ECLI:NL:OGHACMB:2010:BQ8968

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HAR 171/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • A. Luijks
  • J. Sijmonsma
  • M. Lock
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek tot voorwaardelijke invrijheidsstelling door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie

Op 13 oktober 2010 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba uitspraak gedaan in de zaak HAR 171/10, waarin verzoeker, thans gedetineerd op Sint Maarten, een verzoek tot voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI) had ingediend. Dit verzoek volgde op een eerdere beslissing van het Hof van 3 augustus 2010, waarin de Minister van Justitie was opgedragen om binnen zes weken een beslissing te nemen op het voorstel van de gevangenisdirecteur tot VI van verzoeker. Verzoeker had echter geen beslissing ontvangen van de Minister van Justitie, wat aanleiding gaf tot het indienen van een verzoekschrift ter griffie van het Hof op 14 september 2010.

Tijdens de behandeling van het verzoek op 22 september 2010, zijn verzoeker en zijn raadslieden, mrs. Bommel en Sulvaran, alsook de (waarnemend) procureur-generaal mr. Mud, gehoord. Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Minister van Justitie niet in de gelegenheid was om zich te verdedigen, maar dat het openbaar ministerie, als partij in deze procedure, de belangen van de Minister vertegenwoordigde. Het Hof verwierp het standpunt van de procureur-generaal dat de directeur van de gevangenis gemachtigd was om beslissingen te nemen over VI, en benadrukte dat deze bevoegdheid uitsluitend aan de Minister van Justitie toekomt.

Het Hof concludeerde dat de Minister van Justitie de gevangenisdirecteur niet kan machtigen om te beslissen over het al dan niet verlenen van VI. Aangezien de Minister niet had voldaan aan het bevel van het Hof van 3 augustus 2010, werd de Minister opnieuw opgedragen om binnen twee weken een beslissing te nemen op het voorstel tot VI, met een dwangsom van NAF. 50,-- per dag voor elke dag van nalatigheid, tot een maximum van NAF. 1.000,--. De beschikking werd uitgesproken door mr. Luijks, in aanwezigheid van de griffier, en is ondertekend door mr. Luijks wegens afwezigheid van mrs. Sijmonsma en Lock.

