ECLI:NL:OGEAM:2025:49

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
SXM202500595
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van conservatoir maritaal beslag in kort geding

In deze zaak heeft eiser, erfgenaam van C, op 5 juni 2025 een verzoekschrift ingediend tot opheffing van een conservatoir maritaal beslag dat op 26 mei 1997 was gelegd door gedaagde op onroerend goed. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 juli 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, terwijl gedaagde niet verschenen. De rechter heeft vastgesteld dat het beslag is gelegd in het kader van een echtscheiding tussen gedaagde en C, die op 2 oktober 1996 is uitgesproken. Gedaagde had in 1997 verzocht om conservatoir beslag op de nog niet verdeelde gemeenschap van goederen, maar zijn vorderingen zijn in eerdere procedures afgewezen. Eiser heeft gesteld dat het beslag moet worden opgeheven om de verdeling van de nalatenschap van C te kunnen afronden. De rechter heeft geoordeeld dat het beslag van rechtswege is vervallen, omdat de hoofdzaak inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan. De vordering van eiser is toegewezen, en gedaagde is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 11 juli 2025.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202500595
Vonnis in kort geding d.d. 11 juli 2025
in de zaak van
[eiser],
ERFGENAAM VAN [C],
wonende in [woonplaats],
eiser,
gemachtigden: mr. B. Brooks en mr. T.T.P. Heymans,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
eiser] heeft op 5 juni 2025 een verzoekschrift ingediend. Op 3 juli 2025 heeft [eiser] aanvullende productie (nummer 12) ingediend. Vervolgens heeft op 4 juli 2025 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [eiser] (on-line) en de gemachtigde van [eiser] zijn verschenen en het woord hebben gevoerd.
[gedaagde] is niet verschenen; tegen hem is verstek verleend.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is verklaard.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1. [
gedaagde] is gehuwd geweest met [C]. Bij vonnis van de 31e kamer van 2 oktober 1996 van de rechtbank in Brussel is de echtscheiding tussen [gedaagde] en [C] uitgesproken.
2.2. [
gedaagde] heeft op 15 mei 1997 verzocht om conservatoir maritaal beslag te mogen leggen op de roerende en onroerende goederen van de nog niet tussen partijen verdeelde gemeenschap van goederen. Dat verlof is door de rechter in eerste aanleg op Sint Maarten verleend op 19 mei 1997. Uit hoofde van dat verlof heeft [gedaagde] op 26 mei 1997 onder andere beslag gelegd op een perceel land [kadastrale omschrijving].
2.3.
Bij verzoekschrift van 2 juni 1997 heeft [gedaagde] de vanwaardeverklaring van het maritaal beslag verzocht. In de daarop volgende procedure heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten na drie tussenvonnissen op 17 augustus 1999 in een eindvonnis de vorderingen aan [gedaagde] ontzegd.
2.4. [
gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen dat eindvonnis. Bij vonnis van 24 maart 2000 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba het bestreden vonnis bevestigd.
2.5. [
C] is op 20 november 2002 overleden. [eiser] en zijn zus [M] waren haar erfgenamen.
[M] is op 15 oktober 2021 overleden.
2.6.
In de nalatenschap is onder andere gevallen het onroerend goed gelegen in [kadastrale omschrijving]. In het kadaster staat [M] als eigenares vermeld en ook dat dit onroerend goed op 26 mei 1997 in conservatoir maritaal beslag is genomen door [gedaagde].

3.Het geschil

3.1. [
eiser] vordert dat het Gerecht, rechtsprekende in Kort Geding, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad het conservatoir maritaal beslag van 26 mei 1997, ingeschreven in [kadastrale omschrijving] op het onroerend goed, opheft, met machtiging aan de bewaarder van de openbare registers tot doorhaling daarvan en gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Aan deze vordering heeft [eiser] het volgende ten grondslag gelegd.
In 2023 werd besloten om het onroerend goed te koop te zetten om de verdeling van de nalatenschap van [C] definitief af te ronden. Om dit te kunnen bewerkstelligen dient onder meer het beslag doorgehaald te worden. [gedaagde] werd daartoe door de gemachtigde van [eiser] aangeschreven, maar [gedaagde] heeft geweigerd hieraan mee te werken.
3.3.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat [gedaagde] zich op het standpunt stelt dat hij tijdens zijn huwelijk met [C] een schenking heeft gedaan van een groot geldbedrag. Daarmee heeft zij het desbetreffende stuk land op Sint Maarten gekocht. [gedaagde] heeft later de schenking volgens Belgisch recht herroepen en wenste als gevolg daarvan het perceel geleverd te krijgen. Zowel het Gerecht in eerste aanleg als het Gemeenschappelijk Hof hebben zijn vordering afgewezen.
[gedaagde] wil als [leeftijd]-jarige niets meer met de familie van zijn ex-echtgenote te maken hebben. Daarnaast heeft hij geïnformeerd wat [eiser] er voor over zou hebben, als hij zou meewerken aan het verzoek.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering tot opheffing van het beslag is gebaseerd op artikel 705 Rv. Het verlof tot het leggen van het beslag is op Sint Maarten verleend en het beslag is ook op Sint Maarten gelegd. De rechter in eerste aanleg is daarom bevoegd om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Artikel 704, tweede lid Rv. bepaalt het volgende:
“Wordt de eis in de hoofdzaak afgewezen, en is deze afwijzing in kracht van gewijsde gegaan, dan vervalt daardoor tevens van rechtswege het beslag.“Tegen de beslissing van het Gemeenschappelijk Hof van 24 maart 2000 is geen cassatie ingesteld. Dat betekent dat het inmiddels 25 jaar geleden in kracht van gewijsde is gegaan. Het beslag is dus van rechtswege vervallen.
4.3. [
gedaagde] wenst niet mee te werken aan opheffing van het beslag, maar heeft geen gegronde redenen aangevoerd, waarom het beslag nog zou moeten worden gehandhaafd. De vordering zal daarom worden toegewezen.
4.4. [
gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
explootkosten Cg 490,50
griffierecht Cg 450,00
salaris gemachtigde
Cg 1.000,00+
totaal: Cg 1.940,50.

5.De beslissing

Het Gerecht:
Rechtdoende in kort geding:
5.1.
heft op het conservatoir maritaal beslag van 26 mei 1997, ingeschreven in [kadastrale omschrijving], en rustend op het onroerend goed;
5.2.
machtigt de bewaarder van de openbare registers tot doorhaling van dat beslag;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op Cg 1.940,50 alsmede in de nakosten, te voldoen binnen 14 dagen van betekening van het vonnis, en voor het geval voldoening van de (na) kosten niet plaatsvindt binnen gestelde termijn, deze (na)kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum het verzuim tot de dag der algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, rechter, bijgestaan door J.F.M. Becker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2025.