ECLI:NL:OGEAM:2025:58

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
19 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
SXM202300404
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tweede tussenvonnis inzake de verdeling van een nalatenschap van een onverdeeld perceel grond

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten op 19 augustus 2025 een tweede tussenvonnis uitgesproken in een geschil over de verdeling van een nalatenschap. De zaak betreft de erfgenamen van een overleden persoon en de verdeling van een onverdeeld perceel grond. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de erfgenamen recht hebben op een rechtvaardige verdeling van het perceel, waarbij het Gerecht zelf de breukdelen bepaalt. De partijen, bestaande uit verschillende erfgenamen, hebben de gelegenheid gekregen om onderling te regelen hoe de feitelijke toedeling van het perceel zal plaatsvinden. Het Gerecht heeft in het tussenvonnis de feiten uiteengezet, waaronder de omstandigheden rond de erfenis van [zoon 1], die zijn erfenis formeel had verworpen, maar in de verdeling toch als erfgenaam wordt beschouwd. Het Gerecht heeft ook de relevante testamenten en de gevolgen daarvan voor de verdeling van de nalatenschap besproken. De zaak is verwezen naar de rolzitting van 28 oktober 2025, waar partijen hun stand van zaken en verzoeken schriftelijk moeten indienen. Het Gerecht houdt verdere beslissingen aan in zowel conventie als reconventie.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202300404
Vonnis d.d. 19 augustus 2025
in de zaak tussen:
[eiseres 1],
wonende in [woonplaats],
eiseres 1,
gemachtigde: eiseres 2
en
[eiseres 2],
wonende in [woonplaats],
eiseres 2,
procederend in persoon,
tegen
DE GEZAMENLIJKE ERFGENAMEN VAN:
1. [zoon 2];

2. [dochter 2];

3. [dochter 1];

4. [zoon 1];

5. [dochter 3];

6. [zoon 3];

gedaagden.
Partijen zullen hierna “eiseressen” en “gedaagden” worden genoemd. Voor zoveel nodig zullen de erfgenamen ook bij hun eigen naam worden genoemd.

1.De procedure tot nu toe:

1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 mei 2025
  • e-mail 9 juni 2025 van [R], [F] en [L]
  • e-mail 19 juni 2025, + “response” [eiseres 2] en [eiseres 1]
  • e-mail 1 juli 2025, van [E], ook namens haar moeder [moeder]
  • e-mail 1 juli 2025 van [D]
  • e-mail 2 juli 2025 van [J]
  • de mondelinge behandeling op 4 juli 2025
  • de aansluitende gerechtelijke plaatsopneming op 4 juli 2025.
1.2.
Daarna is opnieuw vonnis bepaald, op vandaag.

