ECLI:NL:OGEAM:2025:57

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
SXM202500768
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie en opheffing van beslag in kort geding na tegenstrijdige uitspraken

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 25 juli 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Rogers en mr. C.R. Martinus, vorderde schorsing van de executie van een kort geding vonnis van 28 mei 2025, waarin hij was veroordeeld tot betaling van achterstallige huurpenningen en ontruiming van het gehuurde. Eiser stelde dat hij ten onrechte in de procedure was betrokken, omdat de huurovereenkomst was gesloten met Rightway Auto B.V. en niet met hem persoonlijk. Gedaagde, vertegenwoordigd door dhr. R.E. Duncan, had de huurovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden en een bodemzaak aangespannen tegen eiser. De rechter oordeelde dat er sprake was van een evidente misslag in het kort geding vonnis, omdat de beslissing niet in lijn was met de eerdere uitspraak in de bodemzaak, waarin was geoordeeld dat eiser ten onrechte was betrokken. De rechter schorste de uitvoerbaarheid van het kort geding vonnis en hefte de gelegde beslagen op, waarbij gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten. In reconventie werd de vordering van gedaagde afgewezen, omdat deze niet kon worden onderbouwd.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202500768
proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 25 juli 2025
inzake
[eiser],
wonende in [woonplaats],
eiser in conventie, gedaagde in reconventie,
gemachtigden: mr. J.J. Rogers, mr. C.R. Martinus,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie
gemachtigde: dhr. R.E. Duncan.

1.1. Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 9 juli 2025;
  • aanvullende producties van 24 juli 2025 van dhr. Duncan;
  • de pleitaantekeningen van 25 juli 2025 van dhr. Duncan.
1.2.
Op 25 juli heeft de behandeling plaatsgevonden ten overstaan van mr. L.J. Saarloos, rechter, en mw. J.F.M. Becker, griffier. Hierbij waren eiser en gedaagde verschenen bijgestaan door hun gemachtigde.
1.3.
Tot slot heeft de rechter mondeling uitspraak gedaan. De beslissing zoals uitgesproken, worden hierna weergegeven.

