ECLI:NL:OGEAM:2025:97

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
SXM202501079
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over onrechtmatige uitlatingen door parlementslid in verband met kandidaatstelling voor functie voorzitter Raad van Toezicht Centrale Bank

Op 16 oktober 2025 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten uitspraak gedaan in een kort geding tussen een parlementslid en een eiser. De eiser, benaderd door de minister van financiën van Sint Maarten voor de functie van voorzitter van de Raad van Toezicht van de Centrale Bank, heeft onrechtmatige uitlatingen van de gedaagde, een parlementslid, aan de kaak gesteld. De eiser vorderde rectificatie van deze uitlatingen, die volgens hem schadelijk waren voor zijn reputatie. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 oktober 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht en pleitnota's voorgedragen. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de uitlatingen van de gedaagde, die in de media zijn gedaan, verder gingen dan het kritisch volgen van de selectiemethode van de regering en ook de persoon van de eiser raakten. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de gedaagde zijn uitlatingen gedeeltelijk moet rectificeren, omdat deze onnodig grievend waren. De rectificatie moet plaatsvinden in het medium waarin de uitlatingen zijn gedaan, The Peoples Tribune. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de eiser. De vordering van de gedaagde in reconventie is afgewezen, en hij is ook veroordeeld tot betaling van zijn eigen proceskosten. Het vonnis is uitgesproken door rechter L.J. Saarloos en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN

Zaaknummer: SXM202501079
Vonnis van 16 oktober 2025 kort geding
in de zaak van
[[eiser]],
wonende in Sint Maarten,
[eiser],
gemachtigde: mr. L.C. Peterson,
tegen
[gedaagde],
wonende in Sint Maarten,
gedaagde,
gemachtigde: mr. Z.J.A. Bary.
Partijen zullen hierna [[eiser]] en [gedaagde] worden genoemd.

1.Verloop van de procedure

1.1. [
eiser] heeft op 2 oktober 2025 een verzoekschrift ingediend. Vervolgens heeft op 9 oktober 2025 de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen en hun gemachtigden zijn verschenen en het woord hebben gevoerd. Beide gemachtigden hebben pleitnota’s voorgedragen en partijen hebben vragen van het Gerecht beantwoord.
1.2.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De achtergrond van het geschil

2.1. [
eiser] is door de minister van financiën van Sint Maarten benaderd met de vraag of hij zich kandidaat wilde stellen voor de functie van voorzitter van de Raad van Toezicht van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten. [eiser] heeft daar uiteindelijk positief op geantwoord. Dat is op een gegeven moment in de openbaarheid gekomen met de mededeling dat de kandidatuur van [eiser] definitief was. Daarover ontstond ophef in de politiek en in de media. [eiser] heeft vervolgens een radio-interview gegeven aan Lady Grace. Daarop heeft [gedaagde] op enig moment gereageerd in eveneens een radio-interview en een interview met The Peoples Tribune. Partijen verwijten elkaar over en weer onrechtmatige uitlatingen en vorderen rectificatie.

