ECLI:NL:OGEAM:2025:41

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
30 juni 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
SXM202400778-LAR00080/2024
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen van paspoortaanvraag en wijziging van geslachtsnaam en afstammingsgegevens van minderjarige

In deze zaak hebben eisers, ouders van een minderjarige, beroep ingesteld tegen twee beschikkingen van de overheid van Sint Maarten. De eerste beschikking betrof het niet in behandeling nemen van een paspoortaanvraag voor de minderjarige, terwijl de tweede beschikking de wijziging van de geslachtsnaam en afstammingsgegevens van de minderjarige in de basisadministratie betrof. De primaire beschikking, waarin de paspoortaanvraag niet werd behandeld, werd door de eisers betwist. Het Gerecht oordeelde dat de grondslag voor het buiten behandeling stellen van de aanvraag was komen te vervallen, aangezien de minderjarige de Nederlandse nationaliteit bezat. De bestreden beschikking 1 werd vernietigd omdat de eisers niet waren gehoord in de bezwaarfase, wat in strijd was met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen. De tweede beschikking, die de wijziging van de geslachtsnaam en afstammingsgegevens betrof, werd ook vernietigd omdat de verweerder niet bevoegd was om deze wijziging door te voeren. Het Gerecht droeg verweerder op om binnen vier weken opnieuw op de paspoortaanvraag te beslissen, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 30 juni 2025
Zaaknummer: SXM202400778-LAR00080/2024
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
In het geding van:

1.[eiser],

eiser sub 1,
wonende te Nederland, en
2. [eiseres],
eiseres sub 2,
wonende te Sint Maarten,
in hun hoedanigheid van ouders en wettelijk vertegenwoordigers van het minderjarige kind [naam minderjarige] (hierna: de minderjarige),
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
tegen

1.DE GOUVERNEUR VAN SINT MAARTEN,

verweerder sub 1,

2. DE MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN VAN SINT MAARTEN,

verweerder sub 2,

3. DE DIENST BURGERZAKEN VAN SINT MAARTEN,

verweerder sub 3,
allen gezeteld te Sint Maarten,
hierna gezamenlijk te noemen: verweerders,
gemachtigde: mw. D. WILLIAMS-WARNER.
Procesverloop
Bij beschikking van 18 juli 2023 (hierna: de primaire beschikking) heeft verweerder sub 1 de paspoortaanvraag ten behoeve van de minderjarige niet in behandeling genomen.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire beschikking.
Bij beschikking van 22 mei 2024 (hierna: de bestreden beschikking 1) heeft verweerder sub 1 gereageerd op het bezwaarschrift van eisers tegen de primaire beschikking.
Bij beschikking van eveneens 22 mei 2024 (hierna: de bestreden beschikking 2) heeft verweerder sub 2 de geslachtsnaam en de afstammingsgegevens van de minderjarige in de basisadministratie gewijzigd.
Eiseres heeft op 3 juli 2024 een beroepschrift met producties ingediend tegen de bestreden beschikking 1 en de bestreden beschikking 2 (hierna gezamenlijk te noemen: de bestreden beschikkingen).
Door de gemachtigde is een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 februari 2025. Eiseres sub 2 is in persoon verschenen. Verweerders zijn bij hun gemachtigde voornoemd verschenen. De zaak is ter zitting aangehouden, in afwachting van de uitkomsten van onderling overleg tussen partijen.
Na de zitting heeft het Gerecht het volgende stuk ontvangen:
- een brief van eiser sub 1 van 6 mei 2025.
De mondelinge behandeling is voortgezet ter zitting van 19 mei 2025. Eiser sub 1 heeft op zijn verzoek via een videoverbinding deelgenomen aan de mondelinge behandeling. Eiseres sub 2 is in persoon verschenen. Verweerders zijn bij hun gemachtigde voornoemd verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.
Overwegingen
Wat is relevant in deze zaak om te weten?
1.1.
De minderjarige is geboren op [geboortedag] 2010 in Saint Martin. Blijkens een in Saint Martin opgemaakte geboorteakte betreffende de minderjarige (hierna: de Franse geboorteakte) is eiseres sub 2 de moeder van de minderjarige. Bij de aangifte van geboorte is in deze geboorteakte voorts als geslachtsnaam van de minderjarige die van de moeder, [achternaam moeder], opgenomen.