2.De feiten waar het Gerecht van uit gaat

2.1.
In het tussenvonnis is het Gerecht uitgegaan van een aantal feiten. De schriftelijke reacties van [D] en [J] en wat ter zitting door partijen is verklaard, leiden tot aanpassing van de door het Gerecht voorgestelde voorlopige verdeling, zoals ter zitting met partijen besproken.
2.2.
Allereerst is duidelijk geworden wat de reden was dat [zoon 1] buiten de oorspronkelijke verdeling van de nalatenschap is gebleven, waardoor hij in het Kadaster ook niet als 1/6 gerechtigde op het perceel genoteerd staat. [zoon 1] lag in 1975 in scheiding en hij en de familie wilden niet dat zijn toenmalige echtgenote een claim zou kunnen leggen op een deel van het familiebezit. [zoon 1] heeft in dat verband de erfenis van zijn vader formeel verworpen.
Uit ambtshalve onderzoek in de dossiers van de rechtbank is gebleken dat [zoon 1] zijn oudste zus [dochter 1] heeft gemachtigd om namens hem de erfenis te verwerpen. Dat is gebeurd op 1 december 1975 door een verklaring tegenover de griffier van het Hof van Justitie.
Met zijn broers en zusters had [zoon 1] echter afgesproken dat dat uitsluitend in verband met de echtscheiding was en dat zijn broers en zussen na afronding van de echtscheiding de verdeling van de nalatenschap zouden afwerken, alsof [zoon 1] nog ‘gewoon’ erfgenaam was. Het voorgaande is voldoende onderbouwd met stukken. In deze zaak is aan de orde een rechtvaardige verdeling tussen alle betrokken partijen. Daarom zal het Gerecht ervan uitgaan alsof [zoon 1] in 1968 samen met zijn zes broers en zussen erfde en de aanspraak op zijn erfdeel feitelijk niet heeft prijsgegeven.
2.3.
Daarnaast geldt het volgende. [zoon 1] is op [datum] overleden. Het Gerecht is in het tussenvonnis uitgegaan van de verklaring van notaris Richards, dat [zoon 1] geen testament zou hebben gemaakt. [D] en [J] hebben echter onderbouwd dat [zoon 1] wel een testament had opgesteld, dat geldig was, toen hij overleed. De overgelegde verklaring van erfrecht van [datum na overlijden] bevat de relevante tekst van dat testament, dat op [datum voor overlijden] door [zoon 1] was opgemaakt. Uit de tekst van dat testament volgt dat hij aan zijn echtgenote het vruchtgebruik heeft toegekend van de echtelijke woning en alle roerende zaken en dat hij zijn drie dochters [D], [J] en [E] tot enig erfgenaam heeft benoemd.
2.4.
Het Gerecht is daarom van oordeel dat de oorspronkelijk voorgestelde verdeling niet juist is, maar nu als volgt komt te luiden:
A. Na het overlijden van [de erflater] erfden zijn zeven zoons en dochters het perceel. [zoon 1] heeft die erfenis verworpen, maar onder verwijzing naar wat hiervoor onder 2.2. is overwogen, telt hij voor de verdeling mee, alsof hij wel zou hebben geërfd.
Alle kinderen hadden dus recht op 1/7 deel van het perceel [nummer] in [wijk] (= 30/210).
B. [dochter 1] is in [jaartal] overleden, zonder dat zij een testament had opgemaakt. Dat betekent dat de andere zes broers en zussen 1/6 deel van het aandeel van [dochter 1] erfden.
Aan ieder kwam zodoende toe: 1/7 eigen deel + (1/6 x 1/7) = 35/210.
C. [zoon 1] is in [jaartal] overleden, maar hij had, anders dan waarvan het Gerecht in het tussenvonnis was uitgegaan, wel een testament gemaakt. Zijn kinderen [D], [J] en [E] erfden ieder een derde van zijn deel: 1/3 x 35/210 = 35/630.
D. [dochter 2] is in [jaartal] overleden. Zij had een testament opgemaakt. Uit de overgelegde stukken blijkt dat zij daarin heeft beschikt dat haar broers en zus (of hun kinderen) voor gelijke delen zouden erven. Voor deze procedure is van belang dat haar bezit van het perceel op het moment van haar overlijden als volgt was: haar eigen 1/7 deel + 1/6 deel van [dochter 1]s deel, dus 35/210 deel. (De erfgenamen van) [zoon 2], [zoon 1], [zoon 3], [zoon 4] en [dochter 3] erfden zodoende in [jaartal] 1/5 deel van het bezit van [dochter 2] = 7/210 van het geheel.
E. In [jaartal] overleed [zoon 2]. Zijn deel ging volgens zijn beschikking in zijn testament over naar zijn echtgenote [eiseres 1], in totaal 42/210 van het geheel.
F. [zoon 3] is overleden in [jaartal]. Volgens zijn testament erfden twee van zijn drie zoons zijn deel, ieder dus 1/2 van 42/210 = 21/210.
