ECLI:NL:OGEANA:2010:BL1964

Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen

Datum uitspraak
27 januari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR38/2009
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van werknemers tegen bestuurder van werkgever op basis van bestuurdersaansprakelijkheid

In deze zaak vorderden [C.E.] en [A.N.], voormalige werknemers van de Stichting Algemene Veiligheid Service en Toezicht, een schadevergoeding van [R.S.], de bestuurder van de Stichting, op basis van bestuurdersaansprakelijkheid. De vordering was mede gebaseerd op artikel 2:16 BW, dat bepaalt dat een bestuurder hoofdelijk aansprakelijk kan zijn voor de schulden van de boedel in geval van faillissement. De eisers stelden dat [R.S.] onrechtmatig had gehandeld door hen niet het verschuldigde salaris uit te betalen, ondanks een eerdere beschikking van het Gerecht die het ontslag van de eisers nietig had verklaard en de Stichting had veroordeeld tot doorbetaling van het salaris.

Het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de persoonlijke aansprakelijkheid van [R.S.]. Het Gerecht concludeerde dat de eisers niet de bevoegdheid hadden om namens de boedel een vordering tegen [R.S.] in te stellen, aangezien dit door de curator in het faillissement moest gebeuren. Bovendien werd vastgesteld dat de eisers onvoldoende feiten en omstandigheden hadden aangedragen die zouden kunnen leiden tot de persoonlijke aansprakelijkheid van [R.S.].

Uiteindelijk wees het Gerecht de vordering af en veroordeelde [C.E.] en [A.N.] in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 27 januari 2010, waarbij [C.E.] wel verlof kreeg om kosteloos te procederen, maar de vordering tegen [R.S.] werd afgewezen. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor eisers om voldoende bewijs te leveren voor persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders in faillissementzaken.

