ECLI:NL:OGHACMB:2010:BP2886

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AR 280/09-H-134/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bewijswaardering door GEA in civiele zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], in zijn hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon, tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen (GEA). De appellant heeft in hoger beroep grieven ingediend die voornamelijk betrekking hebben op de wijze waarop het GEA het bewijs heeft gewaardeerd. De appellant heeft in algemene bewoordingen bewijs aangeboden van zijn stellingen, maar het Hof oordeelt dat hij onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij opnieuw getuigen wilde horen. Het Hof bevestigt het vonnis van het GEA en oordeelt dat de bewijswaardering door het GEA juist is geweest. Het Hof wijst erop dat de appellant niet heeft geageerd tegen de bewijsopdrachten en dat het GEA de nodige getuigen heeft gehoord. De appellant heeft niet voldoende bewijs kunnen leveren om zijn stellingen te onderbouwen, en het Hof concludeert dat de grieven van de appellant falen. Het Hof bevestigt het vonnis waarvan beroep en veroordeelt de appellant in de proceskosten aan de zijde van de geïntimeerde.

Uitspraak

UITSPRAAK: 26 oktober 2010
ZAAKNR.: AR 280/09-H-134/10
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Vonnis in de zaak van:
[Appellant] in zijn hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige zoon [zoon] (hierna [appellant]),
wonend op Curaçao,
voorheen eiser, thans appellant,
na desisteren van mr. M.C. Vaders heeft zich geen gemachtigde gesteld,
tegen
[geïntimeerde],
wonend op Curaçao,
voorheen gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs..J. Oedjaghir en M.A. Koendjibiharie.
1. Verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (verder: het GEA) wordt verwezen naar de tussen partijen in deze zaak gewezen vonnissen van 29 juni 2009 en 16 november 2009. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
[appellant] is in hoger beroep gekomen van laatstgenoemd vonnis door indiening op 16 november 2009 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Hij heeft bij op 30 december 2009 genomen memorie van grieven elf grieven aangevoerd en toegelicht en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis (dit per abuis daterend op 23 september 2009), tot toewijzing van zijn vordering, tot niet-ontvankelijk verklaring van [geïntimeerde] in zijn vordering in reconventie cq tot afwijzing van zijn vordering en tot veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
[geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord genomen waarbij hij heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis van het GEA, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
Op de voor pleidooi bepaalde dag heeft slechts [geïntimeerde] een pleitnota overgelegd, waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
Het door [appellant] ingestelde appel is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat hij daarin kan worden ontvangen.
3. Grieven
Voor de inhoud van de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
4. Beoordeling
4.1 Er is geen appel ingesteld tegen de in het eerste vonnis gegeven bewijsopdracht en evenmin zijn daar grieven tegen geformuleerd. Het Hof zal daar dus van uit gaan.
4.2 [geïntimeerde] heeft geen reconventionele vordering ingesteld, zodat het Hof voorbij gaat aan de vordering van [appellant] voor zover deze inhoudt dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vordering in reconventie cq dat zijn vordering moet worden afgewezen.
4.3.1 Op een enkel onderdeel na, welke onderdelen in 4.4 en verder afzonderlijk aan de orde komen, klagen de grieven over de wijze waarop het GEA het bewijs heeft gewaardeerd en tot zijn conclusie is gekomen ter zake de bewijsopdrachten.
Uitgangspunt bij de beoordeling van die grieven zijn de volgende twee punten.
[appellant] heeft in dit hoger beroep slechts in algemene bewoordingen bewijs aangeboden van zijn stellingen. Waar hij niet heeft geageerd tegen de bewijsopdrachten en waar het GEA de nodige getuigen heeft gehoord, was hij gehouden om indien hij opnieuw, al dan niet reeds gehoorde getuigen wilde horen, dit afdoende te motiveren en een specifiek bewijsaanbod te doen. Omdat een dergelijke motivering en specificatie ontbreekt, passeert het Hof het bewijsaanbod.
Ten tweede dient de appelrechter op grond van HR 14 november 2003, NJ 2005, 269 indien hij tot een andere bewijswaardering komt dan de rechter die de getuigen in persoon heeft gehoord, dit extra te motiveren en redenen te geven waarom hij tot een afwijkend oordeel komt.
4.3.2 Het Hof sluit zich aan bij de wijze waarop het GEA het bewijs heeft gewaardeerd, waarbij het Hof voor de volledigheid opmerkt dat de toelichting op de grieven grotendeels een letterlijke herhaling vormt van de door [appellant] in eerste aanleg genomen conclusie na enquête. Het GEA heeft het bewijs gewaardeerd op een juiste wijze en zich rekenschap gegeven van de tegenstrijdigheden in de verklaringen, maar hij heeft een duidelijke en houdbare uitleg gegeven waarom hij aan die tegenstrijdigheden voorbij is gegaan. Die uitleg, die als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, acht het Hof juist en neemt het Hof over en maakt het Hof tot de zijne.
