Registratienummer: AR 517/09 - H 227/10
Uitspraak: 22 februari 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
[appellant],
wonend in Curaçao,
oorspronkelijk gedaagde in conventie, eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
thans appellant,
gemachtigde: mr. H.W. Braam,
de besloten vennootschap HABITAT DIVE RESORT B.V.,
gevestigd in Curaçao,
oorspronkelijk eiseres in conventie, verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigden: mrs. C.H.M. Fiévez en M. Woudstra.
Partijen worden hierna [appellant] en Habitat genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Op 12 april 2010 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, (hierna te noemen “GEA”) tussen partijen vonnis gewezen. Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, de procesgang aldaar en de overwegingen en beslissingen van het GEA wordt verwezen naar dat vonnis. Op 3 mei 2010 is een herstelvonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitgesproken.
1.2 [appellant] is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 12 april 2010 door op 24 mei 2010 een akte van appel in te dienen. Bij afzonderlijke memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven geformuleerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vorderingen van Habitat in conventie alsnog zal afwijzen althans de vorderingen van [appellant] in reconventie zal toewijzen, met veroordeling van Habitat in de kosten van beide procedures.
1.3 Habitat heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis.
1.4 Op de nader daarvoor bepaalde dag hebben partijen pleitaantekeningen overgelegd.
1.5 Vonnis is bepaald op heden.
2.1 [appellant] heeft bij memorie van grieven (productie 4) een overeenkomst tussen partijen d.d. 9 maart 2009 in geding gebracht en zich op het standpunt gesteld dat partijen op grond van die overeenkomst niets meer van elkaar te vorderen hebben. Hoewel [appellant] zich op deze overeenkomst beroept in de toelichting op grief 4, welke grief op de reconventionele vordering betrekking heeft, begrijpt het Hof, mede in het licht van hetgeen bij pleidooi is aangevoerd, dat [appellant] zich ook in conventie op deze overeenkomst beroept. Zo heeft Habitat het blijkens haar memorie van antwoord ook begrepen.
2.2 Habitat heeft het bestaan van de overeenkomst erkend maar zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst alleen betrekking heeft op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dat volgt evenwel niet uit de tekst van de overeenkomst, die het karakter heeft van een vaststellingsovereenkomst. Daarin wordt immers zonder beperking of voorbehoud verklaard dat [appellant] ‘ook verder’ geen enkele vordering of aanspraak meer heeft op Habitat en dat Habitat geen verdere aanspraken of vorderingen meer heeft op [appellant]. Door Habitat zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat partijen iets anders hebben bedoeld - waarbij het aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten - dan uit de bewoordingen van de overeenkomst volgt. Aan de stelling dat pas na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan Habitat bekend werd dat [appellant] betalingen van touroperators op zijn privérekening ontving, heeft Habitat geen conclusie verbonden. Voor zover Habitat bedoeld heeft dat de daaruit voortvloeiende vorderingen op [appellant] daarom niet onder de overeenkomst van 9 maart 2009 vallen, stuit dit verweer reeds af op de door haar zelf bij inleidend verzoekschrift overgelegde aanmaning van 5 maart 2009 waaruit volgt dat zij in ieder geval voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst van 9 maart 2009 van dergelijke door haar gestelde betalingen op de hoogte was.
2.3 Nu partijen op 9 maart 2009 zijn overeengekomen dat zij over en weet niets meer van elkaar te vorderen te hebben, dienen de vorderingen van Habitat te worden afgewezen, behalve voor zover [appellant] in rechte de verschuldigdheid daarvan heeft erkend (art. 133 Rv). Dit betekent dat de vordering van Habitat voor een bedrag van $ 14.885,60 en $ 6.645,00 (zoals erkend bij conclusie van antwoord in conventie en voorwaardelijke eis in reconventie onder 5 en memorie van grieven onder grief 3), zal worden toegewezen. Voor toewijzing van de wettelijke rente is geen plaats aangezien de verschuldigdheid daarvan door [appellant] niet is erkend. Het beroep op verrekening door [appellant] en zijn vordering in (voorwaardelijke) reconventie stuiten af op de overeenkomst van 9 maart 2009, waarop ook Habitat zich, subsidiair, heeft beroepen.
2.4 Uit het voorgaande volgt dat het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie gewezen zal worden vernietigd en dat [appellant] zal worden veroordeeld tot betaling aan Habitat van een bedrag van USD 21.530,60. Het vonnis in reconventie kan worden bevestigd. Nu partijen in conventie over en weer deels in het gelijk zijn gesteld, zal het Hof de proceskosten in conventie in eerste aanleg en in hoger beroep compenseren. Voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling in reconventie in hoger beroep ziet het Hof geen aanleiding zodat ook die kosten zullen worden gecompenseerd.
vernietigt het vonnis waarvan beroep, zoals hersteld bij vonnis van 3 mei 2010, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan Habitat van een bedrag van USD 21.530,60;
compenseert de proceskosten in beide instanties, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af;
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Lock, Van der Bunt en Van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 22 februari 2011.