1.2.
Eiseres sub 2 was ten tijde van de geboorte van de minderjarige gehuwd met [naam juridische vader] (hierna: [juridische vader]). [juridische vader] heeft de Nederlandse nationaliteit. Het huwelijk tussen eiseres sub 2 en [juridische vader] is op 26 maart 2010 ontbonden in Sint Maarten.
1.3.
Blijkens de Franse geboorteakte heeft eiser sub 1 de minderjarige op 8 maart 2010 erkend in Saint Martin. Daarnaast is de geslachtsnaam van de minderjarige op 24 september 2012 gewijzigd in [eiser], de geslachtsnaam van eiser sub 1.
1.4.
De minderjarige is op 28 november 2012 ingeschreven in de basisadministratie van Sint Maarten. Hierbij is de minderjarige op basis van de gegevens uit de Franse geboorteakte ingeschreven met de geslachtsnaam ‘[achternaam eiser]’ en is de minderjarige geregistreerd met de Nederlandse nationaliteit, waarover zij door de erkenning door eiser sub 1 beschikt.
1.5.
Op 28 november 2012 en 16 januari 2018 heeft verweerder sub 1 telkens een Nederlands paspoort ten behoeve van de minderjarige afgegeven. In deze paspoorten is als geslachtsnaam van de minderjarige ‘[eiser]’ vermeld.
1.6.
Op 13 juli 2023 hebben eisers een Nederlands paspoort aangevraagd voor de minderjarige. Bij de primaire beschikking is deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat uit onderzoek is gebleken dat de minderjarige niet voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit.
1.7.
De toepasselijke regelgeving in deze zaak is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die daarvan deel uitmaakt.
De inhoud van de bestreden beschikkingen
2. In de bestreden beschikking 1 heeft verweerder sub 1 voorop gesteld dat het niet in behandeling nemen van de paspoortaanvraag geen beschikking betreft. Daarnaast is op basis van onderzoek naar de nationaliteit en identiteit van de minderjarige geconcludeerd dat de erkenning van de minderjarige door eiser sub 1 nietig is, omdat eiseres sub 2 ten tijde van de geboorte van de minderjarige gehuwd was met [juridische vader], die om die reden als juridische vader van de minderjarige moet worden aangemerkt. Nu een kind juridisch gezien – naast de moeder – geen twee vaders kan hebben, is de latere erkenning door eiser sub 1 van de minderjarige nietig wegens strijd met de Sint Maartense openbare orde. Nu de minderjarige beschikt over het Nederlanderschap via [juridische vader], blijft haar Nederlandse nationaliteit in de basisadministratie in stand.
3. Bij de bestreden beschikking 2, met als onderwerp ‘Beschikking correctie persoonsgegevens’, heeft verweerder sub 2 – onder gelijkluidende overwegingen als hiervoor weergegeven onder 2. – medegedeeld dat de geslachtsnaam en de afstammingsgegevens van de minderjarige in de basisadministratie worden gewijzigd. [juridische vader] wordt als de juridische vader van de minderjarige geregistreerd, waardoor de Nederlandse nationaliteit van de minderjarige in stand blijft. Als geslachtsnaam van de minderjarige wordt ‘[eiseres]’ opgenomen.
Wie zijn verweerders bij de bestreden beschikkingen?
4.1.
Eisers hebben hun beroepschrift gericht tegen verweerder sub 3, te weten de Dienst Burgerzaken van Sint Maarten. Het Gerecht stelt op basis van de inhoud van de bestreden beschikkingen vast dat verweerder sub 3 de bestreden beschikkingen telkens heeft genomen namens de daartoe bevoegde minister. Dit brengt mee dat het Gerecht verweerder sub 1 aanmerkt als het bestuursorgaan dat de bestreden beschikking 1 heeft genomen, en verweerder sub 2 als het bestuursorgaan dat de bestreden beschikking 2 heeft genomen.
4.2.
Het voorgaande brengt mee dat eisers niet-ontvankelijk zijn voor zover zij hun beroep richten tegen verweerder sub 3.
Het geschil
5.1.
