingsbeschikking van een vreemdeling in Sint Maarten

Op 24 april 2025 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker, verblijvende in vreemdelingendetentie, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking die door de Minister van Justitie van Sint Maarten zijn opgelegd. Verzoeker had eerder dispensatie gekregen van het uitlandigheidsvereiste, maar werd op 28 maart 2025 in bewaring gesteld voordat op zijn aanvraag voor een tijdelijke verblijfsvergunning (vttv) was beslist. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking onrechtmatig zijn, omdat deze in strijd zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het Gerecht heeft daarom besloten om de maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking te schorsen en heeft de onmiddellijke invrijheidstelling van verzoeker bevolen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de noodzaak om de rechten van vreemdelingen te waarborgen, vooral in situaties waarin dispensatie is verleend.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 24 april 2025
Zaaknummer: SXM202500369-LAR 54/2025
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van:
[verzoeker],
thans verblijvende in vreemdelingendetentie te Sint Maarten,
verzoeker,
gemachtigde: dhr. E.I. MADURO,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
zetelend te Sint Maarten,
verweerder,
hierna ook: de Minister,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA.

1.Inleiding

1.1.
In deze zaak beoordeelt het Gerecht het verzoek van verzoeker om de beschikkingen van de Minister inhoudende zijn inbewaringstelling en verwijdering uit Sint Maarten te schorsen.
1.2.
Na indiening van het verzoekschrift met producties op 3 april 2025, heeft verzoeker op 16 april 2025 aanvullende producties ingediend. De Minister heeft op 15 april 2025 een verweerschrift met producties ingediend.
1.3.
Het Gerecht heeft het verzoek op 16 april 2025 op zitting behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Voor verweerder is de heer R. Salome, coördinator grensbewaking verschenen, bijgestaan door de gemachtigde voornoemd.
1.4.
Het Gerecht heeft aan het begin van de zitting de optie van kortsluiting als bedoeld in artikel 95 van de Lar met partijen besproken. Aan het einde van de zitting heeft verzoeker het Gerecht geen toestemming gegeven om kort te sluiten.