Uitspraak

Strafzaken over 2010
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
Zaaknummer: HAR 171/10
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
gegeven op het verzoek ex artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van:
[verzoeker],
thans gedetineerd op Sint Maarten,
hierna te noemen: verzoeker.
1. Procesgang en onderzoek van de zaak
1.1 Bij beslissing van 3 augustus 2010 heeft het Hof de Minister van Justitie opgedragen om binnen zes weken een beslissing te nemen op het door de directeur van de strafgevangenis gedane voorstel tot VI van verzoeker. Verzoeker heeft geen beslissing van de Minister van Justitie ontvangen.
1.2. Op 14 september 2010 is ter griffie van het Hof een verzoekschrift ingekomen, dat het verzoek inhoudt om het Land de Nederlandse Antillen althans de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen te bevelen om verzoeker onmiddellijk in vrijheid te stellen.
1.2 Dit verzoek, dat door het Hof is opgevat als een verzoek ex artikel 43 Sv, is behandeld ten overstaan van een lid van het Hof op 22 september 2010 op Sint Maarten. Verschenen en gehoord zijn verzoeker en diens raadslieden, mrs. Bommel en Sulvaran, alsmede de (waarnemend) procureur-generaal mr. Mud.
1.3 Beschikking is bepaald op heden.
2. Beoordeling
2.1 Ingevolge inmiddels vaste jurisprudentie van het Hof strekt art. 43 Sv zich ook uit over de executiefase (zie bijvoorbeeld LJN BK9371). Het andersluidende standpunt van de procureur-generaal wordt dan ook verworpen.
2.2 Ook het standpunt van de procureur-generaal dat de Minister van Justitie niet in de gelegenheid is om zich in deze procedure te verdedigen wordt verworpen. De tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, waaronder de executie van bij vonnis opgelegde straffen, is opgedragen aan het openbaar ministerie (art. 605 Sv). In zaken die betrekking hebben op deze tenuitvoerlegging is het openbaar ministerie partij. Waar bij deze tenuitvoerlegging een beslissing van de Minister worden verlangd, zoals in het kader van VI en ET, wordt het openbaar ministerie geacht, al dan niet als landsadvocaat (MB 1 augustus 1986, No. 40/242/JAZ), mede namens de Minister te spreken. Het openbaar ministerie is tot op heden ook altijd op die wijze in raadkamer opgetreden, ook nog door deze zelfde procureur-generaal in een eerder verzoek ex art. 43 Sv van verzoeker op 28 juli jl.
2.3 Voorts heeft de procureur-generaal zich op het standpunt gesteld dat de beslissing van het Hof van 3 augustus 2010 onjuist is omdat de directeur van de strafgevangenissen en huizen van bewaring zijn gemachtigd om namens de Minister van Justitie beslissingen te nemen over VI. Ook dit standpunt wordt verworpen. Gelet op artikel 19 Sr is de bevoegdheid te besluiten tot voorwaardelijke invrijheidsstelling toegekend aan de Minister van Justitie. Niet is vermeld dat een ander dan de Minister van Justitie deze bevoegdheid kan uitoefenen. Naar het oordeel van het Hof verzet de aard van de bevoegdheid zich ertegen dat de directeur van een gevangenis de beslissing tot het al dan niet verlenen van VI namens de Minister van Justitie neemt. Daarbij neemt het Hof het volgende in aanmerking. Nu voorop dient te staan dat straffen ten uitvoer moeten worden gelegd, en VI een mogelijkheid betreft om voor ommekomst van de opgelegde gevangenisstraf onder voorwaarden in vrijheid te worden gesteld, behoort de bevoegdheid om al of niet VI te verlenen te worden beschouwd als een zware bevoegdheid. Hierbij past dat de Minister van Justitie als het hoogste politiek verantwoordelijke orgaan zelf daarover beslist. Bovendien staat de positie van de directeur van de gevangenis ten opzichte van de Minister van Justitie eraan in de weg dat de directeur de beslissing namens de Minister van Justitie neemt. Immers, ingevolge artikel 19 Sr worden besluiten tot VI door de Minister van Justitie genomen op voorstel of na ingewonnen bericht van het gevangenisbestuur. Een en ander verdraagt zich niet met de bevoegdheid van een lid van dat bestuur (de directeur) om ook zelf de beslissing te nemen. Dit alles leidt tot de conclusie dat de Minister van Justitie de gevangenisdirecteur niet kan machtigen, of het mandaat kan geven, om te beslissen tot het al dan niet verlenen van VI. Het Hof blijft dus bij zijn beslissing van 3 augustus 2010.
2.4 Gebleken is dat de Minister van Justitie niet aan het bij beslissing van 3 augustus 2010 gegeven bevel heeft voldaan. Dit dient evenwel (nog) niet te leiden tot de onmiddellijke invrijheidsstelling van verzoeker. Het Hof zal de Minister van Justitie (thans zijnde de Minister van Justitie van Sint Maarten) opnieuw opdragen een beslissing te nemen, thans binnen twee weken na heden, en aan het nalaten daarvan een dwangsom verbinden.
Beslist wordt derhalve als volgt.
BESLISSING
Het Hof:
- draagt de Minister van Justitie van Sint Maarten op om binnen twee weken na heden een beslissing te nemen op het door de directeur van de strafgevangenis gedane voorstel tot VI van verzoeker;
- bepaalt dat het Land Sint Maarten een dwangsom verbeurt van NAF. 50,-- per dag voor iedere dag dat de Minister van Justitie nalatig is om aan deze opdracht te voldoen, met een maximum van NAF. 1.000,--.
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Luijks, Sijmonsma en Lock, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier op Sint Maarten uitgesproken op 13 oktober 2010.
Deze beschikking is wegens afwezigheid van mrs. Sijmonsma en Lock uitsluitend ondertekend door mr. Luijks.