Uitspraak

HET GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN zittingsplaats Bonaire
Registratienummer: AR38/2009
Datum uitspraak: 27 januari 2010
Vonnisnummer:
VONNIS
inzake
[C.E.]
en
[A.N.]
beiden te Bonaire
eisende partij
hierna te noemen: [C.E.] en [A.N.]
gemachtigde mr. V.S. La Fleur
tegen
[R.S.]
te Bonaire
gedaagde partij
hierna te noemen: [R.S.]
gemachtigde mr. E. Fa Si Oen
De procedure
Voor de loop van het geding verwijst het Gerecht naar de volgende stukken:
- het verzoekschrift van 27 mei 2009, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de conclusie van repliek, met één productie.
Hoewel daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld heeft [R.S.] geen conclusie van dupliek genomen.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast:
a. [C.E.] is van april 2003 tot november 2006 als buurtwachter in dienst geweest van de Stichting Algemene Veiligheid Service en Toezicht (hierna: de Stichting).
b. [A.N.] is van april 2006 tot december 2006 als buurtwachter in dienst geweest van de Stichting.
c. [R.S.] was directeur van de Stichting.
d. Bij beschikking van 27 juni 2007 heeft dit Gerecht het door de Stichting aan [C.E.] en [A.N.] gegeven ontslag nietig verklaard, met veroordeling van de Stichting tot doorbetaling van het salaris tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal eindigen.
e. Bij beschikking van 27 februari 2008 is de Stichting in staat van faillissement verklaard.
De vordering
[C.E.] en [A.N.] vorderen dat het Gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [C.E.] en [A.N.] verlof zal verlenen om kosteloos te procederen.
2. Voor recht zal verklaren dat [R.S.] onrechtmatig c.q. onzorgvuldig heeft gehandeld jegens [C.E.] en [A.N.] als (toenmalige) bestuurder zijnde van de Stichting en derhalve hiervoor hoofdelijk (persoonlijk) aansprakelijk zal stellen.
3. [R.S.] zal veroordelen tot betaling van de door [C.E.] en [A.N.] respectievelijk geleden materiële schade ten bedrage van NAƒ35.500,00 en NAƒ38.067,50, althans een door het Gerecht in goede justitie te bepalen schadebedrag.
4. Zal bepalen dat [R.S.] het schadebedrag binnen een week na betekening van dit vonnis zal voldoen, zulks op straffe van een dwangsom van NAƒ5.000,00 per dag dat [R.S.] hieraan niet voldoet, althans een door het Gerecht te bepalen dwangsom en termijn;
5. [R.S.] zal veroordelen om aan [C.E.] en [A.N.] te betalen een schadevergoeding naar redelijkheid en billijkheid, althans een door het Gerecht in goede justitie te bepalen vergoeding.
een en ander met kosten rechtens.
[C.E.] en [A.N.] hebben het volgende aan hun vordering ten grondslag gelegd:
[R.S.] heeft zich, ondanks de beschikking waarbij de nietigheid van het ontslag werd uitgesproken, weigerachtig op gesteld. Hij heeft [C.E.] en [A.N.] bericht niet tot betaling van het salaris te zullen overgaan. [R.S.] heeft [C.E.] en [A.N.] onterecht ontslagen en heeft voorts van meet af aan geweigerd de verschuldigde lonen uit te betalen. [R.S.] heeft aldus in strijd gehandeld met de in acht te nemen zorgvuldigheid.
Er is sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur door [R.S.] dat tot het faillissement van de Stichting heeft geleid. Nu de vorderingen van [C.E.] en [A.N.] niet door de Stichting zijn voldaan en derhalve behoren tot het tekort van de gefailleerde Stichting, is [R.S.] blijkens artikel 2:16 BW jegens de boedel hoofdelijk aansprakelijk voor dit tekort.
Het verweer
[R.S.] betwist de vordering en voert daartoe -samengevat- het volgende aan:
[R.S.] is als bestuurder niet nalatig geweest in het treffen van maatregelen om de financiële gevolgen voor de Stichting af te wenden. Er kan dus geen sprake zijn van een onbehoorlijke of onzorgvuldige taakvervulling door [R.S.].
De beoordeling van het geschil
1. Van het onvermogen van [C.E.] is genoegzaam gebleken, zodat haar verlof kan worden verleend om kosteloos te procederen. Nu van het onvermogen van [A.N.] niet is gebleken, kan haar dat verlof niet worden verleend.
2. Het Gerecht begrijpt de hierboven onder 5. vermelde vordering als een subsidiaire vordering voor het geval de schadevergoeding zoals hierboven genoemd onder 3. niet wordt toegewezen. Een andere opvatting zou er toe leiden dat [C.E.] en [A.N.] hun vordering dubbel hebben ingesteld.
3. De vordering van [C.E.] en [A.N.] is (mede) gebaseerd op het bepaalde bij artikel 2:16 BW. Onder de omstandigheden als genoemd in dat artikel zou [R.S.] hoofdelijk aansprakelijk kunnen zijn jegens de boedel. [C.E.] en [A.N.] hebben echter geen bevoegdheid om namens de boedel een vordering tegen [R.S.] in te stellen, zodat de vordering niet op deze grondslag kan worden toegewezen. Een dergelijk vordering dient immers door de curator in het faillissement te worden ingesteld.
4. [C.E.] en [A.N.] verwijten [R.S.] onrechtmatig handelen door als bestuurder niet het salaris uit te betalen, terwijl de Stichting daartoe wel was veroordeeld. Het gaat hier dus nog steeds om het handelen van [R.S.] als bestuurder van de Stichting.
5. Om aansprakelijkheid van [R.S.] in persoon te kunnen aannemen voor handelingen die hij als bestuurder heeft verricht of heeft nagelaten te verrichten, moet sprake zijn van een verwijtbaar ernstig handelen/nalaten aan de zijde van [R.S.].
6. Het enkele feit dat de salarissen niet door de Stichting zijn uitbetaald, brengt nog geen persoonlijke aansprakelijkheid van [R.S.] met zich. [C.E.] en [A.N.] hebben onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot persoonlijke aansprakelijkheid van [R.S.] zouden kunnen leiden.
7. Reeds op grond van het vorenstaande moet de vordering worden afgewezen.
8. [C.E.] en [A.N.] zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
Beslissing
Het Gerecht:
Verleent [C.E.] verlof om kosteloos te procederen.
Wijst de vordering af.
Veroordeelt [C.E.] en [A.N.] in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van [R.S.] begroot op NAƒ1.100,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in tegenwoordigheid van de griffier.