Eisers hebben het Gerecht verzocht het beroep gegrond te verklaren, de beschikkingen waarvan beroep te vernietigen en verweerder op te dragen de minderjarige blijvend in de basisadministratie op te nemen met de Nederlandse nationaliteit en de geslachtsnaam ‘[eiser]’, en desverlangd reis- en/of identiteitsdocumenten af te geven op deze naam en nationaliteit. Verder is verzocht om een proceskostenveroordeling.
5.2.
Eiser legt daaraan het volgende ten grondslag. Ten aanzien van de bestreden beschikking 1, stellen eisers dat er geen bevoegdheid bestond voor het verrichte onderzoek naar de nationaliteit en afstamming van de minderjarige, nu artikel 9 van de Paspoortuitvoeringsregeling Caribische landen (hierna: PUCar) per 1 januari 2021 is vervallen. Daarnaast stellen eisers dat zij ten onrechte niet zijn gehoord in de bezwaarfase en dat in de beschikking onvoldoende op hun bezwaargronden is ingegaan. Nu in de bestreden beschikking 1 is erkend dat de minderjarige de Nederlandse nationaliteit bezit, had verweerder sub 1 de aanvraag om een paspoort (verder) in behandeling moeten nemen.
5.3.
Ten aanzien van de in de bestreden beschikking 2 gewijzigde gegevens in de basisadministratie, stellen eisers zich primair op het standpunt dat de erkenning door eiser sub 1 van de minderjarige rechtsgeldig is. Naar Frans recht is erkenning door de biologische vader mogelijk van een kind waarvan de moeder is gehuwd met een ander, en deze erkenning dient op grond van regels van internationaal privaatrecht in Sint Maarten te worden gerespecteerd. Subsidiair, indien de rechtsgeldigheid van de erkenning dient te worden beoordeeld naar Sint Maartens recht, wijzen eisers erop dat geen van de nietigheidsgronden van artikel 1:204 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan de orde zijn en dat eiser sub 1 op grond van 1:199 van het BW de juridische vader is geworden van de minderjarige. Van strijd met de Sint Maartense openbare orde is volgens eisers evenmin sprake. Eisers zijn van mening dat verweerder sub 2 onder de gegeven omstandigheden – gelet op het feit dat de minderjarige in 2012 van rechtswege is toegelaten tot Sint Maarten met de geslachtsnaam ‘[eiser]’, vervolgens tweemaal paspoorten voor haar zijn afgegeven met deze geslachtsnaam en het tijdsverloop van ruim 10 jaren – het recht heeft verwerkt om zich te beroepen op de nietigheid van de erkenning en niet bevoegd is om de geslachtsnaam en afstammingsgegevens van de minderjarige in de basisadministratie te wijzigen. Eisers wijzen daarbij op de belangen van de minderjarige, die thans, op 15-jarige leeftijd, plotseling wordt geconfronteerd met een wijziging van haar geslachtsnaam en afstammingsgegevens.
5.4
Verweerder heeft verweer gevoerd en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
5.5.
Op de standpunten van partijen wordt voor het overige hierna zo nodig nader ingegaan.
De beoordeling van de bestreden beschikking 1 (paspoortaanvraag)
6.1.
Het Gerecht stelt bij zijn beoordeling voorop dat de bestreden beschikking 1 wordt aangemerkt als een beschikking in heroverweging op het bezwaarschrift dat op grond van artikel 68 van de Lar is genomen en op rechtsgevolg is gericht. Daarbij is meegewogen dat de gemachtigde ter zitting heeft toegelicht dat dat de bestreden beschikking 1 als definitieve beschikking op bezwaar heeft te gelden en dat hiermee een einde is gekomen aan de bezwaarfase.
6.2.
Het Gerecht is van oordeel dat de beslissing om een paspoortaanvraag op grond van artikel 50, eerste lid, van de PUCar niet in behandeling te nemen moet worden aangemerkt als een beschikking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar). Hiermee is de paspoortaanvraag immers inhoudelijk behandeld, en de beslissing om de aanvraag buiten behandeling te stellen dient dan ook feitelijk te worden beschouwd en gelezen als een beschikking tot het op inhoudelijke gronden afwijzen van die aanvraag. Gelet hierop is de overweging in de bestreden beschikking 1, dat het buiten behandeling stellen van de paspoortaanvraag geen beschikking is, onjuist.
6.3.
