ECLI:NL:OGEAM:2025:52

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
17 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
SXM202500750-LAR 121/2025
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de staandehouding en de verwijderingsbeschikking van een vreemdeling zonder geldige verblijfsvergunning

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 17 juli 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van een vreemdeling, geboren in Haïti, die zonder geldige verblijfsvergunning in Sint Maarten verbleef. De vreemdeling was op 8 augustus 2023 het eiland binnengekomen met een tijdelijk visum, maar had zich niet gemeld bij de autoriteiten voor een verblijfsvergunning. Op 8 juli 2025 werd hij tijdens een routinecontrole door immigratieambtenaren staande gehouden en vervolgens in vreemdelingenbewaring geplaatst. De vreemdeling verzocht om schorsing van de inbewaringstelling en de verwijderingsbeschikking, stellende dat de staandehouding onrechtmatig was en gebaseerd op etnische profilering. Het Gerecht oordeelde dat de staandehouding rechtmatig was, aangezien de vreemdeling geen verblijfsdocumenten kon tonen en er geen aanwijzingen waren voor etnische profilering. Het Gerecht concludeerde dat de maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking rechtmatig waren, en dat er geen grond was voor schorsing van deze besluiten. De vreemdeling had geen verzoek om internationale bescherming ingediend en er was geen zicht op legalisering van zijn verblijf.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 17 juli 2025
Zaaknummer: SXM202500750-LAR 121/2025
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van:
[verzoeker],
thans verblijvende in vreemdelingendetentie te Sint Maarten,
verzoeker,
gemachtigde: mr. R.M. STOMP,
tegen
DE MINISTER VAN JUSTITIE VAN SINT MAARTEN,
zetelend te Sint Maarten,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.M. MARICA.

1.Inleiding

1.1.
In deze zaak beoordeelt het Gerecht het verzoek van verzoeker om de beschikkingen van de Minister inhoudende zijn inbewaringstelling en verwijdering uit Sint Maarten te schorsen.
1.2.
Na indiening van het verzoekschrift met producties op 9 juli 2025, heeft verzoeker bij e-mail bericht van 14 juli 2025 aanvullende producties ingediend. De Minister heeft op 14 juli 2025 een verweerschrift met producties ingediend. Bij e-mail bericht van 15 juli 2025 heeft de gemachtigde van verzoeker zijn pleitnota ingediend.
1.3.
Het Gerecht heeft het verzoek op 15 juli 2025 op de zitting behandeld. Verzoeker is in persoon verschenen. De gemachtigde van verzoeker is wegens uitlandigheid niet verschenen. Verweerder is bij de gemachtigde voornoemd verschenen. Tevens was ter zitting aanwezig een tolk Creools-Frans, mevrouw A. De Polo. Zij heeft alles wat op de zitting is besproken, voor de verzoeker vertaald, omdat hij de Nederlandse en Engelse taal niet machtig is.