2.Beoordeling door het Gerecht

2.1.
Het Gerecht zal in deze zaak alleen op het verzoek om een voorlopige voorziening beslissen en niet op het ingestelde beroep, omdat daarvoor als gezegd geen toestemming van alle partijen is verkregen en geen sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond beroep.
2.2.
Naar voorlopig oordeel van het Gerecht zijn de maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking onrechtmatig en in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het Gerecht zal deze beschikkingen daarom schorsen en de invrijheidstelling van verzoeker gelasten.
2.3.
Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit.
Wat is in deze zaak relevant om te weten?
2.4.
Verzoeker is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren en bezit de [nationaliteit] nationaliteit. Verzoeker is op 29 augustus 2000 Sint Maarten ingereisd op grond van een toeristisch visum en is nadien alhier gebleven zonder geldige verblijfstitel.
2.5.
Bij brief van 28 december 2023 heeft verzoeker verweerder verzocht om dispensatie van het uitlandigheidsvereiste, opdat verzoeker de beslissing op de vergunningsaanvraag in Sint Maarten mag afwachten. Verzoeker heeft op 10 februari 2024 een aanvraag ingediend voor een tijdelijke verblijfsvergunning (vttv) met als doel arbeid in loondienst.
2.6.
Bij brief van 20 maart 2024 heeft de Minister van Justitie het verzoek tot dispensatie afgewezen. Op 21 maart 2024 is de afwijzende beslissing op het dispensatieverzoek uitgereikt aan verzoeker. Bij brief van 1 juli 2024 heeft verweerder alsnog dispensatie verleend. Op 26 juli 2024 is de dispensatie beslissing uitgereikt.
2.7.
Op 28 maart 2025 is verzoeker door de Mobiele Eenheid van de Immigratie en Grensbewakingsdienst bij de Immigration Compliance Office aangehouden waarbij overtreding van artikel 19, eerste lid, van de Landsverordening houdende regeling van de toelating tot en de uitzetting uit Sint Maarten (hierna: LTU) is geconstateerd. Nadat verzoeker geen verblijfspapieren kon tonen is hij naar de Mobile Control Unit Office gebracht. Verzoeker is om 10:50 uur gehoord door de Immigratiedienst. Na dit verhoor is verzoeker in vreemdelingenbewaring geplaatst en heeft verweerder de ministeriele verwijderingsbeschikking genomen en de maatregel van bewaring opgelegd. De beschikking vreemdelingenbewaring en de verwijderingsbeschikking zijn op dezelfde datum aan verzoeker uitgereikt.
2.8.
Bij beschikking van 2 april 2025 is de aanvraag van verzoeker voor een vergunning tot verblijf afgewezen, omdat niet is voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het betreffende doel van de aanvraag.
Is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvankelijk?
2.9.
De maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking zijn op 28 maart 2025 aan verzoeker opgelegd. Daartegen is binnen zes weken, namelijk op 3 april 2025, beroep ingesteld. Vervolgens is het verzoek tot een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is ontvankelijk.
Wat heeft de Minister aan de maatregel van bewaring en aan de verwijderingsbeschikking ten grondslag gelegd?
2.10.
In het bedoelde bevelschrift, houdende de maatregel van bewaring, staat vermeld dat de maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde en dat verzoeker zich niet heeft gehouden aan de vertrektermijn.
In de verwijderingsbeschikking staat vermeld dat betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde, dat er een redelijk vermoeden bestaat dat verzoeker zal proberen onder te duiken en dat in alle objectieve redelijkheid gegrond kan worden gevreesd dat betrokkene zich aan zijn verwijdering zal onttrekken, terwijl de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden (op korte termijn) voorhanden zijn.
Wat zijn de verschillende standpunten?
2.11.
Verzoeker heeft het Gerecht verzocht over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, aldus dat de verwijderingsbeschikking wordt geschorst en dat verzoeker onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld. Aan dit verzoek legt verzoeker, kort samengevat, ten grondslag dat verzoeker dispensatie van de Minister heeft verkregen bij schrijven van 1 juli 2024, aan hem uitgereikt op 26 juli 2024. Verzoeker is geen gevaar voor de openbare orde en er zijn geen aanwijzingen dat verzoeker zich aan verwijdering zal onttrekken. Verder had verweerder met een lichter middel, zoals een meldplicht, kunnen volstaan, aangezien verzoeker een vaste woon- en verblijfplaats heeft in Sint Maarten. De dispensatie valt niet te rijmen met de huidige maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking, aldus nog steeds verzoeker.
2.12.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de verzoeken.
Wat vindt het Gerecht?
2.13.
Volgens artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroep- of bezwaarschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Er is bovendien aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, indien het bezwaar of beroep een redelijke kans van slagen heeft.
2.14.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b van LTU kan de Minister van Justitie personen uit Sint Maarten verwijderen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen of personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning (vttv) is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige oorzaak is vervallen.
2.15.
Het Gerecht overweegt dat bij brief van 1 juli 2024 door de Minister aan verzoeker kennelijk dispensatie is verleend van het uitlandigheidsvereiste. De dispensatiebeslissing vermeldt dat het verzoeker is toegestaan
‘to remain on island while you submit your residency requests for processing’. Verzoeker had op dat moment zijn aanvraag voor een vttv al ingediend en mocht er op basis van deze mededeling van de Minister op vertrouwen dat hij de beslissing op zijn aanvraag in Sint Maarten mocht afwachten. Verder vermeldt de dispensatiebrief: “
I hereby grant same by exception on the basis that will proceed to take the necessary steps and measures to regulate your partner legal status within (8 weeks) of receiving this letter”. Anders dan de Minister stelt, maakt deze zinsnede het voorgaande niet anders. Er wordt gerefereerd aan het regelen van de status van de partner van verzoeker binnen 8 weken na ontvangst van de brief. Verzoeker heeft echter geen partner. Onduidelijk is welke betekenis aan deze zin moet worden gehecht. Er blijkt in ieder geval niet uit dat de dispensatie zelf slechts voor 8 weken geldig is.
2.16.
De verleende dispensatie kan, anders dan verzoeker meent, niet zodanig ruim worden opgevat dat verzoeker ook een eventuele beroeps- en hoger beroepsprocedure in Sint Maarten mag afwachten. Dat valt niet uit de brief af te leiden en is ook niet in lijn met het bestendige restrictieve toelatingsbeleid. Aangenomen moet daarom worden dat de dispensatie is afgegeven voor de periode tot aan de beslissing op de aanvraag voor een vttv.
2.16.
Vervolgens is verzoeker op 28 maart 2025 in bewaring gesteld en is zijn verwijdering bevolen, voordat op de aanvraag voor een vttv was beslist. Gelet op de verleende dispensatie zijn deze beslissingen naar voorlopig oordeel van het Gerecht ten onrechte genomen en dat het beroep tegen de maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking een redelijke kans van slagen heeft. De maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking zullen dan ook worden geschorst en verweerder wordt opgedragen verzoeker onmiddellijk in vrijheid te stellen.
Het Gerecht wijst er nog op dat inmiddels weliswaar een beslissing op verzoekers aanvraag voor een vttv is genomen (op 2 april 2025), maar dat verzoeker daarin zes weken de tijd heeft gekregen om Sint Maarten uit eigen beweging te verlaten. Daarbij is tevens aangegeven dat, indien hij het land binnen zes weken niet heeft verlaten, verzoeker kan worden verwijderd conform artikel 19 lid 1 LTU. Die termijn is op dit moment nog niet verstreken. Dit betekent dat verzoeker niet direct opnieuw in bewaring kan worden gesteld ter fine van verwijdering.
2.17.
Er is aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. Met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht worden de proceskosten bepaald op Cg 1.400,--, zijnde 1 punt van Cg 700,-- voor het verzoekschrift en 1 punt van Cg 700,-- voor de mondelinge behandeling.

3.De beslissing

Het Gerecht:
  • schorst de maatregel van bewaring van verzoeker hangende het beroep;
  • beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van verzoeker;
  • schorst de verwijderingsbeschikking van verzoeker;
  • veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure en bepaalt dat het land Sint Maarten aan verzoeker zal betalen een bedrag van Cg 1.400,-- voor salaris gemachtigde;
  • wijst het meer of anders verzochte af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Drenth, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 24 april 2025.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.