Ten aanzien van het verrichte onderzoek, overweegt het Gerecht dat de autoriteit die de paspoortaanvraag in ontvangst neemt zich op grond van artikel 28, eerste lid, van de Paspoortwet de nodige zekerheid dient te verschaffen over de identiteit en nationaliteit van de aanvrager. Als onzekerheid bestaat over de identiteit dan wel over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt daarnaar gelet op het bepaalde in artikel 2.1, tweede lid, van het Paspoortbesluit een gericht onderzoek ingesteld.
6.4.
Anders dan eisers betogen, brengt de omstandigheid dat artikel 9 van de Paspoortuitvoeringsregeling Caribische landen (hierna: PUCar) per 1 januari 2021 is vervallen, niet mee dat er geen grondslag was voor bovenvermeld onderzoek. Zoals ook uit de toelichting bij de Regeling houdende de wijziging van de PUCar van 6 december 2020 (Stcrt. 2020, 63416) valt af te leiden, is artikel 9 van de PUCar vervallen om de reden dat de inhoud daarvan reeds is opgenomen in artikel 2.1 van het Paspoortbesluit. Dit laatste artikel biedt een toereikende grondslag voor het verrichte onderzoek. De enkele omstandigheid dat verweerder sub 2 abusievelijk artikel 9 van de PUCar in de bestreden beschikking 1 heeft opgenomen, maakt dit niet anders.
6.5.
Het Gerecht is van oordeel dat de bestreden beschikking 1 onzorgvuldig is voorbereid, nu eisers in de bezwaarfase zonder enige (opgave van) reden niet zijn uitgenodigd voor een hoorzitting. Dit is in strijd met het bepaalde van artikel 64, eerste lid, van de Lar. Niet is gesteld of gebleken dat er redenen waren om van de hoorzitting af te zien. Voorts is in de motivering van de bestreden beschikking 1 onvoldoende ingegaan op de door eisers gemaakte bezwaren en ontbreekt bovendien een deugdelijke en volledige heroverweging van de primaire beschikking. Verweerder sub 1 heeft in de bestreden beschikking 1 – voor zover hier van belang – volstaan met de constatering dat de minderjarige over de Nederlandse nationaliteit beschikt. Dit betekent echter dat de grondslag voor het buiten behandeling stellen van de paspoortaanvraag is komen te ontvallen, en dat deze aanvraag verder in behandeling moet worden genomen. Ter zitting is dit door de gemachtigde erkend, en is tevens bevestigd dat de minderjarige voldoet aan de voorwaarden voor de afgifte van een Nederlands paspoort.
6.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep, voor zover gericht tegen de bestreden beschikking 1, gegrond is. De bestreden beschikking 1 zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 64, eerste lid, van de Lar, artikel 50, eerste lid, van de PUCar en het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Het Gerecht ziet in het voorgaande tevens aanleiding om de primaire beschikking te herroepen, en verweerder sub 1 op te dragen om binnen vier weken opnieuw op de paspoortaanvraag voor de minderjarige te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij dient verweerder sub 1 de paspoortaanvraag verder in behandeling te nemen, en het aangevraagde paspoort zo spoedig mogelijk uit te reiken.
6.7.
Het Gerecht merkt hierbij op dat partijen tijdens de mondelinge behandeling van 19 mei 2025 hebben afgesproken dat, in verband met een voorgenomen vakantie naar het buitenland van de minderjarige, op korte termijn een paspoort voor de minderjarige zal worden uitgereikt. Voor zover reeds op de paspoortaanvraag van de minderjarige is beslist door uitreiking van een paspoort voor de minderjarige, kan verweerder ter voldoening aan de hiervoor gegeven opdracht van het Gerecht volstaan met een verwijzing naar deze beslissing.
6.8.
Wat partijen in dit verband nog verdeeld houdt, is de vraag welke geslachtsnaam in het paspoort moet worden vermeld, die van ‘[eiseres]’ of ‘[eiser]’. De beantwoording van deze vraag hangt samen met de wijziging van de geslachtsnaam in de basisadministratie, en zal hierna onder het kopje ‘conclusie en gevolgen’ aan de orde komen, na de beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden beschikking 2.
De beoordeling van de bestreden beschikking 2 (wijziging gegevens basisadministratie)
7.1.