2.Feiten

2.1.
Gedaagde en eiser hebben een huurovereenkomst gesloten voor een periode van tien jaar, te beginnen op 1 september 2020 en eindigend op 31 augustus 2030, ter zake van een perceel land, gelegen in [adres] voor een huursom van USD 1.800,00 per maand. Op 1 juli 2021 is een vrijwel identieke huurovereenkomst gesloten tussen gedaagde en Rightway Auto B.V., vertegenwoordigd door eiser.
2.2.
De gemachtigde van gedaagde heeft de huurovereenkomst bij brief van 6 juli 2024 buitengerechtelijk ontbonden.
2.3.
Op 10 september 2024 heeft gedaagde een bodemzaak tegen eiser gestart. In die bodemzaak vordert gedaagde dat eiser het gehuurde dient te verlaten en dat de achterstallige huurpenningen dienen te worden voldaan.
2.4.
Eiser heeft op 18 maart 2025 een conclusie van antwoord genomen en in zijn conclusie uiteengezet dat gedaagde de verkeerde partij in rechte heeft betrokken. Op 24 maart 2025 heeft gedaagde Rightway gesommeerd.
2.5.
Op 26 maart 2025 dient gedaagde een verzoekschrift in kort geding tegen eiser en Rightway en vordert dat beide partijen het achterstallige bedrag aan huurpenningen betalen en het gehuurde verlaten.
2.6.
Op 16 mei 2025 heeft de mondelinge behandeling van zowel de bodemzaak als het kort geding plaatsgevonden.
2.7.
In de bodemzaak heeft het Gerecht bij vonnis van 27 mei 2025 de vorderingen afgewezen. In rechtsoverweging 4.1. overweegt het Gerecht het volgende:
“In de schriftelijke huurovereenkomst van 1 juli 2021 staat als Lessee vermeld “Rightway Auto, represented by [Eiser]”. Dit betekent dat Eiser als vertegenwoordiger van Rightway Auto de huurovereenkomst met Gedaagde heeft gesloten. Gesteld noch gebleken is dat partijen de bedoeling hebben gehad dat Eiser in persoon de huurovereenkomst heeft gesloten met Gedaagde. Integendeel, de overeenkomst van een jaar eerder, van 1 september 2020, heeft Eiser, handelend onder de naam Rightway Auto, de huurovereenkomst in persoon met Gedaagde gesloten. Kennelijk hebben partijen dat een jaar later willen herstellen door een nieuwe huurovereenkomst te sluiten met Rightway Auto B.V. als huurder.”
2.8.
In rechtsoverweging 4.3. oordeelt het Gerecht dat:
“Op grond van het vorenoverwogene slaagt het verweer van Eiser dat hij ten onrechte in de procedure is betrokken, nu de huurovereenkomst is gesloten met Rightway Auto B.V. en niet met Eiser persoonlijk.”
2.9.
Eén dag later, 28 mei 2025, heeft het Gerecht een vonnis in kort geding gewezen. Daarin is eiser in persoon veroordeeld tot betaling van het achterstallig bedrag aan huurpenningen en eiser ook veroordeeld voor de ontruiming van het gehuurde.
2.10.
Op 11 juni 2025 heeft de deurwaarder het kort geding vonnis aan zowel eiser als Rightway betekend. Op 16 juni 2025 heeft gedaagde ten laste van Rightway executoriaal beslag gelegd op de inventaris van Rightway en executoriaal derdenbeslag gelegd op alle gelden die Caribbean Group Antilles N.V. aan eiser verschuldigd zou zijn.
2.11.
Op 18 juni 2025 heeft de gemachtigde van eiser en Rightway de gemachtigde van gedaagde aangeschreven om executie jegens Eiser te staken en gestaakt te houden. De gemachtigde van gedaagde heeft aangegeven reeds te hebben geëxecuteerd voor wat betreft eiser en dat opvolgende beslagen zullen volgen.
2.12.
Eiser is in hoger beroep gekomen van het kort geding vonnis voornoemd. De procedure in hoger beroep is nog niet afgerond.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
Eiser vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. de uitvoerbaarheid bij voorraad van het kort geding vonnis met zaaknummer SXM202500338, dat op 28 mei 2025 is gewezen, te schorsen totdat in hoger beroep een vonnis is gewezen;
II. gedaagde te verbieden het kort geding vonnis van 28 mei 2025 zaaknummer SXM202500338, te executeren en te bevelen om de executie van het dictum, voor zover dit tegen eiser is gericht, gestaakt te houden zolang geen vonnis in hoger beroep is gewezen, op straffe van een dwangsom van USD 5.000,- per dag dat gedaagde dit nalaat;
III. de door gedaagde gelegde executoriale beslagene beslagen ten laste van eiser onmiddellijk op te heffen en gedaagde te veroordelen zich te onthouden van het leggen van andere beslagen totdat in hoger beroep een vonnis is gewezen op straffe van een dwangsom van USD 5.000,- per dag dat gedaagde dit nalaat;
IV. gedaagde te veroordelen in kosten van deze procedure.
3.2.
Gedaagde verzoekt het gerecht, in reconventie, om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. Eiser te bevelen om binnen drie dagen na uitspraak om de informatie, documentatie en gegevensdragers met betrekking tot Rightway BV, genoemd in sub VIII van de pleitaantekeningen, af te geven, op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom ad USD 2.000,- per dag of gedeelte van een dag dat hij in gebreke blijft aan het bevel te voldoen;
3.3.
Partijen concluderen over en weer tot afwijzing van de vorderingen van de ander.
3.4.
Eiser legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Eiser meent dat het executoriaal beslag dat ten laste van hem in persoon is gelegd, onrechtmatig is en dat gedaagde misbruik van recht maakt. Daarnaast is gedaagde ten onrechte overgegaan tot executie en voor zover gedaagde voornemens is om verdere executiemaatregelen te nemen, zullen ook deze onrechtmatig zijn. Gedaagde heeft aangeven executie voort te zetten. Door deze executie lijdt eiser schade en wordt hij gehouden aan verplichtingen waarvoor hij niet aansprakelijk is. Gedaagde dient derhalve de gelegde beslagen op te heffen en zich te onthouden van verdere executiemaatregelen.
3.5.
Gedaagde voert verweer. Hij betwist dat er sprake is van een feitelijke en juridische misslag. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Aan de orde is de vraag of de executie van het vonnis, voor zover dit tegen Eiser is gericht, geschorst dient te worden, evenals of de door gedaagde ten laste van eiser gelegde beslagen uit hoofde van het vonnis opgeheven dienen te worden.
4.2.
De rechter kan slechts de schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant, mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid om in afwachting van de uitslag van het hoger beroep tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust.
4.3.
Dit laatste is in dit geval evident aan de orde. De bodemzaak en de kort geding zaak zijn tegelijkertijd behandeld op de zitting van 16 mei 2025. Partijen hebben dezelfde stellingen ingenomen en dezelfde verweren gevoerd. In de bodemzaak is het verweer van eiser opgenomen en gehonoreerd: het Gerecht oordeelde op 27 mei 2025 dat eiser ten onrechte in de procedure was betrokken en wees de vordering tegen eiser af.
In het kort geding vonnis van 28 mei 2025 is – kennelijk abusievelijk – het verweer van eiser niet opgenomen. Ook ambtshalve is kennelijk geen rekening gehouden met de beslissing door dezelfde rechter in de bodemzaak, één dag eerder. Dat is een evidente misslag: de uitspraak van de kort geding rechter had zich behoren te richten naar die van de bodemrechter.
Gedaagde heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de beslissing in de bodemzaak. Dat betekent dat hij ten onrechte het kort geding vonnis tegen eiser executeert. De vorderingen zullen daarom worden toegewezen.
4.4.
Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van eiser, tot aan deze uitspraak begroot op Cg. 450,00 aan griffierechten, Cg. 259,50 aan explootkosten en Cg. 1500,00 aan salaris gemachtigde.
in reconventie
4.5.
Gedaagde heeft een 843a Rv-vordering ingesteld, die ziet op de afgifte door Eiser van diverse stukken. Volgens zijn onderbouwing zijn die van belang om de persoonlijke aansprakelijkheid van Eiser vast te stellen. Die persoonlijke aansprakelijkheid is door het Gerecht in het bodemvonnis van 27 mei 2025 afgewezen en daartegen heeft gedaagde geen hoger beroep ingesteld. Deze grond kan de vordering daarom niet dragen.
4.6.
Voorzover de vordering is ingesteld om het vermogen en kredietwaardigheid van Rightway BV vast te stellen, stuit de vordering af op het feit dat gedaagde bedoelde gegevens ook op andere wijze zou kunnen verkrijgen. Vast staat dat hij de desbetreffende gegevens niet eens aan Rightway heeft gevraagd.
4.7.
De vordering zal daarom worden afgewezen. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure gevallen aan de zijde van eiser, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.

