ECLI:NL:OGHACMB:2011:BP6647

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
3 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
H 158/10
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging en geweld tegen politieambtenaren op Curaçao

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 3 februari 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die op 9 maart 2010 betrokken was bij een gewapende diefstal op Curaçao. De verdachte, geboren in 1965 in de Dominicaanse Republiek en woonachtig in Curaçao, heeft samen met anderen een woning binnengevallen en sieraden, waaronder een zilverkleurig polshorloge, gestolen. Tijdens de vlucht bedreigde hij het slachtoffer met een vuurwapen en schoot hij op politieambtenaren die hem achterna zaten. Het Hof oordeelde dat het schieten op politieambtenaren in functie een zeer strafverzwarende omstandigheid is. De verdachte werd in eerste aanleg veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, maar het Hof vernietigde dit vonnis en legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, met aftrek van voorarrest. Het Hof benadrukte het belang van de bescherming van de veiligheid van politieambtenaren tijdens hun werkzaamheden en oordeelde dat de aard en ernst van de feiten een zwaardere straf rechtvaardigen. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij het Hof de verklaringen van de slachtoffers en de politieambtenaren in aanmerking nam.

Uitspraak

Datum uitspraak: 3 februari 2011
Zaaknummer: H 158/10
Parketnummer: 500.00248/10
Tegenspraak
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten
en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
S T R A F V O N N I S
gewezen in het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg, zittingsplaats Curaçao, van 17 september 2010 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1965 in de Dominicaanse Republiek,
wonende in Curaçao, thans alhier gedetineerd.
<u>Procesgang en onderzoek van de zaak </u>
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 september 2010, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van 13 januari 2011 in Curaçao.
Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de (waarnemend) procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. M.C. Vaders naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, aan de verdachte ter zake van de feiten een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van vijf jaar, met aftrek van voorarrest.
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar met aftrek van voorarrest.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld.
<u>Tenlastelegging</u>
Aan de verdachte is ten laste gelegd:…
<u>Vonnis waarvan beroep</u>
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het Hof deels tot andere beslissingen komt.
<u>Bewezenverklaring</u>
Het Hof acht bewezen hetgeen aan de verdachte onder feit 1 en 2 is ten laste gelegd, met dien verstande dat het bewezen acht:
<b>feit 1 </b>
dat hij, op 9 maart 2010 op het eiland Curacao, tezamen en in vereniging met anderen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
uit een woning, op het adres [adres] nr. 41-A, alwaar verdachte en zijn,
verdachte’s, mededader(s) zich, buiten weten of tegen de wil van de rechthebbenden, te weten van [R.] en/of [R.P.], bevonden, heeft weggenomen:
- sieraden, waaronder een zilverkleurige polshorloge toebehorende aan (die) [R.] en/of [R.P]
- welke diefstal werd gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [R.]en brigadier van politie [L.] en agent van politie [W.], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn, verdachte’s, mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
welke bedreiging met geweld bestond uit:
- het voorhouden en tonen en richten van een vuurwapen, aan en op die [R.], onderwijl tegen die [R.] zeggende dat, hij, die [R.] zal doodschieten en;
- het met een vuurwapen eenmaal in de richting van die [L.] en [W.], schieten.
<b>feit 2</b>
dat hij, op 9 maart 2010 op het eiland Curacao, [L] en [W.], zijnde politieagent en in functie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend, met een vuurwapen, in de richting van die [L.] en [W.], die op dat moment in de rechtmatige uitoefening hunner bediening waren, geschoten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd (cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
<u>Bewijsmiddelen</u>
Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
1. een proces-verbaal van politie d.d. 9 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaar [P.], agent bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende als verklaring van de aangever [R.] (zaaksdossier p.18 t/m 21):