2.Beoordeling door het Gerecht

2.1.
Het Gerecht zal in deze zaak alleen op het verzoek om een voorlopige voorziening beslissen en niet op het ingestelde beroep, omdat daarvoor geen toestemming van alle partijen is verkregen en geen sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond beroep.
2.2.
Naar voorlopig oordeel van het Gerecht zijn de maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking rechtmatig en niet in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.3.
Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit.
Wat is in deze zaak relevant om te weten?
2.4.
Verzoeker is geboren op [geboortedatum] 1993 te Haïti en hij heeft de Haïtiaanse nationaliteit. Verzoeker is op 8 augustus 2023 Sint Maarten binnen gekomen op een visum met een geldigheidsduur tot 8 september 2023. Verzoeker is niet vertrokken en verblijft sindsdien onrechtmatig in Sint Maarten. Verzoeker heeft geen verzoek om een verblijfsvergunning ingediend, op welke grond dan ook.
2.5.
Op 8 juli 2025 is verzoeker omstreeks 8:00 uur op de A.J.C. Brouwers Road in de buurt van Carrefour Supermarket staande gehouden tijdens een routine controle van immigratieambtenaren in de Bush Road area. Nadat verzoeker geen verblijfspapieren kon tonen is hij naar de Mobile Control Unit gebracht. Verzoeker is om 9:00 uur gehoord door de Immigratiedienst. Na dit verhoor is verzoeker in vreemdelingenbewaring geplaatst en heeft verweerder de ministeriele verwijderingsbeschikking genomen en de maatregel van bewaring opgelegd.
2.6.
De beschikking vreemdelingenbewaring en de verwijderingsbeschikking zijn op die dag aan hem uitgereikt. Hiertegen heeft verzoeker beroep ingesteld. Op dat beroep is nog niet beslist.
Is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvankelijk?
2.7.
De maatregel van bewaring en de verwijderingsbeschikking zijn op 8 juli 2025 aan verzoeker opgelegd. Daartegen is binnen zes weken, namelijk op 9 juli 2025, beroep ingesteld. Gelijktijdig is het verzoek tot een voorlopige voorziening ingediend. Dit verzoek is ontvankelijk.
Wat heeft de Minister aan de maatregel van bewaring en aan de verwijderingsbeschikking ten grondslag gelegd?
2.8.
In het bevelschrift, houdende de maatregel van bewaring, staat vermeld dat de maatregel wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, dat verzoeker geen geldige verblijfstitel heeft, dat hij arbeid verricht zonder tewerkstellingsvergunning en dat hij zich niet heeft gehouden aan de vertrektermijn.
In de verwijderingsbeschikking staat vermeld dat betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde, dat er een redelijk vermoeden bestaat dat verzoeker zal proberen onder te duiken en dat in alle objectieve redelijkheid gegrond kan worden gevreesd dat betrokkene zich aan zijn verwijdering zal onttrekken, terwijl de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden (op korte termijn) voorhanden zijn.
Wat zijn de verschillende standpunten?
2.9.
Verzoeker heeft het Gerecht verzocht over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening, aldus dat de verwijderingsbeschikking wordt geschorst en dat verzoeker onmiddellijk in vrijheid wordt gesteld. Aan dit verzoek legt verzoeker, kort samengevat, ten grondslag dat de staandehouding gebaseerd was op etnische profilering en daarmee onrechtmatig is. Verzoeker is zonder aanleiding staande gehouden, terwijl hij op de openbare weg in Cayhill liep.
Verzoeker is geen gevaar voor de openbare orde en er zijn geen aanwijzingen dat verzoeker zich aan verwijdering zal onttrekken. Verzoeker stelt traceerbaar te zijn en dat een meldplicht meer in de rede ligt. Bovendien stelt een lokale kerk, Church on the Solid Rock Foundation, zich garant voor verzoeker. De bewaring is daarom disproportioneel en de belangenafweging is gebrekkig.
Verzoeker heeft verder naar voren gebracht dat hij voor zijn zieke vader zorgt, die legaal in Sint Maarten verblijft. Verzoeker doet een beroep op bescherming van zijn gezins- en familieleven onder artikel 8 EVRM. Tot slot voert verzoeker aan dat de algehele situatie in Haïti inmiddels zodanig onveilig is, dat hij ook op die grond verblijf in op Sint Maarten zou moeten krijgen.
2.10.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en concludeert tot afwijzing van de verzoeken.
Wat vindt het Gerecht?
2.11.
Volgens artikel 85 van de Lar kan, op verzoek van de indiener van een beroep- of bezwaarschrift, het Gerecht de beschikking geheel of gedeeltelijk schorsen of ter zake een voorlopige voorziening treffen, als de uitvoering van de beschikking voor de belanghebbende onevenredig nadeel met zich mee zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen belang. Er is bovendien aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, indien het bezwaar of beroep een redelijke kans van slagen heeft.
2.12.
Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder a en b van Ltu kan de Minister van Justitie uit Sint Maarten verwijderen personen die in strijd met de wettelijke bepalingen nopens toelating en uitzetting het land zijn binnengekomen of personen die tot tijdelijk verblijf werden toegelaten, wanneer zij in het land worden aangetroffen nadat de geldigheidsduur van hun tijdelijke verblijfsvergunning is verstreken of nadat de geldigheid van de vergunning door enige oorzaak is vervallen.
2.13.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Ltu kan de betrokkene, indien hij naar het oordeel van de minister gevaar oplevert voor de openbare orde, de publieke rust of veiligheid of de goede zeden, dan wel indien naar zijn oordeel gegronde vrees bestaat dat betrokkene zal trachten zich aan zijn verwijdering te onttrekken, op bevel van de minister ter verzekering van zijn verwijdering in bewaring worden gesteld.