5.De beslissing

Het Gerecht
rechtdoende in kort geding:
in conventie
5.1.
schorst de uitvoerbaarheid bij voorraad van het kort geding vonnis met zaaknummer SXM202500338
voor zover dit tegen eiser is gewezen, dat op 28 mei 2025 is gewezen, totdat in hoger beroep een vonnis is gewezen;
5.2.
verbiedt gedaagde het kort geding vonnis van 28 mei 2025 zaaknummer SXM202500338, te executeren en te bevelen om de executie van het dictum,
voor zover dit tegen eiser is gericht, gestaakt te houden zolang geen vonnis in hoger beroep is gewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van USD 5.000,- per dag dat gedaagde dit nalaat;
5.3.
heft op de door gedaagde gelegde executoriale beslagen
ten laste van eiseronmiddellijk op en veroordeelt gedaagde zich te onthouden van het leggen van andere beslagen totdat in hoger beroep een vonnis is gewezen op straffe van verbeurte van een dwangsom van USD 5.000,- per dag dat gedaagde dit nalaat;
5.4.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot op heden begroot op Cg 2.209,50;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.6.
wijst af het door gedaagde verzochte;
5.7.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van eiser tot op heden begroot op nihil.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat op 6 augustus 2025 is opgemaakt door de rechter en de griffier, en ondertekend door de rechter