<small>Ik ben woonachtig [adres] nummer 41a. Vandaag werd ik rond 9:00 uur door mijn vrouw opgebeld dat er onbevoegden in onze woning waren. Ik stopte mijn voertuig buiten mijn erf en liep het erf op. Ik liep richting de voorzijde van het huis. Op het moment dat ik bij de voordeur aankwam zag ik drie voor mij onbekende mannen uit mijn huis lopen. Het ging spontaan en heel snel. De deur was nog dicht toen ik het huis naderde. Op het moment dat ik voor de voordeur stond, opende een voor mij onbekende man de deur en richtte een nikkelkleurige revolver naar mij toe. Hij zei tegen mij dat hij mij dood zal schieten. Tegelijkertijd zag ik twee voor mij onbekende mannen uit mijn huis rennen. Deze liepen in westelijke richting van mijn huis. Mijn vrouw was ook ter plaatse, zij stond enkele meters achter mij. De man die mij bedreigde vluchtte vervolgens in de richting van het voor mij onbekende voertuig, dat tegenover het erf stond. </small>
2. een proces-verbaal van politie d.d. 9 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaar [I], agent bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende als verklaring van de aangeefster [P.], e.v. [R.] (zaaksdossier p. 24):
<small>Ik ben woonachtig [adres] nummer 41a. Vandaag ben ik tussen 9:00 en 9:30 uur door een buurvrouw opgebeld dat er drie onbekenden mijn erf waren binnengedrongen. Ik heb mijn man [P.] opgebeld om dit door te geven. Ik ben zelf naar huis gegaan. Toen ik daar aankwam zag ik mijn man op het erf. Hij zei tegen mij dat de daders binnen zaten. Hij rende het huis binnen. Meteen daarna zag ik mijn man achterwaarts lopen en voor hem liep een man die een vuurwapen op hem richtte. De dader zij tegen mijn man: “mi ta tirabu”. (vrije vertaling verbalisant: ik schiet je!). Toen de politie arriveerde en uitstapte zag ik de man die het wapen op mijn man richtte op de vlucht gaan. Hij sprong over de rastering en vluchtte in oostelijke richting. </small>
3. een proces-verbaal van politie d.d. 22 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [L., W., en S.], brigadier en agenten bij het Korps Politie Curaçao, inhoudende als hun bevindingen (zaaksdossier p. 36 t/m 38):
<small>Op 9 maart 2010 omstreeks 08:45 werden wij gedirigeerd naar het adres [adres] 41 waar drie onbekenden zich op verdachte wijze zouden zijn aan het ophouden. Bij aankomst zagen wij een groep mannen staan. Wij zagen dat twee mannen de benen namen in westelijke richting, terwijl een derde in oostelijke richting wegvluchtte. Wij stelden te voet de achtervolging in op deze laatstvermelde man. Ik [S.] zag dat de man de hoek van een huis om rende. Ik rende de hoek in volle vaart om en werd verrast door de verdachte die stil was blijven staan en een nikkelkleurig vuistvuurwapen getrokken had en deze op mijn gezicht gericht hield. Ik kon tijdig achteruit springen en waarschuwde mijn collega’s. Ik [W.] loste een waarschuwingsschot en maande verdachte te stoppen. Verdachte rende in de richting van de afrastering. Hij moest een ongeveer twee meter hoge verhoging opklauteren om op het hoger gelegen aangrenzende erf te komen. Terwijl hij dit deed draaide hij zich om en loste een schot in de richting van [W. en L.]. Het gelukte de man te ontsnappen.
Ik [W.] ben vervolgens met collega [T.] in het dienstmotorvoertuig gestapt en gereden naar de Kaya Bromelia waar volgens een man de andere twee verdachten aan het rennen waren. Wij zagen de twee andere verdachten over de afrastering van het perceel [adres] klauteren. Wij hebben ter hoogte van perceel [nr] aangehouden [S. M.], geboren [datum] 1986. Ik [W.] liet de verdachte M. op de achterbank van de politieauto zitten. Onder de bank van de wagen waar de verdachte[M.] zat, heb ik, [L.], een zilverkleurige polshorloge met grote wijzerplaat aangetroffen en in beslag genomen. </small>
4. een proces-verbaal van politie d.d. 9 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaar [I.], agent bij het Korps Politie Curaçao, inhoudende als zijn bevindingen (zaaksdossier p. 66):
<small>In het kader van het onderzoek van de beroving te [adres] nummer 41a werd het navolgende verricht. Aan de aangevers werd een aantal goederen getoond die bij de verdachten tijdens fouillering werden aangetroffen. Getoond werd een zilverkleurig polshorloge, van het merk Quartz. De aangeefster [P.] herkende voornoemd horloge als haar goed. Aangever [R.] herkende het polshorloge als zijnde het bezit van zijn vrouw. Bij het proces-verbaal is gevoegd een fotoblad met het opschrift: “bijgevoegde sierraden die bij de verdachten [S. en M.] waren aangetroffen” met afbeeldingen van een zilverkleurig polshorloge, een medaillon en een armband. </small>
5. een proces-verbaal van politie d.d. 17 maart 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door [M. en I.], brigadier respectievelijk agent bij het Korps Politie Curaçao, met als verklaring van de medeverdachte [H.S.] (zaaksdossier p. 147):
<small>Ik ken de man genaamd [verdachte], bijgenaamd [verdachte]. </small>
6. een proces-verbaal van politie d.d. 8 april 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door [R. en M.], beiden brigadier bij het Korps Politie Curaçao, technisch rechercheur, met als verklaring van de medeverdachte [H.S.] (zaaksdossier p. 157):
