ECLI:NL:OGEANA:2009:BK1500

Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen

Datum uitspraak
23 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
EJ60/2009
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling Cessantia-uitkering na zelfontslag werkneemster

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen op 23 september 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen [W.], een voormalige werkneemster, en haar werkgever, de naamloze vennootschap Industrial Power (Inpo) N.V. [W.] had een vordering ingesteld tot betaling van een Cessantia-uitkering, die haar volgens de wet toekwam bij beëindiging van haar dienstverband. [W.] stelde dat zij onder druk van haar werkgever ontslag had genomen, en dat zij recht had op de Cessantia-uitkering, ondanks het feit dat zij zelf ontslag had genomen. De werkgever, Inpo, betwistte deze claim en voerde aan dat [W.] vrijwillig ontslag had genomen zonder enige druk van hun kant.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat [W.] van 1 maart 1982 tot eind oktober 2007 als schoonmaakster bij Inpo in dienst was. Het salaris van [W.] bedroeg NAƒ520,00 bruto per maand. Het Gerecht heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was dat Inpo [W.] onder druk had gezet om ontslag te nemen. De werkgever had weliswaar gesprekken gevoerd over de gezondheid van [W.], maar dit was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van onrechtmatige druk.

Het Gerecht heeft de vordering van [W.] afgewezen, met de overweging dat zij geen recht had op de Cessantia-uitkering omdat zij zelf ontslag had genomen. De uitspraak benadrukt dat het recht op Cessantia-uitkering in principe niet bestaat bij ontslagname door de werknemer zelf, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die niet van toepassing waren in deze zaak. De beslissing van het Gerecht is dat [W.] in de proceskosten wordt verwezen, en dat haar verzoek om kosteloos te procederen werd verleend.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN
zittingsplaats Bonaire
Registratienummer: EJ60/2009
Datum uitspraak: 23 september 2009
Beschikkingnummer:
BESCHIKKING
inzake
[W.]
te Bonaire
verzoekende partij
hierna te noemen [W.]
gemachtigde mr. T.C.C.J. Schonis
tegen
de naamloze vennootschap Industrial Power (Inpo) N.V.
te Bonaire
verwerende partij
hierna te noemen Inpo
gemachtigde mr. M.M.A. Domingo-van Lieshout
<b>De procedure</b>
Voor de loop van het geding verwijst het Gerecht naar de volgende stukken:
- het verzoekschrift van 11 juni 2009, met producties,
- het verweerschrift, met producties,
- de aantekeningen van de griffier van de op 7 augustus 2009 gehouden mondelinge behandeling en de bij die gelegenheid door de gemachtigde van [W.] overgelegde pleitnotities.
<b>De feiten</b>
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
a. [W.] is van 1 maart 1982 tot eind oktober 2007 als schoonmaakster in dienstbetrekking werkzaam geweest bij Inpo.
b. Het salaris van [W.] bedroeg NAƒ520,00 bruto per maand.
c. [W.] heeft zelf ontslag genomen.
d. Inpo heeft geen Cessantia-uitkering aan [W.] betaald.
<b>Het verzoek</b>
[W.] verzoekt dat het Gerecht bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut op alle dagen en uren:
- [W.] verlof zal verlenen om kosteloos te procederen,
- Inpo zal veroordelen tot betaling van 34,5 weekloon, althans de Cessantia-uitkering, aan [W.], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2008 tot aan de dag der algehele voldoening en met 15% buitengerechtelijke incassokosten,
althans al het bovenstaande door het Gerecht in goede justitie te bepalen, een en ander met kosten rechtens.
[W.] heeft het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd:
Eind oktober 2007 heeft [W.] ontslag genomen. Zij is daartoe overgegaan nadat op haar door Inpo zeer zware (emotionele) druk was uitgeoefend. Inpo heeft steeds tegen haar gezegd dat zij beter thuis kon zijn. De werkgever heeft erkend dat zij constant druk op [W.] heeft uitgeoefend.
Inpo heeft tegenover de Directie Arbeidszaken erkend dat [W.] recht heeft op de Cessantia-uitkering.
Uitgangspunt van de wet is dat een werknemer recht heeft op de Cessantia-uitkering bij het beëindigen van het dienstverband. Ook in het geval dat de werknemer zelf ontslag neemt, bestaat recht op de Cessantia-uitkering. De in de wet genoemde uitzonderingssituaties doen zich hier niet voor.
Het recht op de Cessantia-uitkering kan slechts in een beperkt aantal gevallen worden beknot.
[W.] heeft een gebrekkige kennis van de gebezigde taal en haar arbeidsrechtelijke positie. Inpo had daarom [W.] moeten wijzen op het feit dat zij door ontslag te nemen mogelijk een deel van haar rechten kon verspelen. Inpo had zich ervan moeten weerhouden misbruik te maken van die situatie. Inpo spoorde [W.] echter constant aan om ontslag te nemen.
