ECLI:NL:OGHACMB:2011:BR5499

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HAR 94/2011
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vergoeding van kosten van raadsheer in strafzaak

In deze zaak heeft de verzoeker, geboren in Curaçao, op 21 juni 2011 een verzoekschrift ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, met het doel om vergoeding van de kosten van zijn gemachtigde te verkrijgen. Dit verzoekschrift werd met instemming van de gemachtigde doorgeleid naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Op 22 juni 2011 werd een aanvullend verzoekschrift ingediend, dat betrekking had op de kosten van een andere gemachtigde van de verzoeker. De behandeling van het verzoek vond plaats in raadkamer op 28 juni 2011, waarbij zowel de gemachtigde van de verzoeker als de procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, aanwezig waren. De procureur-generaal concludeerde tot afwijzing van het verzoek.

De verzoeker was van 28 april 2009 tot 24 maart 2011 gedetineerd en werd bij vonnis van het Hof op 24 maart 2011 vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten. Dit vonnis is inmiddels onherroepelijk. Het Hof oordeelde dat het verzoek tijdig en op de juiste wijze was ingediend, maar dat er geen recht op vergoeding van kosten was, omdat de verzoeker was bijgestaan door een toegevoegde raadsman/vrouw. Volgens de artikelen 648 en 649 van het Wetboek van Strafvordering komen de kosten van een raadsman die ingevolge deze artikelen voor vergoeding in aanmerking, niet aan de orde, aangezien de verzoeker ervoor had gekozen zich naast de toegevoegde raadsman door andere raadslieden te laten bijstaan.