3.De beoordeling van het geschil in kort geding

spoedeisend belang
3.1.
Het Gerecht moet allereerst de vraag beantwoorden of [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen tegen [gedaagde]. Dat is zo. [eiser] wenst immers in zijn ogen onrechtmatige uitlatingen recht te zetten en dat is naar zijn aard spoedeisend.
het toetsingskader
3.2.
Beide partijen hebben in hun stukken en tijdens de pleidooien het juiste toetsingskader neergezet. Het Gerecht zal dat hier weergeven.
Toewijzing van de vorderingen zou een beperking inhouden van het grondrecht op vrijheid van meningsuiting. [1] Het is vaste rechtspraak dat dit recht slechts kan worden beperkt, indien dat bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen. [2] Zo een voorziening is de regeling van de onrechtmatige daad. [3] Voor het antwoord op de vraag of de uitlatingen van [gedaagde] jegens [eiser] een onrechtmatige daad opleveren, moeten alle omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen.
Die omstandigheden kunnen onder meer zijn:
( a) de aard van de gepubliceerde mededelingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor [eiser],
( b) de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand die door [gedaagde] aan de kaak wordt gesteld en
( c) de mate waarin de mededelingen van [gedaagde] steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal.
( d) de inkleding van de (negatieve) uitlatingen, gezien in verhouding tot de sub a tot en met c genoemde factoren
Bij de beoordeling van de vraag of een publicatie of een uitlating in de pers onrechtmatig is, dient een belangenafweging plaats te vinden tussen enerzijds het door art. 5 Staatsregeling en art. 8 EVRM gewaarborgde recht van [eiser] op eerbiediging van (zijn privéleven en) zijn goede naam. Anderzijds heeft [gedaagde] krachtens art. 10 Staatsregeling en art. 10 EVRM het recht op vrije meningsuiting, dat wil zeggen het recht om gedachten en gevoelens te uiten. Het is vaste jurisprudentie dat het antwoord op de vraag aan welk belang de doorslag moet worden gegeven afhangt van de omstandigheden van het geval. Er is daarbij geen voorrang voor het recht op vrijheid van meningsuiting boven dat van het recht op aantasting van de goede naam.
Bij de afwegingen dient onderscheid gemaakt te worden tussen feitelijke mededelingen (feitelijke oordelen) en waardeoordelen. In een concrete publicatie zullen feitelijke beweringen en waardeoordelen met elkaar vervlochten zijn. De rechter moet dan beoordelen in het licht van alle omstandigheden van het geval welke elementen doorslaggevend zijn. Waardeoordelen zijn in beginsel vrij, maar mogen niet iemand beledigen.
in conventie, de vordering van [eiser]
3.3.
Het door [eiser] gewraakte artikel in The peoples tribune [4] luidt, voor zover in deze zaak relevant, als volgt:
According to the MP, the law and the CBCS Charter are unambiguous. “The Supervisory Board must recommend, Ministers must nominate, and appointments must be finalized through a Kingdom decree. Any attempt to reshape or shortcut that process by personal interpretation threatens the independence of the Central Bank and undermines public confidence.”
[gedaagde] pointed out that concerns about Mr. [eiser]’s suitability are not new.“The concerns about [eiser]’s suitability do not start today. Public reports have documented how his law office was retained by NV GEBE’s Supervisory Board, with large invoices for legal advice that were criticized internally as excessive. [eiser] himself admitted in an open letter that his firm was contracted directly and that invoices were quickly approved by the then chairman. These circumstances sparked internal disputes at GEBE and raised questions about accountability in the handling of company funds.”[gedaagde] further recalled a direct encounter with [eiser].“During my tenure as Minister of Finance, [eiser] also personally visited my office with what I can only describe as a savior attitude, insisting that only he could save the Central Bank and that I should appoint him as chair if I wanted to protect the institution. This kind of desperation is troubling and only deepens the question of what is driving such urgency. Independence, restraint, and institutional respect are what we need in a Central Bank appointee, not self-promotion.”