Het Gerecht stelt bij zijn beoordeling voorop dat de bestreden beschikking 2 wordt aangemerkt als een besluit van een bestuursorgaan dat op grond van artikel 19 van de Landsverordening basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Landsverordening) is genomen en op rechtsgevolg is gericht. Hoewel in de bezwaarclausule bij de bestreden beschikking 2 is vermeld dat binnen een gestelde termijn een definitief besluit zal worden genomen, heeft de gemachtigde ter zitting toegelicht dat dat de bestreden beschikking 2 als definitieve beslissing heeft te gelden en dat de wijziging in de basisadministratie feitelijk is uitgevoerd. Gelet op het voorgaande is de bestreden beschikking 2 een beschikking als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Lar.
7.2.
Het Gerecht stelt vast dat de minderjarige in 2012 in de basisadministratie is ingeschreven op basis van (de gegevens uit) de Franse geboorteakte. Daarnaast stelt het Gerecht vast dat de wijziging in de bestreden beschikking 2 niet op (wijziging van) de nationaliteit van de minderjarige. Wel is hierin beslist dat de geslachtsnaam van de minderjarige en de gegevens over haar vader worden gewijzigd. Het Gerecht ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of verweerder op grond van de Landsverordening bevoegd was tot wijziging van de deze gegevens. Het Gerecht beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
7.3.
Uit artikel 19, eerste lid, aanhef en onder e, van de Landsverordening volgt dat verweerder bevoegd is een voornemen te uiten over het plaatsen van een
aantekeningbij een algemeen gegeven over de onjuistheid van dat gegeven of over de strijdigheid daarvan met de openbare orde. Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, sub 7 en 8, van de Landsverordening worden – voor zover hier van belang – door de beheerder van de basisadministratie uitsluitend de volgende gegevens opgenomen: gegevens over het administratienummers en het ID-nummer van de ouders.
7.4.
Verweerder sub 2 heeft in de bestreden beschikking opgenomen dat hij overgaat tot wijziging van de geslachtsnaam en de afstammingsgegevens van de minderjarige, in die zin dat de geslachtsnaam wordt gewijzigd naar ‘[eiseres]’ en als vader van de minderjarige [juridische vader] wordt geregistreerd. Nog daargelaten dat het vereiste voornemen daartoe ontbreekt, volgt die bevoegdheid gelet op het voorgaande niet uit artikel 19 van de Landsverordening.
7.5.
Nu verweerder sub 2 niet bevoegd is tot wijziging van de geslachtsnaam en de afstammingsgegevens van de minderjarige, is het beroep gegrond en zal de bestreden beschikking 2 worden vernietigd. Het voorgaande brengt ook mee dat de rechtsgevolgen van de bestreden beschikking 2 niet in stand kunnen blijven. De overige beroepsgronden behoeven om deze reden geen verdere bespreking.
Conclusie en gevolgen
8.1.
De conclusie is dat het beroep tegen de bestreden beschikkingen gegrond is en dat deze beschikkingen zullen worden vernietigd. Het Gerecht zal de primaire beschikking herroepen, en verweerder sub 1 opdragen om binnen vier weken opnieuw op de paspoortaanvraag voor de minderjarige te beslissen, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak.
8.2.
Vernietiging van de bestreden beschikking 2 brengt mee dat ervan uitgegaan moet worden dat deze nooit heeft bestaan. Dit betekent dat alle rechtsgevolgen die voortvloeien uit de vernietigde beschikking ook moeten worden teruggedraaid. In dit geval dienen de gegevens van de minderjarige in de basisadministratie te worden hersteld, in die zin dat wederom als geslachtsnaam van de minderjarige ‘[eiser]’ is opgenomen en eiser sub 1 als vader van de minderjarige is geregistreerd.
8.3.
Ten aanzien van de vraag welke geslachtsnaam in het paspoort van de minderjarige moet worden vermeld, brengt het voorgaande mee de correcte vermelding op basis van de opgenomen persoonsgegevens in de basisadministratie ‘[eiser]’ is. Voor zover (zie in dit verband de overwegingen 6.7 en 6.8) verweerder sub 1 reeds een paspoort heeft uitgereikt met de geslachtsnaam ‘[eiseres]’, dient verweerder sub 1 dit te corrigeren door alsnog een paspoort uit te reiken met de geslachtsnaam ‘[eiser]’.
8.4.
Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, is er in beginsel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Nu aan eisers feitelijk geen rechtsbijstand is verleend omdat zij het beroepschrift zelf hebben opgesteld, is geen plaats voor een vergoeding. Wel zal het Gerecht het Land Sint Maarten opdragen om aan eisers Cg 150,- te betalen als vergoeding van het door hun gestorte griffierecht.
De beslissing
Het Gerecht:
  • verklaart het beroep, voor zover gericht tegen verweerder sub 3, niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor het overige gegrond;
  • vernietigt de bestreden beschikkingen van 22 mei 2024 (bestreden beschikking 1 en bestreden beschikking 2);
  • herroept de primaire beschikking van 18 juli 2023;
  • draagt verweerder sub 1 op om binnen vier weken na deze uitspraak opnieuw op de paspoortaanvraag voor de minderjarige te beslissen, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
  • draagt het Land Sint Maarten op het betaalde griffierecht van Cg 150,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Martinez-Hammer, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 30 juni 2025.
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen alle partijen hoger beroep instellen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.
Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Het hoger beroep moet worden ingediend bij het Gerecht dat de uitspraak heeft gedaan.
De indiener van het hoger beroep moet in ieder geval:
- het hoger beroepschrift indienen in tweevoud;
- een afschrift van deze uitspraak bijvoegen;
- vermelden waarom hij het niet eens is met de uitspraak (hoger beroepsgronden).
Partijen kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om binnen de gegeven hoger beroepstermijn te volstaan met een pro-forma hoger beroepschrift. Dit betekent dat de hoger beroepsgronden op een later moment worden ingediend.
Voor het instellen van het hoger beroep is griffierecht verschuldigd.
BIJLAGE
Paspoortwet
Artikel 28, eerste lid:
De in artikel 26 bedoelde autoriteit verschaft zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, en indien deze geen Nederlander is, tevens met betrekking tot diens verblijfstitel.
Paspoortbesluit
Artikel 2.1. Vaststelling identiteit en Nederlanderschap:
1. Voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager, alsmede over zijn Nederlanderschap (…) wordt gebruik gemaakt van het door de aanvrager overgelegde Nederlandse reisdocument, de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens, alsmede van de in de basisadministratie dan wel de in de basisregister reisdocumenten opgenomen gegevens of van overige bij de tot uitreiking bevoegde autoriteit aanwezige documenten.
2 Indien onzekerheid bestaat over de identiteit dan wel over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de identiteit dan wel de nationaliteit met behulp van door de aanvrager te overleggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, reisdocumenten die op zijn naam zijn gesteld, dan wel buitenlandse reisdocumenten waarin hij staat vermeld en eventuele andere bewijsstukken.
Paspoortuitvoeringsregeling Caribische landen (PUCar)
Artikel 50, eerste lid:
Een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 2.1 tot en met 2.15 van het besluit en de artikelen 11 tot en met 49 wordt niet in behandeling genomen.
Landsverordening basisadministratie persoonsgegevens
Artikel 5, eerste lid:
Inschrijving in de basisadministratie vindt plaats op grond van de geboorteakte, de aangifte van verblijf en adres, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van betrokkene of ambtshalve.
Artikel 19:
1. Als de minister het voornemen heeft:
(…)
e. bij een opgenomen algemeen gegeven een aantekening over de onjuistheid van dat gegeven of over de strijdigheid daarvan met de openbare orde te plaatsen;
(…)
doet hij van dat voornemen aan de betrokkene zo spoedig mogelijk (…) schriftelijk mededeling onder vermelding van de gronden.
2. De ministerstelt de betrokkene in de gelegenheid binnen vier weken na de verzending van de mededeling van het voornemen, bedoeld in het eerste lid, zijn zienswijze schriftelijk kenbaar te maken en zo nodig mondeling toe te lichten.
3. De in het tweede lid bedoelde termijn kan op schriftelijk verzoek van betrokkene, ten hoogste driemaal met telkens acht weken worden verlengd, voor zover het voornemen betrekking heeft op gegevens over de burgerlijke staat of de nationaliteit.
4. De minister neemt binnen vier weken nadat de betrokkene zijn zienswijze kenbaar heeft gemaakt dan wel binnen vier weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn de beslissing omtrent het voornemen.
5. De minister brengt zijn beslissing schriftelijk ter kennis van de betrokkene. De beslissing vermeldt de gronden daarvan, voor zover de zienswijze van de betrokkene niet wordt gevolgd.