2.14.
In het beleid dat verweerder ter zake heeft uitgewerkt in de Richtlijnen van verweerder met betrekking tot de toepassing van de Ltu en het Toelatingsbesluit van mei 2012 (hierna: de Richtlijnen) is opgenomen dat de maatregel van bewaring wordt toegepast als deze onvermijdbaar is.
2.15.
Allereerst ligt de vraag voor of de staandehouding rechtmatig was. Die vraag wordt bevestigend beantwoord. Uit de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal blijkt dat verzoeker is aangehouden naar aanleiding van een routine controle van personen die zich bevonden nabij de bushalte aan de Bush Road, bij Carrefour Supermarket en Cost U Less Supermarket. Er zijn in totaal zeven aldaar aanwezige personen gecontroleerd op hun verblijfstatus en identiteit. Verzoeker en een andere gecontroleerde persoon zijn staande gehouden en de overige gecontroleerde personen konden hun weg vervolgen. Uit de nadere controle bleek vervolgens dat verzoeker geen verblijfsvergunning had om legaal op het eiland te verblijven, waarop hij is aangehouden ter zake van het overtreden van de Ltu. De andere gecontroleerde persoon is ook aangehouden en uiteindelijk verwijderd naar Suriname. De geschetste gang van zaken, die door verzoeker niet is weersproken, duidt niet op etnische profilering of ‘singling out’ van Phebe. Het betoog wordt verworpen.
2.16.
Vervolgens ligt de vraag voor of de opgelegde maatregel van bewaring passend en geboden is. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Vast staat dat verzoeker op het moment van zijn aanhouding niet in het bezit was van een geldig verblijfsdocument voor Sint Maarten. Gedurende de bijna twee jaar die verzoeker inmiddels zonder geldige verblijfstitel in Sint Maarten verblijft, heeft hij zich nimmer gemeld bij de Immigratiedienst. Verzoeker, noch zijn werkgever, noch de garantsteller hebben zich tot de Minister gewend voor het aanvragen van een verblijfsvergunning, op welke grond dan ook. Verzoeker heeft zich ook in strijd met de regelgeving op de arbeidsmarkt begeven, daarmee de wel legaal op Sint Maarten verblijvende personen verdringend.
Het voorgaande tezamen in onderlinge samenhang bezien brengt mee dat verweerder op goede gronden heeft mogen oordelen dat er aanwijzingen zijn te vermoeden dat verzoeker zich aan de verwijdering zal onttrekken en ook dat de bewaring wordt gevorderd door het belang van de openbare orde.
2.17.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is ook niet gebleken van zeer uitzonderlijke omstandigheden die verweerder had dienen mee te wegen in de belangenafweging. Verder is er geen zicht op legalisering, omdat geen aanvraag voor een verblijfsvergunning is ingediend en bij een eventuele verblijfsaanvraag het uitlandigheidsvereiste van toepassing zal zijn. Nu zicht op legalisering van de verblijfsstatus ontbreekt, heeft verweerder niet ten onrechte de verwijderingsbeschikking genomen. Tot slot is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering bestaat. Er was zelfs al een ticket voor betrokkene geboekt.
2.18.
Voor wat betreft het beroep van verzoeker op artikel 8 EVRM, te weten bescherming van zijn familie- en gezinsleven, overweegt het Gerecht in lijn met de vaste jurisprudentie hieromtrent, dat aan gezinsleven opgebouwd gedurende onrechtmatig verblijf geen bescherming onder artikel 8 EVRM toekomt. Verder is de gestelde slechte gezondheidstoestand van de vader en de noodzaak van ondersteuning door verzoeker, niet onderbouwd.
2.19.
Met betrekking tot de beroepsgrond dat verzoeker niet kan terugkeren naar Haïti vanwege de situatie aldaar, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Ingevolge vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is uitzetting van een vreemdeling naar een ander land strijdig met artikel 3 van de EVRM als er sprake is van gegronde redenen om aan te nemen dat de vreemdeling in het land waarnaar hij wordt uitgezet een reëel risico loopt te worden onderworpen aan een door artikel 3 van de EVRM verboden behandeling of bestraffing. Vast staat dat verzoeker legaal is uitgereisd, waardoor aangenomen mag worden dat hij niet door de autoriteiten van Haïti gezocht wordt. Vast staat ook dat verzoeker bijna twee jaar onrechtmatig in Sint Maarten heeft verbleven, zonder een verzoek om internationale bescherming in te dienen. Tot op heden heeft verzoeker niet gesteld laat staan onderbouwd dat hij persoonlijk vervolgd wordt in Haïti. Het is ontegenzeggelijk waar dat de omstandigheden in Haïti slecht zijn en dat er grote problemen zijn op het gebied van veiligheid, maar er is onvoldoende grond om te oordelen de algemene situatie op Haïti dermate onveilig is dat een ieder bij terugkeer heeft te vrezen voor een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Illustratief is het algemeen bekende gegeven dat er nog dagelijks door allerlei vliegtuigmaatschappen lijnvluchten worden uitgevoerd van en naar Port-Au-Prince. De beroepsgrond faalt.
2.20.
Gezien het vorenstaande en alle omstandigheden beschouwend acht de voorzieningenrechter voorzetting van de aan verzoeker opgelegde bewaring met het oog op verwijdering niet onrechtmatig en is er geen grond om de gevraagde voorziening tot schorsing van de beschikkingen te treffen. Het verzoek wordt afgewezen.

3.De beslissing

Het Gerecht:
wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Drenth, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 17 juli 2025.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.