3.4.
Het Gerecht stelt allereerst vast dat de weergave van deze citaten niet is betwist, zodat de uitlatingen van [gedaagde] door de redactie van The Peoples Tribune kennelijk goed zijn overgenomen.
Het eerste deel van bovengemeld citaat is niet waar het [eiser] om gaat. De vordering van [eiser] ziet op de uitlatingen vanaf “A Troubling Track Record”.
3.5. [
gedaagde] bevestigde ter zitting dat zijn uitlatingen een reactie waren op eerdere interviews die [eiser] zelf had gegeven over de wijze van kandidaatstelling. [gedaagde] is een lid van het parlement en mag naar het oordeel van het Gerecht vanuit die positie de voorlopige kandidatuur van personen die op de nominatie staan om te worden benoemd in een zeer belangrijke positie zoals die van de voorzitter van de raad van toezicht van de nationale bank kritisch volgen. In het radioprogramma The Breakfast Lounge stelde [gedaagde] dat zijn bezwaren niet persoonlijk zijn, maar voortkomen uit een reeks procedurele en juridische misstappen van de huidige regering. "This is not politics; it's us doing our job as the opposition," verklaarde [gedaagde]. Hij verduidelijkte dat zijn probleem niet ligt bij [eiser] als kandidaat, maar bij de selectiemethode van de regering.
3.6.
De hierboven onder 3.3. geciteerde uitingen in The Peoples Tribune gaan naar het oordeel van het Gerecht echter verder dan het uitsluitend aan de kaak stellen van de selectiemethode van de regering en zien wel degelijk ook op de persoon van [eiser].
Het Gerecht zal hierna toetsen of [gedaagde] bij zijn uitingen de grenzen van rechtmatigheid heeft overschreden. Het gaat er in dit geval met name om of zijn uitlatingen onnodig grievend of feitelijk onjuist zijn.
3.7.
Allereerst is het Gerecht – met [gedaagde] – van oordeel dat [gedaagde] alleen verantwoordelijk is voor wat hij zelf heeft gezegd en niet de samenvatting ervan of de ‘kopjes’, die The Peoples Tribune heeft gemaakt. Hierna zal het Gerecht daarom alleen aan de hand van de weergegeven citaten beoordelen of deze onwaar, grievend en opzettelijk lasterlijk zijn, zoals [eiser] stelt.
“Public reports have documented how his law office was retained by NV GEBE’s Supervisory Board, with large invoices for legal advice that were criticized internally as excessive.”Deze bewering bestaat uit drie onderdelen. Dat het advocatenkantoor van [eiser] destijds werd ingeschakeld door GEBE staat vast en de vermelding daarvan is niet onnodig grievend. Dat [eiser]’s kantoor forse nota’s heeft gestuurd voor de verrichte werkzaamheden en geleverde diensten, heeft [gedaagde] met stukken voldoende onderbouwd. Dat geldt ook voor het laatste onderdeel: uit een in dit kort geding overgelegde notitie van 26 maart 2021 van een tijdelijk manager van GEBE aan de minister-president blijkt dat deze manager na analyse tot de conclusie kwam dat de nota’s “exorbitant” waren. Dat deze notitie niet openbaar is geworden, is daarbij niet beslissend. [gedaagde] verklaarde ter zitting dat hij deze notitie in zijn toenmalige functie van minister van Financiën destijds zelf onder ogen had gekregen. [eiser] heeft verklaard dat de toenmalige Raad van Toezicht van GEBE het verwijt heeft weersproken, maar dat neemt de juistheid van de uitlating van [gedaagde] niet weg.
“[eiser] himself admitted in an open letter that his firm was contracted directly and that invoices were quickly approved by the then chairman.”Inderdaad heeft [eiser] in de desbetreffende ‘open letter’ bevestigd dat zijn kantoor door GEBE gecontracteerd was. Dat zijn nota’s snel werden goedgekeurd, heeft [eiser] ook in die ‘open letter’ vermeld. In die zin zijn beide beweringen juist. Maar gelet op de context moet daaruit in alle redelijkheid worden afgeleid, dat deze vermelding door [eiser] bedoeld was om te onderbouwen dat er in die tijd helemaal geen probleem van de hoogte van de declaraties werd gemaakt. Een erkenning door [eiser] dat zijn nota’s inderdaad excessief waren, mag hier niet in worden gelezen.
“These circumstances sparked internal disputes at GEBE and raised questions about accountability in the handling of company funds.”Dat de eerder vermelde interne kritiek leidde tot vragen over de verantwoordelijkheid voor het omgaan met publieke middelen, is niet vreemd. [gedaagde] stelt hier echter niet dat dit [eiser] zou raken. Ook in verband met de rest van het citaat, ziet het Gerecht hier niet in dat dit een onnodig grievende opmerking jegens [eiser] oplevert.
