In deze zaak heeft eiser, erfgenaam van C, op 5 juni 2025 een verzoekschrift ingediend tot opheffing van een conservatoir maritaal beslag dat op 26 mei 1997 was gelegd door gedaagde op onroerend goed. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 juli 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, terwijl gedaagde niet verschenen. De rechter heeft vastgesteld dat het beslag is gelegd in het kader van een echtscheiding tussen gedaagde en C, die op 2 oktober 1996 is uitgesproken. Gedaagde had in 1997 verzocht om conservatoir beslag op de nog niet verdeelde gemeenschap van goederen, maar zijn vorderingen zijn in eerdere procedures afgewezen. Eiser heeft gesteld dat het beslag moet worden opgeheven om de verdeling van de nalatenschap van C te kunnen afronden. De rechter heeft geoordeeld dat het beslag van rechtswege is vervallen, omdat de hoofdzaak inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan. De vordering van eiser is toegewezen, en gedaagde is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitgesproken op 11 juli 2025.