Door de Cessantia-uitkering niet te betalen is Inpo in verzuim. Inpo is vanaf 26 maart 2008 de wettelijke rente verschuldigd.
Bovendien heeft [W.] juridische bijstand moeten inwinnen. Om die reden is Inpo 15% buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd.
<b>Het verweer</b>
Inpo heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
[W.] is geruime tijd arbeidsongeschikt geweest. Nadat zij in oktober 2007 weer arbeidsgeschikt was, is zij niet meer op het werk verschenen.
[W.] heeft vrijwillig ontslag genomen. Inpo heeft [W.] niet onder druk gezet om ontslag te nemen. Wel heeft Inpo met [W.] gesproken omdat zij zag dat de gezondheid van [W.] te wensen overliet. In gesprekken met [W.] heeft Inpo naar voren gebracht of het niet beter zou zijn om thuis te blijven en voor haar (klein)kinderen te zorgen.
Inpo heeft geen toezegging gedaan om de Cessantia-uitkering te betalen. Inpo heeft aan de Directie Arbeidszaken slechts verzocht om een uitstel om advies in te winnen bij haar advocaat.
De werknemer heeft slechts recht op de Cessantia-uitkering wanneer de arbeidsovereen-komst buiten zijn toedoen is geëindigd.
[W.] heeft ontslag genomen op een moment dat zij niet langer arbeidsongeschikt was. Zij is daartoe niet door Inpo gedwongen.
<b>De beoordeling van het geschil</b>
1. [W.] heeft voldoende blijk gegeven van haar financiële onvermogen, zodat haar verlof zal worden verleend kosteloos te procederen.
2. Het Gerecht stelt voorop dat uitgangspunt van de Cessantia-landsverordening is dat geen recht op uitkering bestaat bij ontslagname door de werknemer zelf. Naar het oordeel van het Gerecht moet ontslagname door de werknemer zelf geacht worden te vallen binnen de omschrijving “een aan hem toe te rekenen omstandigheid” in het eerste lid van artikel 3 van de Cessantia-landsverordening.
3. Indien zou komen vast te staan [W.] onder door Inpo uitgeoefende druk ertoe is overgegaan zelf ontslag te nemen, zou kunnen worden geoordeeld dat sprake is van een beëindiging anders dan door haar schuld of tengevolge van een aan haar toe te rekenen omstandigheid.
4. Die druk van de zijde van Inpo is evenwel onvoldoende gebleken. Ter zitting is namens de werkgever betoogd wat zich tussen partijen in gesprekken heeft voorgedaan. Eén en ander is door [W.] niet voldoende gemotiveerd weersproken, Zij heeft wel verklaard dat zij zich door de uitlatingen van de werkgever onder druk gezet heeft gevoeld. Dat is echter onvoldoende om te kunnen aannemen dat Inpo [W.] door het uitoefenen van druk [W.] heeft bewogen zelf ontslag te nemen.
5. Er kan daarom naar het oordeel van Gerecht niet gezegd worden dat de dienstbetrekking is geëindigd anders dan door de schuld van [W.] of tengevolge van een haar toe te rekenen omstandigheid.
6. Voor zover [W.] heeft gesteld dat Inpo heeft erkend/toegezegd dat [W.] recht heeft op een Cessantia-uitkering, verwerpt het Gerecht ook dat betoog van [W.]. Uit de enkele weergave door de ambtenaar van de Directie Arbeidszaken in diens rapport kan, in het licht van wat namens Inpo daarover ter zitting is verklaard, nog niet de conclusie worden getrokken dat Inpo een toezegging zou hebben gedaan. Overigens is voor dit standpunt van [W.] geen steun te vinden in de stukken, zodat het Gerecht om die reden het bewijsaanbod van [W.] als onvoldoende onderbouwd passeert.
7. Op grond van het vorenstaande is het Gerecht van oordeel dat [W.] geen recht heeft op een Cessantia-uitkering omdat zij zelf ontslag heeft genomen. De vordering zal daarom worden afgewezen.
8. Het beroep van [W.] op de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 30 januari 1995 kan haar niet baten. Die utspraak betrof een geval waarin de omstandigheden duidelijk anders waren dan de omstandigheden van [W.]. Het ging in die zaak immers om een 77-jarige werknemer die na ruim 40 dienstjaren op 77-jarige leeftijd niet meer zijn werkzaamheden als timmerman kon verrichten. Onder die omstandigheden is er geen sprake van beëindiging door eigen schuld en evenmin van een aan de werknemer toe te rekenen omstandigheid in de zin van artikel 3 lid 1 van de Cessantia-landsverordening.
9. Ook de utspraak van 12 december 2008 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, waar [W.] zich ook op beroept, brengt in het oordeel van het Gerecht geen verandering. In die zaak was immers geen sprake van ontslagname door de werknemer zelf.
10. Hetgeen partijen verder nog te berde hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
11. [W.] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden verwezen.
<b>Beslissing</b>
Het Gerecht:
Verleent [W.] verlof om kosteloos te procederen.
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [W.] in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van Inpo begroot op NAƒ400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in tegenwoordigheid van de griffier.