Het Hof concludeerde dat de toevoeging van rechtswege doorloopt tot en met het eindvonnis in hoger beroep, en dat de verzoeker dus geen recht had op vergoeding van de kosten van zijn gemachtigde. De beslissing van het Hof was om het verzoek af te wijzen, en deze beschikking werd op 5 juli 2011 uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Nummer: HAR 94/2011
Uitspraak: 5 juli 2011
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking
op het verzoek ex artikelen 648 en 649 Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) van:
[verzoeker] (hierna: de verzoeker),
geboren in Curaçao op [datum] 1990,
wonend in Curaçao,
gemachtigde: mr. M.C. Vaders.
1. Het procesverloop
Op 21 juni 2011 is door de verzoeker, gewezen verdachte, ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao een verzoekschrift ingediend strekkende tot vergoeding van de kosten van zijn gemachtigde. Het verzoekschrift is met instemming van de gemachtigde doorgeleid aan het Hof. Op 22 juni 2011 is ter griffie van het Hof nog een aanvullend verzoekschrift ingediend, met betrekking tot de kosten van een andere gemachtigde van verzoeker. Het (volledige) verzoek is behandeld in raadkamer van het Hof op 28 juni 2011. Verschenen en gehoord zijn de gemachtigde van verzoeker en de procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, die tot afwijzing van het verzoek heeft geconcludeerd. Beschikking is aangezegd en bepaald op heden.
2 De feiten
De verzoeker is aangehouden en in verzekering gesteld op 28 april 2009 en vanaf dat moment tot 24 maart 2011 gedetineerd geweest. Bij vonnis van het Hof van 24 maart 2011 is hij van de hem tenlastegelegde feiten vrijgesproken. Het vonnis is inmiddels onherroepelijk.
3. De beoordeling
3.1 Het verzoek is tijdig en op de juiste wijze ingediend zodat de verzoeker daarin kan worden ontvangen.
3.2 Met de procureur-generaal, die zulks onweersproken heeft gesteld, gaat het Hof ervan uit dat aan de verzoeker ten tijde van zijn inverzekeringstelling dan wel op het moment van zijn vervolging op de voet van artikel 62 lid 1 of artikel 63 lid 1 Sv een raadsman is toegevoegd.
3.3 De leden 1 en 2 van artikel 61 Sv bepalen – kort gezegd – dat de toevoeging geschiedt door een instantie aangewezen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen (hierna Lbham), en dat bij of krachtens dit Lbham regels worden gesteld omtrent de taakuitoefening van die instantie, en dat toevoeging zoveel mogelijk in overeenstemming met de keuze van de verdachte geschiedt.
3.4 Paragraaf 4 van de Nota van Toelichting op het Landsbesluit toevoeging in strafzaken (P.B. 1997, No. 246) luidt, voor zover van belang, als volgt:
<i>§ 4 BEËINDIGING VAN DE TOEVOEGING EN VERHAAL
In tegenstelling tot Nederland, waar een toevoeging in beginsel slechts geldt voor een procesfase, geldt een toevoeging in de Nederlandse Antillen in beginsel voor het gehele proces (zie de artikelen 62, tweede lid, en 64, tweede lid, van het wetboek). Ook voor het hoger beroep wordt derhalve geen nieuwe toevoeging verleend.
Ter vermijding van een misverstand dient in dit kader overigens wel te worden gewezen op de gevolgen van artikel 62, tweede lid, van het wetboek. In beginsel loopt een toevoeging krachtens dat voorschrift voor de inverzekeringstelling gewoon door na de inverzekeringstelling, tenzij de verdachte niet on- of minvermogend is. Dat betekent echter niet tevens dat de toevoeging van rechtswege beëindigd is, indien geen voorlopige hechtenis wordt toegepast aansluitend op de inverzekeringstelling; in dat geval loopt de toevoeging gewoon door.
De toevoeging kan op grond van het voorgaande en gezien artikel 2 van het Landsbesluit Kosteloze rechtskundige bijstand op drieërlei wijze worden beëindigd. In de eerste plaats vindt beëindiging plaats door het verloop van de zaak, dat wil zeggen na de uitspraak in hoger beroep. Een tussentijdse wijziging in de toevoeging – bijvoorbeeld door vervanging van de toegevoegde advocaat – leidt daarbij niet tot beëindiging. In dat geval zal de vergoeding van de toevoeging naar evenredigheid moeten worden verdeeld tussen de advocaten die achtereenvolgens aan de desbetreffende zaak hebben gewerkt. In de tweede plaats zal de toevoeging worden beëindigd, indien na de inverzekeringstelling blijkt dat de verdachte niet on- of minvermogend is (artikel 62, tweede lid). In de derde plaats kan een toevoeging worden beëindigd door de Commissie toevoeging in strafzaken. Van deze beëindiging zal met name sprake zijn, indien aannemelijk is geworden dat de verdachte inmiddels niet meer on- of minvermogend is. In dat geval dient de kaart, recht gevende op kosteloze rechtskundige bijstand, te worden ingetrokken, en komt daarmee een voorwaarde voor de toevoeging te vervallen. Alleen tijdens de inverzekeringstelling is beëindiging om deze reden niet mogelijk.</i>
3.5 Uit het voorgaande blijkt dat de artikelen 62 lid 2 en 64 lid 2 Sv en het wettelijk systeem op dit punt aldus begrepen moeten worden dat de toevoeging in beginsel doorloopt tot en met het eindvonnis in hoger beroep. Nu niet is gesteld dat de toegevoegd raadsman/vrouw tussentijds is vervangen door een betaalde gekozen raadsman/vrouw, moet ervan uit worden gegaan dat de verzoeker is bijgestaan door een toegevoegde raadsman/vrouw.
3.6 Van kosten van een raadsman die ingevolge de artikelen 648 en 649 Sv voor vergoeding in aanmerking komen is derhalve geen sprake. Indien de verzoeker ervoor heeft gekozen zich naast de toegevoegde raadsman of raadsvrouw door andere raadslieden te laten bijstaan, dient dit voor zijn eigen rekening te blijven. Om deze redenen komt het verzoek strekkende tot een vergoeding voor rechtsbijstand voor het onderhavige verzoekschrift tot schadevergoeding evenmin voor toewijzing in aanmerking. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
DE BESLISSING
Het Hof:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, J.R. Sijmonsma en H.J. van Kooten, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 5 juli 2011.