“During my tenure as Minister of Finance, [eiser] also personally visited my office with what I can only describe as a savior attitude, insisting that only he could save the Central Bank and that I should appoint him as chair if I wanted to protect the institution. This kind of desperation is troubling and only deepens the question of what is driving such urgency. Independence, restraint, and institutional respect are what we need in a Central Bank appointee, not self-promotion.”[gedaagde] heeft in dit kort geding voldoende onderbouwd dat hij in zijn tijd als minister van Financiën een keer een bijeenkomst heeft gehad, waarbij ook [eiser] aanwezig was. Het onderwerp betrof onder meer de centrale bank van Sint Maarten. De functie van voorzitter van de Raad van Toezicht stond niet op de agenda. [gedaagde] verklaarde ter zitting dat hij tijdens die bijeenkomst op enig moment alleen met [eiser] was. [eiser] betwistte dat ter zitting; hij zou op geen enkel moment alleen met [gedaagde] zijn geweest. Een of ander zou van belang kunnen zijn voor de aannemelijkheid van de uitlatingen van [gedaagde]. Dit kort geding leent zich echter niet voor bewijslevering.
Overigens is dat naar het voorlopig oordeel van het Gerecht ook niet echt van belang in verband met het volgende. Als [gedaagde] op die bijeenkomst heeft ervaren dat [eiser] zich als “savior” opwierp, is dat zijn persoonlijke visie over [eiser]s optreden. Dat kan op zichzelf niet als onnodig grievend worden gezien. Maar in combinatie gelezen met de twee daarop volgende zinnen is dat het wel. Ook als [eiser] zich als kandidaat zou hebben gepropageerd als de juiste man voor die functie, gaat het niet aan om hem dan als “wanhopig” neer te zetten en dat het [eiser] alleen om “self-promotion” zou gaan.
3.8.
Deze overwegingen leiden ertoe dat de vorderingen van [eiser] gedeeltelijk zullen worden toegewezen, zoals hierna in de beslissing te vermelden.
Het Gerecht betreurt de uitlatingen, omdat het in het openbaar aanvallen van personen niet behoort tot de kerntaken van een parlementslid. [gedaagde] had zich terughoudender moeten opstellen over de persoon van [eiser]. Bij het oordeel dat [gedaagde] zijn uitlatingen gedeeltelijk moet rectificeren betrekt het Gerecht de aard van de functie waar het hier om gaat. Vertrouwen is een sleutel bij die functie en de publiekelijk gedane aantijgingen zijn zeer bezwarend en belastend voor de kandidaat.
De rectificatie zal uitsluitend moeten worden gedaan in het medium waarin de uitlatingen zijn gedaan, The Peoples Tribune. [eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] soortgelijke uitlatingen als in dit medium een dag later grotendeels ook op de radio heeft gedaan. De tekst daarvan is in dit kort geding echter niet naar voren gebracht, zodat het Gerecht daaraan verder voorbijgaat.
3.9.
Voor vergoeding van buitengerechtelijke kosten bestaat in dit geval geen aanleiding.
3.10.
Een verbod op toekomstige uitlatingen zal ook niet worden opgelegd.
proceskosten
3.11. [
gedaagde] is de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en dient daarom de proceskosten te betalen. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] als volgt begroot:
explootkosten Cg 249,50
griffierecht Cg 450,00
salaris gemachtigde
Cg 1.000,00+
totaal: Cg 1.699,50.
in reconventie, de vordering van Iridon
4.1.
Als grondslag van de eis in reconventie heeft [gedaagde] aangevoerd dat [eiser] in een radio-interview met Lady Grace (Breakfast Lounge) op 29 september 2025 het volgende heeft verklaard:
“(a) It didn't happen until the Honorable Minister [M] picked this up. And that's the sad reality. And it is not that it didn't happen in a month, a week, two months. It didn't happen in four years and a month. And you know, that is what I think is unfair. And that is why I'm so disappointed, because personally I think that some people just saw an opportunity to politicize something. Some people are very eager for us to go to the next elections again.(b) I, I, you know, so on the 23rd of August 2021, the Court of Appeals ruled that it urges the ministers of finance to come to a nomination. My interpretation, because I've read that verdict, is not that the ministers of finance would go on their own as they said that they would. But that there still has to be an interaction with the supervisory board and listen to, you know, what it is that they recommend. We know for a fact that during the National Alliance/UP government. No one was nominated. And no one was appointed. Then you have the Mercelina I cabinet that became demissionary very fast. Logically, a demissionary government cannot pick up a subject that it didn't handle itself before. And then we have the Mercelina II cabinet. And I know for a fact, because I've seen it;(c) They make a recommendation and they haven't, Lady Grace. They might have whispered, you know, an individual member may have whispered, what about Lady Grace or what about [J]. But, a recommendation is made by a decision and that is then presented. It is very important to understand this because it is not only that they did not make that recommendation after being asked twice specifically in writing to do so. It is that they didn't make that recommendation in the four years and from August 2021.”
4.2. [
[gedaagde] stelt dat het niet juist is dat hij in 2021 of daarna de wettelijke voordrachtsprocedure voor de Raad van Commissarissen van de CBCS zou hebben "bypassed" of genegeerd, noch dat huidige of voormalige leden van de Raad hun wettelijke termijn zouden hebben overschreden. [eiser] dient deze onjuiste beweringen daarom te rectificeren, aldus [gedaagde].
4.3. [
[gedaagde] heeft verklaard dat er in zijn ministersperiode wel een kandidaat was, maar dat die niet werd goedgekeurd door de minister van Financiën van Curaçao. Vast staat dat er in de periode waarin [gedaagde] minister van Financiën was, uiteindelijk geen kandidaat voor de positie van voorzitter van de Raad van Toezicht van de CBCS is voorgedragen. In de door [gedaagde] aangehaalde citaten leest het Gerecht ook niet dat [gedaagde] de wettelijke voordrachtsprocedure zou hebben genegeerd, maar slechts dat er – om welke reden dan ook – geen kandidaat is voorgedragen. Van onjuiste of onnodig grievende uitlatingen is naar het oordeel van het Gerecht geen sprake en al helemaal niet jegens de eisende partij in deze procedure, [gedaagde] persoonlijk.
4.4.
De vordering moet daarom worden afgewezen en [gedaagde] zal, als in het ongelijk gestelde partij, in de kosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op Cg. 1.000,- aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing in kort geding

Het Gerecht:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis zorg te dragen voor het plaatsen van de volgende rectificatie op de voorpagina van The Peoples Tribune:
“By order of the Court of First Instance of Sint Maarten, I am required to rectify statements I made in an article published in The Peoples Tribune on September 30, 2025. In the article, I wrongly stated that [eiser] had admitted that his office had submitted excessive claims to GEBE in 2019 and 2020.
I also wrongly portrayed [eiser] as a desperate man who was only interested in self-promotion for the position of chairman of the board of directors of the Central Bank of Curaçao and Sint Maarten.
[gedaagde], member of parliament”
5.2.
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom zal verbeuren van USD 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat hij niet aan de onder 5.1 vermelde veroordeling zal voldoen, met een maximum van USD 50.000,-;
5.3. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op Cg 1.699,50, te vermeerderen met de nakosten aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op Cg 250,- zonder betekening en Cg 400,- na betekening van dit vonnis, en bij niet betaling te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2025 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.6.
wijst de vordering af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op Cg 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2025 tot aan de dag van algehele voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos, rechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2025.

Voetnoten

1.Artikel 10 lid 1 EVRM
2.Artikel 10 lid 2 EVRM
3.Artikel 6:162 BW
4.Tribune editorial Staff, 30 september 2025