<small>op 9 maart 2010 was ik met[verdachte] en [M.] met de auto in Montagne. We besloten in te breken in een woning.[verdachte] parkeerde zijn auto en wij gingen samen naar bedoelde woning en sprongen over de afrastering. [M.] heeft de houten voordeur geforceerd en opengemaakt. We gingen allemaal naar binnen. Binnen gingen wij de woning doorzoeken wat wij allemaal konden wegnemen. Op een gegeven momen zag ik een man voor de woning. Ik waarschuwde [verdachte] en [M.]. Wij gingen naar de woonkamer en gingen aan de ramen aan de voorzijde van bedoelde woning staan om te kijken wat er allemaal daar buiten gebeurde. Wij zagen dat er een manspersoon aldaar stond. Hierna maakte [verdachte] de geforceerde houten deur open en nam direct de benen. [M.] en ik wachtten ongeveer 1 (één) minuut en namen toen samen de benen in de richting van de voorzijde van bedoelde woning. </small>
7. het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 januari 2011, waarin is opgenomen een verklaring van de verdachte, die – zakelijk weergegeven – als volgt luidt:
<small>U vraagt mij of ik [verdachte] genoemd wordt. Dit is juist. U vraagt mij of de witte auto die is aangetroffen in de buurt van de woning waar de inbraak is gepleegd van mij is. Dat is het geval. Ik kan echter niet verklaren hoe deze daar ter plaatse is terechtgekomen. </small>
<u>Nadere overweging ten aanzien van het bewijs</u>
Uit de verklaring van de aangever komt overtuigend naar voren dat degene die als eerste uit zijn woning kwam hem verbaal en met een vuurwapen heeft bedreigd. Uit de bevindingen van de verbalisanten komt overtuigend naar voren dat zij zagen dat één man in oostelijke richting wegvluchtte en twee in westelijke richting. Zij hebben aanvankelijk de achtervolging op eerstgenoemde man ingezet. Deze heeft een vuurwapen op hen gericht en later daarmee in hun richting geschoten.
Uit de verklaringen van de medeverdachten komt overtuigend naar voren dat [verdachte] als eerste naar buiten ging en dat zij, de medeverdachten, even later samen zijn gevlucht en dezelfde kant op zijn gerend.
Het Hof verwerpt het verweer van de verdediging dat het hier niet gaat om een geval van diefstal, maar om een poging hiertoe. Door de verbalisanten is ten tijde van de aanhouding een zilverkleurig horloge, dat blijkens een afgelegde verklaring van 9 maart 2010 aan de aangevers toebehoort, aangetroffen op de bank van de politieauto waar een van de verdachten zojuist had gezeten. Hieruit concludeert het Hof dat het betreffende horloge is buitgemaakt bij de tenlastegelegde diefstal, waarmee genoemd feit wettig en overtuigend is bewezen.
Het Hof acht de onder feit 2 tenlastegelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling niet bewezen nu uit het voorhanden zijnde bewijs niet volgt dat verdachte op een zodanige wijze op de agenten [L. en W.] heeft geschoten dat hij daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij dodelijk getroffen zouden worden dan wel ernstig lichamelijk letsel op zouden lopen.
<u>Strafbaarheid van het bewezenverklaarde</u>
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1;
diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld, tegen personen, gepleegd om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
strafbaar gesteld in artikel 325 van het Wetboek van Strafrecht.
Feit 2;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld in artikel 298 van het Wetboek van Strafrecht.
Zijnde feit 1 en feit 2 in eendaadse samenloop begaan.
Het bewezenverklaarde is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid ervan opheffen of uitsluiten.
<u>Strafbaarheid van de verdachte</u>
De verdachte is strafbaar nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid opheffen of uitsluiten.
<u>Oplegging van straf </u>
Bij de bepaling van de straf heeft het Hof rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder heeft het Hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich niet ontzien om, teneinde zijn vlucht na het plegen van het delict mogelijk te kunnen maken, met een vuurwapen het slachtoffer te bedreigen en daarmee even later te schieten in de richting van politieambtenaren in de uitoefening van hun functie. Deze laatsten hebben tot taak de algemene belangen van de gemeenschap te waarborgen. Het Hof hecht groot belang aan de bescherming van de veiligheid van deze ambtenaren tijdens de uitoefening van hun taak en oordeelt dat het een zeer strafverzwarende omstandigheid moet worden geacht wanneer zij hierbij worden geconfronteerd met bedreiging met geweld, zoals hier aan de orde. Op grond van het voorgaande is het Hof met eenparigheid van stemmen van oordeel dat aard en ernst van het bewezenverklaarde door de lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak in eerste aanleg miskend zou worden en dat de verdachte tot een zwaardere straf dient te worden veroordeeld dan hem bij het vonnis waarvan beroep is opgelegd.
<u>Toepasselijke wettelijke voorschriften</u>
De op te leggen straf is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op artikel 49 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 17 september 2010 en doet opnieuw recht;
verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor bewezen geacht, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mrs. H. de Doelder, E.M. van der Bunt en P.E. de Kort, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 3 februari 2011.
Mr. H. de Doelder is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.