G. [zoon 4] overleed in 2019. Zijn deel van het perceel ging volgens zijn testament naar zijn echtgenote, [echtgenote], dus 42/210.
H. [dochter 3] ten slotte, overleed in [jaartal]. Zij had geen testament opgemaakt. Volgens de in het geding gebrachte verklaring van erfrecht ging haar erfdeel van het perceel over naar de kinderen van haar vooroverleden broers en zusters:
de drie dochters van [zoon 1]:
ieder 1/3 x 1/4 x 42/210 = 28/1680
de drie zoons van [zoon 3]:
ieder 1/3 x 1/4 x 42/210 = 28/1680
de zoon en drie dochters van [zoon 4]:
ieder 1/4 x 1/4 x 42/210 = 21/1680
de dochter van [zoon 2] ([eiseres 2]):
1/4 x 42/210 = 84/1680
Conclusie
Het Gerecht komt daarom tot de volgende verdeling van de eigendom van het perceel, telkens omgerekend naar het kleinste gemene veelvoud (5.040):
erfgenamen [zoon 2]
1. [eiseres 1]: 42/210 = 1008/5040 20,00 %
2. [ [eiseres 2]: 84/1680 = 252/5040 5,00
erfgenamen [zoon 4]
3. echtgenote [echtgenote] 42/180 = 1008/5040 20,00
4. [ [F]: 21/1680 = 63/5040 1,25
5. [ [L]: 21/1680 = 63/5040 1,25
6. [ [R]: 21/1680 = 63/5040 1,25
7. [ [X]: 21/1680 = 63/5040 1,25
erfgenamen [zoon 3]
8. [ [T]: 21/210 + 28/1680 = 588/5040 11,66
9. [ [A]: 21/210 + 28/1680 = 588/5040 11,66
10. [ [M]: 28/1680 = 84/5040 1,66
erfgenamen [zoon 1]
12. [ [D]: 35/630 + 7/630 + 28/1680 = 420/5040 8,33
13. [ [J]: 35/630 + 7/630 + 28/1680 = 420/5040 8,33
14. [ [E]: 35/630 + 7/630 + 28/1680 = 420/5040 8,33 %
2.5.
Op basis van deze verdeling zal de feitelijke toedeling moeten gebeuren. Met andere woorden: Waar komt ieders deel te liggen op de helling van het perceel? Bij die toedeling zal het Gerecht rekening houden met een aantal factoren, zoals:
- de woonplaats van partijen,
- de gebondenheid aan het eiland,
- de grootte van het desbetreffende deel,
- de plaats van dat gedeelte.
2.6.
Tijdens de zitting is al aan de orde geweest dat bij de mogelijkheid van bebouwing van de desbetreffende gedeelten de “Hillsides Policy” (Guidelines for Development in the Hillside Areas) van de Government van Sint Maarten zullen worden toegepast. Deze zullen ook een rol gaan spelen bij de toedeling.
2.7.
Tijdens de bezichtiging ter plaatse is gebleken, dat het perceel zodanig breed is (circa 45 meter), dat het mogelijk is om het – gedeeltelijk – te splitsen in twee verticale delen van ruim 22 meter.
2.8.
Ten slotte heeft [eiseres 2] een kadastraal uittreksel van [datum] in het geding gebracht van het hele perceel [nummer]. De totale oppervlakte beslaat [aantal] m2. Bij de “Object note” staat vermeld dat er 4 meetbrieven zijn voor:
- [nummer] (deel [eiseres 1]) [aantal] m2
- [nummer] (deel [zoon 1]) [aantal] m2
- [nummer] (deel [dochter 2]) [aantal] m2
- [nummer] (??) [aantal] m2.
Die verdeling heeft plaatsgevonden bij notariële akte van [datum] tussen de toen nog levende broers en zussen.
In totaal een oppervlakte van [aantal] m2.
Het lijkt er dus op dat van het perceel [nummer] nog een oppervlakte van [aantal] m2 te verdelen is, volgens de in rov. 2.4 gemaakte berekening.
2.9.
Voordat het Gerecht de beslissing over de toedeling zal nemen, krijgen de erfgenamen nog eenmaal de kans dit in onderling overleg te regelen. Daarbij is denkbaar dat erfgenamen hun deel samenvoegen met een deel van een andere erfgenaam en aan het Gerecht verzoeken om daarmee bij de toedeling rekening te houden. Zo zouden bijvoorbeeld de erfgenamen van [zoon 3] kunnen verzoeken om hun delen bij elkaar te nemen, zodat er een deel van 25% aan hen gezamenlijk wordt toebedeeld.
2.10.
De zaak zal daarom naar de rol worden verwezen. Partijen moeten dan per akte meedelen wat de stand van zaken is en wat hun verzoek is. Opnieuw is daarbij het verzoek om de meningen zoveel mogelijk te bundelen.

3.Beslissing

Het Gerecht:
3.1.
Verwijst de zaak naar de rolzitting van
dinsdag 28 oktober 2025, om 9.00 uur;
3.2.
Bepaalt dat alle partijen dan schriftelijk moeten meedelen wat de stand van zaken is (gelet op wat onder 2.8. en 2.9. is overwogen) en wat hun verzoek in deze procedure is;
Houdt iedere verdere beslissing in conventie en in reconventie aan.
Aldus gewezen op door mr. L.J. Saarloos, en in het openbaar uitgesproken op
19 augustus 2025 in tegenwoordigheid van de griffier