4.4 Grief 2 houdt in dat het GEA ten onrechte heeft vermeld dat uit het dossier is gebleken dat partijen regelmatig in verschillende auto’s reden en dat niet is uitgesloten dat [appellant] in een andere grijze auto reed of dat de moeder en de zus van [geïntimeerde] zich in de kleur van de auto hebben vergist of dat het geld is teruggehaald nadat de auto was gerepareerd. De grief is nader toegelicht in de nummers 23 en 24 van de memorie van grieven. [appellant] is van mening dat aan de verklaringen van de moeder en zus van [geïntimeerde] weinig tot geen waarde mag worden gehecht mede omdat zij hebben verklaard dat [appellant], toen hij het geld kwam ophalen, in een grijze auto reed, terwijl de grijze auto van [appellant] in die periode werd gerepareerd aan een kapotte motor.
De grief is in die zin juist dat inderdaad uit het dossier niet blijkt dat partijen regelmatig in verschillende auto’s reden. Dit kan echter niet leiden tot vernietiging van het vonnis omdat deze opmerking van het GEA wat dat betreft niet dragend is geweest voor de bewijswaardering. Het GEA heeft namelijk wat dit aspect van de grijze auto betreft kennelijk slechts willen oordelen dat het feit dat twee getuigen verklaren dat [appellant] in een grijze auto reed toen hij het geld kwam ophalen, terwijl zijn grijze Toyota een poos wegens reparatie buiten gebruik is geweest, te onbelangrijk is om in het kader van de inhoud van de bewijsopdracht en de verdere inhoud van hun verklaringen, aan hun verklaringen voorbij te gaan. Het GEA heeft dit, zo begrijpt het Hof, nader willen adstrueren met de overweging dat het niet is uitgesloten dat [appellant] in een andere grijze auto het geld is komen ophalen of dat zij zich hebben vergist in de kleur van de auto dan wel dat de auto toen al gerepareerd was. Het Hof sluit zich daar bij aan.
4.5 Het antwoord op de vraag of het GEA de productie inhoudende een verklaring van [xxx] wel bij de bewijswaardering had moeten betrekken (zie grief 7 en nr. 39 van de toelichting) kan in het midden worden gelaten omdat de inhoud van deze productie in elk geval in dit hoger beroep zal worden meegewogen bij de bewijswaardering.
De betreffende verklaring van [zzz] van 15 december 2009 houdt in, kort gezegd, dat de zoon van [appellant] op een dag in 2008 hem heeft verzocht om een blauwe Toyota Starlet, kenteken [kenteken] naar zijn huis (het huis van [zzz]) te [adres] te slepen. De wagen is daar met pech minstens zes maanden blijven staan. In december 2008 kwam een zekere [yyy] naar de Starlet kijken en enkele dagen daarna heeft [yyy] de auto ter reparatie weggesleept.
Een dergelijke verklaring, die niet ten overstaan van een rechter is afgelegd terwijl de tegenpartij degene die heeft verklaard niet aan de tand heeft kunnen voelen, dient zeer behoedzaam te worden gebruikt. Met inachtneming van die behoedzaamheid geldt voor deze verklaring dat in feite slechts wordt verklaard dat de auto door [zzz] is meegenomen (noot Hof: kennelijk is volgens [appellant] [zzz] de bijnaam van [geïntimeerde], zie de als productie 2 bij het inleidend verzoekschrift overgelegde verklaring van [M. en P]). Dat deze [zzz] inderdaad [geïntimeerde] is, staat niet vast terwijl evenmin vaststaat dat dit meenemen is geschied door iemand die pretendeerde eigenaar te zijn geworden doordat deze auto onderdeel vormde van een door een ander verrichte betaling. De betreffende schriftelijke verklaring heeft daarom nauwelijks of geen waarde, zodat ook inclusief die schriftelijke verklaring van [zzz] het Hof niet tot een andere bewijswaardering komt.
4.6 Met zijn achtste tot en met tiende grief klaagt [appellant] erover dat het GEA met twee maten meet. Waar hij geen kwitanties van betalingen heeft kunnen tonen, heeft [geïntimeerde] dat ook niet gedaan, aldus de toelichting op de grieven onder nr. 46.
Deze grief wordt verworpen omdat het GEA met een veelheid aan argumenten tot zijn uiteindelijke bewijswaarderingen is gekomen. De afwezigheid van kwitanties was ter zake de aan [geïntimeerde] gegeven bewijsopdracht niet nijpend gelet op de andere bewijsmiddelen, terwijl [appellant] in het kader van zijn bewijsopdracht zo weinig bewijs heeft weten bij te brengen, dat het GEA mede terecht met behulp van onder andere het feit dat er geen kwitanties waren, tot zijn oordeel is gekomen.
4.7 Al met al falen de grieven en wordt het beroep verworpen en zal het bestreden vonnis worden bevestigd, met veroordeling van [appellant] in de aan de zijde van [geïntimeerde] gerezen proceskosten.
BESLISSING:
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de aan de zijde van [geïntimeerde] gerezen kosten van dit appel, tot op heden begroot op NAF. 257,18 voor betekeningskosten memorie van antwoord en NAF. 5.100,- voor salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, E.M. van der Bunt en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 26 oktober 2010 in tegenwoordigheid van de griffier.