In deze zaak, behandeld door het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, gaat het om een geschil tussen een eiseres en een gedaagde over een huur- en verhuurovereenkomst. Eiseres heeft een woning gehuurd van gedaagde en heeft bij aanvang van de huurovereenkomst een borgsom van $600,- betaald. Na afloop van de huurovereenkomst heeft eiseres haar borgsom teruggevraagd, maar gedaagde weigert dit te doen, omdat zij meent dat de borgsom ook kan worden gebruikt voor openstaande vorderingen, zoals kosten voor water en elektriciteit. Het Gerecht heeft op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. Het Gerecht oordeelt dat gedaagde gelijk heeft in de zin dat de borgsom kan worden verrekend met openstaande kosten, maar dat de eindafrekening te lang op zich heeft laten wachten. Het Gerecht heeft vastgesteld dat eiseres nog niet alle kosten voor water en elektriciteit had betaald en dat gedaagde op 22 juli 2024 een bedrag van $322,- aan eiseres heeft terugbetaald. Het Gerecht heeft de vordering van eiseres afgewezen en bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.